Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
MEDIRISK B.A.,
1.De procedure
- het verzoekschrift met producties;
- het verweerschrift met producties;
- de brief van ziekenhuis van 19 september 2022;
- de verklaring van [verzoekster] van 21 september 2022;
- de mondelinge behandeling van 23 september 2022, waarbij zowel [verzoekster] als MediRisk pleitaantekeningen hebben overgelegd.
2.De feiten
Deze hepatitis C uitslag is (ongelezen) aan het patiëntendossier van [verzoekster] toegevoegd.
voor het missen van de juiste diagnose in 2010, waardoor niet de juiste behandeling is ingezet”. MediRisk is vervolgens overgegaan tot betaling van een voorschot op de schade.
3.Het verzoek
- MediRisk te veroordelen tot betaling van een aanvullend voorschot op het smartengeld ad € 175.000,00 althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
- MediRisk te veroordelen tot betaling van de openstaande nota’s van haar advocaat althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
3.2. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van 23 september 2022 heeft [verzoekster] haar vordering ten aanzien van het smartengeld verduidelijkt, in die zin dat zij de rechtbank verzoekt de totale immateriële schade vast te stellen op een bedrag van
€ 275.000,00 en MediRisk te veroordelen – rekening houdend met het reeds betaalde voorschot – aan haar te betalen een bedrag van € 175.000,00 e.e.a. te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.De beoordeling
deelgeschil
Bij deze begroting dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden, waaronder enerzijds de aard van de aansprakelijkheid en anderzijds de aard van het letsel, de pijn, de duur en de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde die voor de benadeelde het gevolg is van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust. De rechter zal bij deze begroting ook rekening moeten houden met de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van de benadeelde. Tevens dient de rechter te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen, een en ander met in aanmerkingneming van de sedert de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding en de (gewijzigde) maatschappelijke opvattingen over de compensatie van leed. Daarbij belet geen rechtsregel de rechter mede acht te slaan op de ontwikkelingen in andere landen met betrekking tot de toegekende bedragen, zij het dat deze ontwikkelingen niet beslissend kunnen zijn voor de in Nederland toe te kennen bedragen. Bij de begroting van het smartengeld is de rechter niet gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast.
direct acting antivirals” zou zijn opgestart, waarmee er sprake zou zijn geweest van een zeer goede genezingskans. Na de diagnose in februari 2021 is de levensverwachting van [verzoekster] geschat op een periode van zes maanden. Hoewel er inmiddels negentien maanden zijn verstreken, kan met een grote mate van zekerheid worden aangenomen dat de levensverwachting van [verzoekster] met ruim twintig jaar is verkort. Op dit moment heeft [verzoekster] last van vermoeidheidsverschijnselen, pijn in haar rug en buik en ontstekingen in haar hele lichaam. Voorts moet zij iedere drie weken naar het ziekenhuis voor een immunotherapiebehandeling. Door haar klachten kan zij haar hobby’s zoals fietsen en wandelen niet of nauwelijks meer uitoefenen. Ook zullen haar klachten in de toekomst alleen maar verergeren. In deze negentien maanden is [verzoekster] geconfronteerd met enorm veel verdriet over het feit dat haar levensjaren zijn ontnomen. Ook heeft zij veel verdriet dat zij haar kinderen en (klein)kinderen niet meer kan zien opgroeien en dat zij afscheid zal moeten nemen van haar gezin.
De rechtbank gaat niet mee in de stelling van [verzoekster] dat zij inmiddels langer leeft dan bij de diagnose voorzien en dat een langere duur van het lijden zonder meer méér lijden inhoudt. In deze periode hebben zich immers ook mooie gebeurtenissen voorgedaan zoals de geboorte van haar eerste kleinkind en het feit dat een tweede kleinkind op komst is. Hiernaast gaat de rechtbank niet mee in de stelling dat het leed mede bestaat uit het feit dat de partner van [verzoekster] elf jaar lang risico heeft gelopen op besmetting. [verzoekster] was immers elf jaar lang niet op de hoogte van de besmetting en zodoende ook geen angst of leed hiervan gehad. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat de partner van [verzoekster] daadwerkelijk besmet is geraakt.
Parl. Gesch. Boek 6, p. 378). In dit geval is er geen sprake van opzet bij het schenden van de norm. De rechtbank ziet geen objectieve reden om buiten gevallen van opzet of bewuste roekeloosheid nog onderscheid te maken in de mate waarin het rechtsgevoel is geschokt. De rechtbank constateert dat er bij [verzoekster] veel frustratie, onbegrip en boosheid heerst nu niet duidelijk is geworden wat er precies is gebeurd, waar het is misgegaan en aan welke persoon of afdeling de fout kan worden toegerekend. Hoewel de rechtbank de frustratie van [verzoekster] begrijpt, is dit niet verder te objectiveren en dit zal dan ook niet als afzonderlijke factor worden meegewogen bij de beoordeling.
Het gaat in beide gevallen om onopzettelijk, onzorgvuldig handelen en om een fout die bij naleving van eenvoudige zorgvuldigheidsnormen voorkomen had kunnen worden. Ook hebben beide zaken betrekking op het pas jaren na de fout ontdekken van een ziekte met fatale gevolgen (uitzaaiingen versus leverkanker en levercirrose). Ook weegt de rechtbank mee dat er na de uiteindelijke diagnose in beide gevallen een (zeer) korte levensprognose is gegeven. Daarnaast zijn de persoonlijke omstandigheden in beide zaken, voor zover objectiveerbaar, vergelijkbaar. Immers ook in bovengenoemde zaak was er sprake van een partner, kinderen en (een) kleinkind(eren) die achterblijven, verdriet om afscheid te moeten nemen en angst voor de dood. Ook was het lijden als gevolg van de ziekte vergelijkbaar: ernstige vermoeidheidsklachten, pijn en bewegingsbeperkingen en noodzakelijke pijnbestrijding. Hoewel [verzoekster] momenteel nog niet aan haar bed is gekluisterd, lijkt dat in de (nabije) toekomst onvermijdelijk gelet op de aandoening.
4.12.2. Volgens [verzoekster] is er in haar geval sprake van een langere duur van het lijden, nu zij reeds negentien maanden leeft met de dood voor ogen, terwijl de benadeelde in de zaak van de uroloog slechts vijftien maanden na de diagnose heeft geleefd en geleden. De rechtbank volgt [verzoekster] niet in haar – algemene – stelling dat langer lijden meer lijden betreft. [verzoekster] bevindt zich op dit moment nog niet in hetzelfde stadium van lijden als de benadeelde in de zaak van de uroloog. Zij is thans nog niet gekluisterd aan haar bed en er hebben nog geen ziekenhuisopnames plaatsgevonden. Aangezien dit mogelijk in de toekomst nog wel te verwachten is, zal de rechtbank dit lijden reeds nu verdisconteren. De rechtbank waardeert het lijden van [verzoekster] dus niet zwaarder dan in de zaak van de uroloog, maar gelijk. Hierbij komt dat [verzoekster] in de afgelopen negentien maanden ook waardevolle momenten heeft mee mogen maken zoals de geboorte van haar eerste kleinkind en het nieuws dat een tweede kleinkind op komst is.