ECLI:NL:RBLIM:2022:8228

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
8674218 CV EXPL 20-3721
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en beëindiging huurovereenkomst in een bedrijfsruimte met betrekking tot horeca

In deze zaak vorderde de besloten vennootschap WAMBERG I B.V. een bedrag van € 55.724,94 aan huurachterstand van gedaagden, die in een horecapand een huurovereenkomst hadden. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand, na aftrek van een waarborgsom van € 10.300,00, werd toegewezen tot een bedrag van € 45.424,94. De verweren van gedaagden, waaronder het beroep op nietigheid van de huurovereenkomst en huurprijsvermindering wegens gebreken en Covid-19, werden afgewezen. De kantonrechter stelde vast dat er geen sprake was van een nietige huurovereenkomst, omdat de gedaagden geen consumentenbescherming genoten. Ook werd geoordeeld dat de gebreken niet voldoende waren onderbouwd en dat de huurprijs contractueel was vastgelegd. De kantonrechter wees ook de gevorderde herstelkosten af, omdat niet duidelijk was welk deel aan gedaagden kon worden toegerekend. In de vrijwaringszaak werd het verweer van gedaagden dat de huurovereenkomst door echtscheiding was geëindigd, verworpen. De kantonrechter oordeelde dat gedaagden medehuurster bleef. De gevorderde boete, rente en incassokosten werden toegewezen. De proceskosten werden aan de zijde van WAMBERG I B.V. begroot op € 3.689,50, en de kosten in reconventie werden afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 8674218 \ CV EXPL 20-3721
Vonnis van de kantonrechter van 27 juli 2022
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WAMBERG I B.V.,
gevestigd te Drunen,
eisende partij in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde mr. J.J.H. Siebelt,
tegen:

1.[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] ,wonend [adres] ,[postcode] [plaats] ,

gemachtigde mr. A.F.Th.M. Heutink
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
2.
[gedaagde in concventie, gedaagde in reconventie sub 2],
wonend [adres] ,
[postcode] [plaats] ,
gemachtigde mr. K.C.M. Schreurs,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
en in de vrijwaring
zaaknummer: 8951412 \ CV EXPL 20-7235
[eiser in de vrijwaring]
wonende [adres]
[postcode] [plaats] ,
eisende partij
gemachtigde mr. K.C.M. Schreurs
Tegen:
[gedaagde in de vrijwaring],
wonende [adres]
[postcode] [plaats] ,
gedaagde partij,
Gemachtigde mr A.F.Th.M. Heutink.
Partijen worden verder Wamberg I, [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] en [gedaagde in concventie, gedaagde in reconventie sub 2] genoemd, dan wel [gedaagden] gezamenlijk als gedaagden.
IN DE HOOFDZAAK:

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 mei 2022
  • de akte van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1]
  • de akte van [gedaagde in concventie, gedaagde in reconventie sub 2]
  • de akte van Wamberg I.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling in conventie en in reconventie

2.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze hierna gezamenlijk besproken worden.
2.2.
In conventie vordert Wamberg I zoals opgenomen in punt 3.1. van het tussenvonnis van 21 april 2021. De kantonrechter zal de afzonderlijke onderdelen van de vordering en de verweren daarop van gedaagden hierna bespreken.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1]
€ 55.724,94 aan huurachterstand tot en met augustus 2020
2.3.
De kantonrechter constateert dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] de hoogte van de huurachterstand op zich niet betwist. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] is echter wel van mening de huurachterstand niet (volledig) te moeten betalen en voert daartoe een aantal verweren.
Nietige of vernietigbare huurovereenkomst
2.4.
In de eerste plaats is [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] van mening dat de huurovereenkomst nietig is of nietig verklaard moet worden. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] doet een beroep op de zwarte lijst en de reflexwerking voor (ook) kleine bedrijven. Zo zijn er exonoratiebepalingen en verplichte clausules opgenomen en hiermee is het een wurgcontract geworden. Anders dan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] is de kantonrechter van oordeel dat hij - als nu eenmaal (mede) ondernemer - vergeefs een beroep doet op de door hem bedoelde wettelijke bescherming voor - in feite: - consumenten. Ook de overigens door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] genoemde feiten en omstandigheden, zoals het op zichzelf niet verboden afnamebeding, leveren geen grond op voor nietig verklaring/vernietiging van de huurovereenkomst.
Gebreken en achterstallig onderhoud
2.5.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] voert verder aan dat er gebreken en achterstallig onderhoud aanwezig zijn. Zo liepen de toiletten zowel in de partyruimte als in het café veelvuldig over bij gebruik, met als gevolg overlast van rioolstank. Het tochtte door het raam in de zaal en alle sloten en deuren sloten slecht. Het verfwerk was slecht, er was schimmel aanwezig en er waren verstoppingen in de douche. Ook was de keuken en de vetput aan vervanging toe en de riolering verkeerde in zeer slechte staat. Het standpunt van Wamberg I dat zij niet hoeft te herstellen omdat zij dit geëxonoreerd zou hebben, doet dat niet anders worden. Wamberg I kan als verhuurster het herstel van gebreken waarvan zij het bestaan wist of die zij behoorde te kennen, niet ontgaan. Door het achterstallig onderhoud heeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] naar zijn stelling nu eenmaal niet het genot van het gehuurde gehad dat hij daarvan mocht verwachten. Zuid Veste Horecamakelaars heeft de huur alsnog vastgesteld op een bedrag van € 17.575,00 per jaar, mede gelet op het achterstallig onderhoud en de inefficiënte indeling van het object.
Volgens [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] heeft Wamberg I daarom geen aanspraak meer op de betaling van de huurpenningen, dan wel dient een bedrag van € 1.100,00 per maand op de maandelijkse huur (in totaal een bedrag van € 66.000,00) in mindering te worden gebracht, evenals de waarborgsom.
2.6.
Wamberg I stelt daartegenover in de eerste plaats dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] , zonder tussenkomst van Wamberg I, het gehuurde heeft betrokken en met de voormalige huurder een koopovereenkomst te hebben gesloten voor de inventaris en goodwill. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] heeft verder het proces-verbaal van oplevering voor akkoord ondertekend en heeft hiermee verklaard dat het gehuurde in perfecte staat ter beschikking is gesteld en dat er geen gebreken zijn die hersteld hoefden te worden. Wamberg I betwist dat er gebreken waren of dat er sprake was van achterstallig onderhoud. Zij is overigens ook nooit daarvan op de hoogte gesteld. De door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] genoemde punten zijn onvoldoende om verminderd huurgenot vast te stellen.
2.7.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] geen recht heeft op vermindering van de huurprijs. Daarvoor is het volgende van belang. Onvoldoende staat vast dat er sprake is van gebreken aan het gehuurde waarvoor Wamberg I aansprakelijk te houden is. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] heeft op dit punt onvoldoende onderbouwd gesteld. De vermelding in - eerst - de opzegbrief en het overleggen van facturen is in elk geval een onvoldoende onderbouwing. Bovendien is de opzegbrief onvoldoende concreet voor wat betreft de melding van gebreken en het verzoek om herstel. In de brief van 23 april 2019 wordt enkel melding gemaakt van een achterstallig onderhouden pand. Kennelijk, althans hiervan is niet gebleken, heeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] eerder nooit schriftelijk en concreet aangegeven wat er zou schorten aan het gehuurde. Verder is van belang dat op [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] een onderzoeksplicht rust en dat hij zichzelf bij aanvang van de huurovereenkomst op de hoogte had kunnen stellen van eventuele gebreken en achterstallig onderhoud. Kennelijk heeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] geen, althans onvoldoende onderzoek verricht en heeft hij het opleverrapport zonder voorbehoud voor akkoord ondertekend. In dit rapport staat vermeld dat het gehuurde in perfecte staat is geaccepteerd en dat er geen gebreken zijn geconstateerd. Dit verhoudt zich niet met de door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] ingenomen stelling dat er meteen bij aanvang van de huurovereenkomst gebreken zijn geconstateerd. Wat daarvan ook zij, [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] heeft zijn verweer over de gestelde gebreken en achterstallig onderhoud niet onderbouwd en dit verweer wordt daarom gepasseerd. Dit leidt er ook toe dat er geen aanleiding is om de huurovereenkomst per datum van de opzegging op 23 april 2019 te beëindigen. Daarbij is ook van belang dat er geen buitengerechtelijke ontbinding heeft plaatsgevonden en ontbinding nu ook niet met terugwerkende kracht aan de orde kan zijn.
Bedrag in mindering op de maandhuur
2.8.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] stelt verder dat er een bedrag van € 1.100,00 op de maandhuur in mindering moet worden gebracht. In totaal gaat het om een bedrag van € 66.000,00. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] baseert zich hierbij op een beknopte waardebepaling d.d. 20 juli 2020 van Zuid Veste Makelaars waarin is aangegeven dat een jaarhuur van € 17.575,00 reëel zou zijn. Ook dit verweer verwerpt de kantonrechter. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] heeft zich immers contractueel verbonden aan de huurprijs zoals opgenomen in het huurcontract. Mocht [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] de huurprijs te hoog hebben gevonden, dan had hij een vordering als bedoeld in artikel 7:303 BW kunnen - en: dienen – in te stellen.
Waarborgsom
2.9.
De kantonrechter zal wel de waarborgsom in mindering brengen op de huurachterstand. Er is inmiddels immers een einde aan de huurovereenkomst gekomen en er is - behoudens voor wat betreft de hierna apart aan de orde komende mutatie-onderhoud vordering - geen aparte vordering ingesteld met betrekking tot een achter gebleven oplevering van het gehuurde aan het einde van de huurovereenkomst.
Covid-19
2.10.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] doet vervolgens een beroep op huurkorting op basis van de uitspraak van de Hoge Raad van 24 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1974). In de akte na tussenvonnis d.d. 4 mei 2022 geeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] een onderbouwing van dit verweer. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] stelt dat de pandemie volgens de Hoge Raad zowel een gebrek als ook een onvoorziene omstandigheid oplevert. Omdat de huurovereenkomst niet voorziet in een vervroegde beëindiging moet de huurovereenkomst met terugwerkende kracht per 24 april 2019 ontbonden worden. Zoals hiervoor al is aangegeven kan een overeenkomst echter niet met terugwerkende kracht ontbonden worden, zodat dit verweer wordt verworpen.
2.11.
Verder stelt [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] dat de huur € 3.515,56 per maand bedroeg, de vaste lasten € 20.000,00, de TVL nihil, de behaalde lagere omzet € 150.000,00 en de referentieomzet € 150.000,00 (volgens de jaarstukken van 2017). Volgens de vaste lasten methode kan de huur met € 1.758,00 verminderd worden.
2.12.
Wamberg I betwist de stellingen van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] en geeft aan dat volgens de Hoge Raad er geen sprake is van een gebrek. Verder stelt Wamberg I dat gedaagden geen nadeel hebben ondervonden van de sluiting. De opzegging dateert immers al van daarvoor. Met betrekking tot de berekening door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] stelt Wamberg I dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] niet de juiste cijfers heeft overgelegd. De jaarcijfers van 2017 zijn niet relevant.
2.13.
De Hoge Raad heeft bij de beantwoording van de voorgelegde prejudiciële vragen geantwoord dat de door de overheid naar aanleiding van de coronapandemie opgelegde sluiting van 290-bedrijfsruimte niet is aan te merken als een gebrek als bedoeld in art. 7:204 lid 2 BW. Wel is er volgens de Hoge Raad sprake van een onvoorziene omstandigheid die (kan) leiden tot een huurprijsvermindering. De kantonrechter is van oordeel dat de huurprijsvermindering al helemaal niet berekend of vastgesteld kan worden omdat de daarvoor benodigde financiële gegevens ontbreken. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] heeft enkel de jaarrekening van 2017 overgelegd en dit is onvoldoende. Gegevens over bijvoorbeeld de omzet van 2019 en de gestelde vaste lasten ontbreken. Reeds bij gebrek aan onderbouwing verwerpt de kantonrechter daarom ook dit verweer.
Samenvatting
2.14.
Aan huurachterstand wordt op basis van voorgaande overwegingen toegewezen een bedrag van € 45.424,94 (€ 55.724,94 -/- de waarborgsom van € 10.300,00).
Wettelijke handelsrente
2.15.
De gevorderde wettelijke handelsrente wordt toegewezen als gevorderd. Hiertegen is geen onderbouwd verweer gevoerd.
Boete
2.16.
Wamberg I vordert verder betaling van de boete ad € 4.800,00. Deze boete is overeengekomen in artikel 26 lid 2 van de algemene bepalingen behorende bij de huurovereenkomst. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] voert aan dat Wamberg I in alle redelijkheid geen aanspraak kan maken op de boete.
2.17.
Volgens de rechtspraak geldt dat de rechter op grond van artikel 6:94 lid 1 BW een contractuele boete alleen mag matigen als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. De schuldenaar die zich op matiging beroept, zal voldoende feiten en omstandigheden moeten stellen en aan het beroep op matiging ten grondslag moeten leggen.
2.18.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan tot matiging kan worden overgemaakt. Dat Wamberg I [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] tot allerlei constructies dwingt met betrekking tot het aangaan van verplichtingen die niets met het gehuurde van doen hebben, zoals [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] stelt en wat daar verder al van zij, levert geen grond voor matiging op. De boete is immers verschuldigd bij het niet of niet tijdig betalen van de huur. Dat de toepassing van de boetebepaling tot een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat leidt is verder gesteld noch gebleken. De gevorderde boete ad € 4.800,00 wordt daarom toegewezen.
Beslagkosten
2.19.
Na daartoe verkregen verlof heeft Wamberg I conservatoir beslag gelegd. De kosten daarvan bedragen € 1.994,81 en Wamberg I vordert betaling daarvan.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] verweert zich tegen deze vordering en stelt dat de kosten van het beslag volstrekt overbodig zijn omdat Wamberg I in een voortijdig stadium waarin [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] heeft aangeboden om de inventaris bij vervroegde huurbeëindiging aan Wamberg I te laten, volgens Wamberg I van nul en generlei waarde was. Het beslag heeft enkel tot doel gehad [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] te schaden.
2.20.
Nu, zoals uit voorgaande rechtsoverwegingen volgt, de vordering van Wamberg I (grotendeels) wordt toegewezen, is het conservatoir beslag niet onrechtmatig gelegd en is [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] daarmee aansprakelijk voor de kosten daarvan. Deze worden daarom toegewezen.
De herstelkosten ad € 6.432,28
2.21.
Volgens het schriftelijke huurcontract dient het gehuurde in de staat te worden opgeleverd zoals die bij aanvang van de huurovereenkomst was. Op basis van artikel 24.4 van de algemene voorwaarden dient het gehuurde geheel ontruimd en schoon te worden opgeleverd. Op basis van artikel 24.6 kunnen alle zaken waarvan de huurders kennelijk afstand hebben gedaan op kosten van de huurder worden verwijderd.
Wamberg I stelt dat het gehuurde niet schoon en volledig ontruimd is opgeleverd en dat diverse gebreken niet zijn hersteld. Er is een proces-verbaal van voor-oplevering d.d. 25 augustus 2020 dat door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] is ondertekend. In dit proces-verbaal zijn een aantal gebreken opgesomd en deze zijn niet verholpen. Ter onderbouwing van zijn stellingen legt Wamberg verder een aantal foto’s en facturen over. Wamberg I heeft drie personen bereid gevonden om het gehuurde op te ruimen en schoon te maken. Er is in totaal 60 uur gewerkt tegen een uurtarief van € 40,00. De herstelkosten bedragen daarmee € 6.432,28.
2.22.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] wijst op de constateringen zoals opgenomen in het proces-verbaal van voor-oplevering. Deze omlijnde herstel- en opruimwerkzaamheden hebben allemaal plaatsgevonden. Wat nu wordt geclaimd is uitdrukkelijk niet besproken en daarvoor is geen rechtsgrond.
2.23.
De kantonrechter neemt het proces-verbaal van voor-oplevering als uitgangspunt. Alle overige door Wamberg I gestelde tekortkomingen zoals onder meer verwoord in de e-mail van 8 september 2020 laat de kantonrechter buiten beschouwing. Deze zijn kennelijk niet besproken bij de vooroplevering zodat er ook niet als vanzelf al een verplichting voor [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] bestaat tot herstel daarvan over te gaan. Het is vervolgens aan Wamberg I om voldoende feitelijk te stellen en te onderbouwen dat de in vooroplevering vermelde herstel- en opruimwerkzaamheden niet zijn uitgevoerd. Dit is onvoldoende uit de verf gekomen. Uit de foto’s blijkt dan wel dat het gehuurde niet al te best is opgeleverd, maar wat dan vervolgens exact voor rekening van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] komt, kan niet herleid worden. Dit geldt ook voor de overgelegde foto’s. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
Incassokosten ad € 1.297,09
2.24.
Voldoende blijkt dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht, zodat dit deel van de vordering wordt toegewezen.
[gedaagde in concventie, gedaagde in reconventie sub 2]
Bovenwoning
2.25.
[gedaagde in concventie, gedaagde in reconventie sub 2] stelt zich op het standpunt dat de huurovereenkomst ten behoeve van de bovenwoning per 1 december 2016 is beëindigd. Deze bovenwoning is niet aan te merken als een afhankelijke bedrijfswoning omdat deze simpelweg niet afhankelijk is. [gedaagden] zijn inmiddels gescheiden en in het bij de echtscheidingsbeschikking behorende convenant is het huurrecht toe gescheiden aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] . Dit houdt in dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] de verplichtingen uit de huurovereenkomst per 1 december 2016 voor zijn rekening neemt. Gelet op artikel 7:266 lid 5 BW is de huurovereenkomst tussen [gedaagde in concventie, gedaagde in reconventie sub 2] en Wamberg I geëindigd. [gedaagde in concventie, gedaagde in reconventie sub 2] heeft Wamberg I gevraagd de contractuele medehuur te beëindigen maar daaraan heeft Wamberg I geen medewerking willen verlenen.
2.26.
Wamberg I stelt dat de bedrijfswoning wel afhankelijk is in de zin van artikel 7:290 lid 3 BW. Dit kan reeds uit de formulering worden afgeleid. Het is verder uitdrukkelijk niet toegestaan om derden in de bedrijfswoning te laten wonen en de bovenwoning is ook niet apart te benaderen. Het pand kent ook geen splitsing van meters. Wamberg I heeft geen verzoek van [gedaagde in concventie, gedaagde in reconventie sub 2] ontvangen om haar te ontslaan.
2.27.
De kantonrechter is van oordeel dat de bovenwoning moet worden aangemerkt als een afhankelijke bedrijfswoning in de zin van artikel 7:290 lid 3 BW. Er moet immers uit worden gegaan een door partijen aan deze bovenwoning nadrukkelijk gegeven bestemming als bedrijfswoning (vgl. huurovereenkomst sub 1.1.), terwijl die bovenwoning ook slechts toegankelijk is via de bedrijfskeuken van de (horeca)bedrijfsruimte, waartoe deze behoort en deze bovenwoning ook overigens, voor wat betreft nutsvoorzieningen, op de in het bedrijfspand aanwezige nutsvoorzieningen aangewezen is.
2.28.
Het vorenstaande brengt met zich dat [gedaagde in concventie, gedaagde in reconventie sub 2] - als medehuurster – wordt aangemerkt en blijft aangemerkt, voor wat betreft het totale huurobject.
Wettelijke handelsrente
2.29.
De gevorderde wettelijke handelsrente wordt toegewezen als gevorderd. Hiertegen is - ook door [gedaagde in concventie, gedaagde in reconventie sub 2] - geen onderbouwd verweer gevoerd, waarop apart in zou dienen te worden gegaan, behoudens voor wat betreft de hierna aan de orde komende samenhang met een al dan niet (ook) verschuldigde boete.
Boete
2.30.
Wamberg I vordert verder betaling van de boete ad € 4.800,00. Deze boete is overeengekomen in artikel 26 lid 2 van de algemene bepalingen behorende bij de huurovereenkomst. [gedaagde in concventie, gedaagde in reconventie sub 2] voert aan dat Wamberg I geen aanspraak kan maken op de boete, met name - naar de kantonrechter begrijpt - om reden dat zij niet als onderneemster zou kunnen gelden. [gedaagde in concventie, gedaagde in reconventie sub 2] wordt echter (net als [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] ) wel degelijk als onderneemster aangemerkt, aangezien het meehuren van een horecagelegenheid met aanhorigheden - met het oog op gezamenlijke, bedrijfsmatige exploitatie daarvan bezwaarlijk als een louter “particuliere” aangelegenheid kan worden beschouwd, te weten: een niet-beroeps- dan wel bedrijfsmatige activiteit. Ook nu geldt daarom het volgende.
2.31.
Volgens de rechtspraak geldt dat de rechter op grond van artikel 6:94 lid 1 BW een contractuele boete alleen mag matigen als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. De schuldenaar die zich op matiging beroept, zal voldoende feiten en omstandigheden moeten stellen en aan het beroep op matiging ten grondslag moeten leggen.
2.32.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde in concventie, gedaagde in reconventie sub 2] in beginsel onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan tot matiging kan worden overgegaan. Het enkele ontbreken van een in principe in een boetebepaling besloten gelegen prikkel tot nakoming betekent niet dat een boete niet afgesproken/verschuldigd zou zijn, indien zo een prikkel in concreto niet aanwezig zou zijn geweest. De boete is immers - bij wege van ”prikkel” tot tijdige huurbetaling - verschuldigd enkel al bij het niet of niet tijdig betalen van de huur, los en onafhankelijk van door ontijdige betaling eventueel ontstane (financiële) schade (vgl. de juist andersluidende, parallelle bepaling in artikel 34 algemene bepalingen bij de tussen partijen gesloten huurovereenkomst)
Beslagkosten
2.33.
Na daartoe verkregen verlof heeft Wamberg I conservatoir beslag gelegd. De kosten daarvan bedragen € 1.994,81 en Wamberg I vordert betaling daarvan.
[gedaagde in concventie, gedaagde in reconventie sub 2] verweert zich tegen deze vordering en stelt dat de kosten van het beslag niet te haren laste kunnen komen.
2.34.
Nu, zoals uit voorgaande rechtsoverwegingen volgt, de vordering van Wamberg I (grotendeels) wordt toegewezen, is het conservatoir beslag niet onrechtmatig gelegd en is ook [gedaagde in concventie, gedaagde in reconventie sub 2] daarmee – als hoofdelijk verbonden mede-huurster voor tijdige en volledige huurbetaling - aansprakelijk voor de kosten daarvan. Deze worden daarom toegewezen.
De herstelkosten ad € 6.432,28
2.35.
Volgens het schriftelijke huurcontract dient het gehuurde in de staat te worden opgeleverd zoals die bij aanvang van de huurovereenkomst was. Op basis van artikel 24.4 van de algemene voorwaarden dient het gehuurde geheel ontruimd en schoon te worden opgeleverd. Op basis van artikel 24.6 kunnen alle zaken waarvan de huurders kennelijk afstand hebben gedaan op kosten van de huurder worden verwijderd.
Wamberg I stelt dat het gehuurde niet schoon en volledig ontruimd is opgeleverd en dat diverse gebreken niet zijn hersteld.
2.36.
De verplichting tot behoorlijke oplevering van een huurobject ter gelegenheid van beëindiging van huur ontstaat van rechtswege per datzelfde moment. Die verplichting is niet afhankelijk van een vooroplevering en/of bekendheid van een (mede)huurder daarmee, zodat het op dit punt gevoerde verweer van [gedaagde in concventie, gedaagde in reconventie sub 2] geen doel treft.
Incassokosten
2.37.
Voldoende blijkt dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht, zodat dit deel van de vordering ook ten aanzien van [gedaagde in concventie, gedaagde in reconventie sub 2] wordt toegewezen, andermaal aantekenend dat ook [gedaagde in concventie, gedaagde in reconventie sub 2] niet als particulier wordt aangemerkt.
proceskosten
2.39.
[gedaagden] worden als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van Wamberg I worden begroot op:
  • dagvaarding € 170,18
  • griffierecht 996,00
  • salaris gemachtigde conventie
totaal € 3.689,50
in reconventie
2.38.
Gelet op hetgeen hierboven op het punt van de huurovereenkomst werd overwogen (sub 2.3. tot en met 2.14) komen de reconventionele vorderingen van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] niet voor toewijzing in aanmerking.
2.28.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de kant van Wamberg I worden begroot op € 700,00 (3,5 x tarief € 200,00),
in conventie en in reconventie
2.29.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
IN DE VRIJWARING:
2.30.
[gedaagde in concventie, gedaagde in reconventie sub 2] vordert [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] te veroordelen om aan haar te betalen datgene, waartoe [gedaagde in concventie, gedaagde in reconventie sub 2] als gedaagde in de hoofdzaak jegens Wamberg I mocht worden veroordeeld, inclusief de kostenveroordeling.
2.31.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] erkent dat bij de echtscheiding de woon- en huurrechten aan hem zijn toebedeeld en dat hij de verplichtingen die vanaf 1 december 2016 zijn ontstaan jegens Wamberg I voor zijn rekening dient te nemen.
2.32.
Nu [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] de vordering van [gedaagde in concventie, gedaagde in reconventie sub 2] erkent, wordt deze toegewezen.
Omdat zij gewezen echtelieden zijn, zal de kantonrechter de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing in conventie en in reconventie

De kantonrechter
IN DE HOOFDZAAK:
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagden] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Wamberg I te betalen:
  • een bedrag van € 45.424,94 aan huurachterstand, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 27 juni 2020 tot aan de dag van betaling,
  • een bedrag van € 2.349,90 aan handelsrente berekend tot en met 26 juni 2020;
  • een bedrag van € 1.297,09 aan buitengerechtelijke incassokosten;
  • een bedrag van € 4.800,00 aan boete;
  • een bedrag van € 1.994,81 aan beslagkosten;
  • een bedrag van € 3.689,50 aan proceskosten,
in reconventie
3.2.
wijst de vorderingen af,
3.3.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 1] in de proceskosten aan de zijde van Wamberg I gevallen en tot op heden begroot op € 700,00,
in conventie en in reconventie
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
IN DE VRIJWARING
3.6.
Veroordeelt [gedaagde in de vrijwaring] om [eiser in de vrijwaring] haar te betalen datgene, waartoe [eiser in de vrijwaring] als gedaagde in de hoofdzaak jegens Wamberg I is veroordeeld, inclusief de kostenveroordeling,
3.7.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.P. Brouns en in het openbaar uitgesproken.
type: PLG
coll: