ECLI:NL:RBLIM:2022:8149

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
ROE 21/2968
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor uitbreiding garage en belanghebbendheid van omwonenden

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een garage. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal had op 11 februari 2021 een omgevingsvergunning verleend aan de vergunninghouder voor de uitbreiding van zijn garage. Dit besluit werd door de eisers, die omwonenden zijn, bestreden. Zij stelden dat de vergunning ten onrechte was verleend, omdat de uitbreiding in strijd zou zijn met het bestemmingsplan en zij geen belanghebbenden zouden zijn bij het besluit. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 25 juli 2022, waarbij de gemachtigden van de eisers, de verweerder en de vergunninghouder aanwezig waren.

De rechtbank heeft allereerst de belanghebbendheid van de eisers beoordeeld. De eisers, waaronder de eigenaresse van een aangrenzend perceel en de bestuurder van een varkenshouderij, stelden dat zij gevolgen van enige betekenis ondervinden van de uitbreiding. De rechtbank oordeelde dat de eisers belanghebbenden zijn, omdat zij feitelijke gevolgen van het besluit kunnen ondervinden. Vervolgens heeft de rechtbank de inhoudelijke gronden van het beroep beoordeeld. De eisers voerden aan dat de vergunning had moeten worden geweigerd, omdat niet was aangetoond dat het gebruik van de uitbreiding in overeenstemming was met het bestemmingsplan.

De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder voldoende had aangetoond dat de uitbreiding van de garage past binnen de bestemming 'Wonen' en dat er geen aanwijzingen waren dat de uitbreiding voor andere doeleinden zou worden gebruikt. De rechtbank concludeerde dat het beroep van de eisers ongegrond was en dat het bestreden besluit niet vernietigd zou worden. De eisers kregen geen vergoeding van de proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/2968

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2022 in de zaak tussen

1. [eiseres sub 1]uit [vestigingsplaats] , eiseres sub 1,
2. [eiseres sub 2]uit [vestigingsplaats] , eiseres sub 2,
3. [eiser sub 3]eiser sub 3,
hierna gezamenlijk: eisers,
(gemachtigde: mr. P.J.G. Goumans),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal (verweerder)

(gemachtigde: mr. J.M.G. Heideman).
Als derde-partij (vergunninghouder) heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder], te [woonplaats] ,
(gemachtigde mr. F.K. van den Akker)

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor de uitbreiding van de bestaande garage op het perceel van vergunninghouder, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (hierna: het perceel). Aan de verleende omgevingsvergunning is het voorschrift verbonden dat de nieuw te realiseren garage alleen als zodanig mag worden gebruikt en dat er geen woon- en/of verblijffuncties worden ondergebracht.
Bij besluit van 28 september 2021 (de beslissing op bezwaar en het bestreden besluit in deze procedure) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghouder heeft een reactie op het beroep van eisers ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van verweerder, vergunninghouder en zijn gemachtigde.

Overwegingen

Achtergrond
1. [eiseres sub 1] is eigenaresse van het perceel, kadastraal bekend gemeente [kadasternummer] (hierna: het aangrenzende perceel) gelegen ten noorden van en grenzend aan het perceel van vergunninghouder. [eiseres sub 1] is enig aandeelhouder van [eiseres sub 2] die op het aangrenzende perceel een varkenshouderij exploiteert. De heer [eiser sub 3] is de bestuurder van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] en woont op het aangrenzende perceel.
2. Het (bouw)plan van vergunninghouder ziet op een uitbreiding van de bestaande garage op het perceel van vergunninghouder. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016” (hierna: het bestemmingsplan) en op grond daarvan rust op het perceel de bestemming “Wonen”.
3. Op grond van artikel 29.2.1 en onder b van de planregels mag de inhoud van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 900 m3 bedragen.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan van vergunninghouder daarmee in strijd is. Door het plan van vergunninghouder wordt de inhoud van de woning inclusief (bestaande en nieuwe) aangebouwde bijbehorende bouwwerken (exclusief de overkapping) namelijk 1491,3 m3.
4. Op grond van artikel 2.12, lid 1a, 1o van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 29.4.1. van de planregels kunnen burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het bestemmingsplan om zo toch een woning met bijbehorende bouwwerken met afwijkende inhoudsmaten te kunnen realiseren. Daarvoor gelden wel voorwaarden:
de gezamenlijke inhoud van de woning met bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 1.500 m3;
de bebouwing moet stedenbouwkundig aanvaardbaar zijn;
aangetoond moet worden dat de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
e bebouwing moet milieu hygiënisch aanvaardbaar zijn;
r mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefklimaat van omwonenden;
er mag geen sprake zijn van een beperking voor omliggende (agrarische) bedrijven.
In het primaire besluit heeft verweerder (gemotiveerd) uiteengezet dat het bouwplan van vergunninghouder aan de voormelde voorwaarden voldoet.
Eisers hebben hiertegen geen beroepsgronden aangevoerd.
5. Eisers hebben in beroep -kort samengevat- wel aangevoerd dat verweerder de vergunning had moeten weigeren omdat niet is komen vast te staan dat het
gebruikvan het vergunde bouwwerk (de garage) niet in strijd is met het bestemmingplan en de daarin opgenomen bestemming “Wonen”.
Beoordeling door de rechtbank
Belanghebbendheid
6. Voordat aan de beoordeling van het bestreden besluit en de daartegen gerichte beroepsgronden kan worden toegekomen, zal eerst moeten worden beoordeeld of eisers kunnen worden ontvangen in hun beroep. Vergunninghouder heeft namelijk aangevoerd dat zowel [eiseres sub 1] , [eiseres sub 2] als [eiser sub 3] geen belanghebbende bij het bestreden besluit is, omdat zij geen van allen van de uitbreiding “gevolgen van enige betekenis” ondervinden.
7. De rechtbank is van oordeel dat het eisers allen belanghebbend zijn en dat het betoog van vergunninghouder dus niet slaagt. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen.
7.1.
In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat alleen een belanghebbende bezwaar kan maken tegen een besluit en vervolgens beroep kan instellen bij de rechtbank.
In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder “belanghebbende” verstaan: “degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken”
7.2.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat belanghebbendheid in beginsel bij besluiten krachtens de Wabo wordt aangenomen bij bewoners en eigenaren, en ook bij anderszins zakelijk of persoonlijke gerechtigden van een perceel dat grenst aan het perceel waarop het betrokken besluit ziet, of dat gelijk te stellen is met een aangrenzend perceel. Bij dergelijke percelen wordt ervan uitgegaan dat feitelijke gevolgen, indien die zich voordoen, in beginsel van enige betekenis zijn. [1]
Uit het voorgaande volgt dat ten aanzien van [eiseres sub 1] als eigenaresse en ten aanzien van [eiser sub 3] als bewoner van het aangrenzende perceel ervan wordt uitgegaan dat de feitelijke gevolgen van het bestreden besluit in beginsel van enige betekenis zijn, zodat zij belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit en in hun beroep kunnen worden ontvangen. Ook [eiseres sub 2] die op het aangrenzende perceel een varkenshouderij exploiteert, is als zakelijk gerechtigde belanghebbende.
7.3.
De kring van belanghebbenden bij een besluit krachtens de Wabo is echter niet tot de onder 7.2. genoemde belanghebbenden beperkt. Ook anderen kunnen als belanghebbende bij een besluit krachtens de Wabo worden aangemerkt. Het gaat dan om eventuele belanghebbenden die niet bewoner, eigenaar of anderszins zakelijk of persoonlijk gerechtigde van het aangrenzende perceel (of een daarmee gelijk te stellen perceel) zijn, maar die wel rechtstreeks feitelijke gevolgen van een activiteit die het besluit toestaat ondervinden. Voor diegenen is volgens vaste jurisprudentie [2] het uitgangspunt dat zij in beginsel belanghebbende zijn bij dat besluit als zij daarvan rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervinden. Het criterium: “gevolgen van enige betekenis”, dient op voornoemd uitgangspunt als correctie. Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit, en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande niet dat het criterium “gevolgen van enige betekenis” (ook) als correctie geldt voor een bewoner, eigenaar of zakelijk gerechtigde van het aangrenzende perceel, zoals in dit geval [eiser sub 3] , [eiseres sub 1] of [eiseres sub 2] Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat het door vergunninghouder aangehaalde correctie-criterium “gevolgen van enige betekenis” ten aanzien van eisers niet van toepassing is, zodat het uitgangspunt zoals verwoord in rechtsoverweging 7.2. geldt.
Dat de omgevingsvergunning überhaupt geen feitelijk gevolg heeft voor het aangrenzende perceel zodat reeds daarom geen sprake is van belanghebbendheid en voornoemd uitgangspunt dus niet geldt, zoals vergunninghouder nog heeft betoogd, volgt de rechtbank niet. Immers, niet in geschil is dat een stukje van de uitbreiding vanaf het aangrenzende perceel van eisers waarneembaar is. Daarmee is sprake van feitelijke gevolgen.
7.5.
Nu eisers dus belanghebbenden zijn, kunnen zij worden ontvangen in hun beroep. Daarom zal de rechtbank hierna tot een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit en het daartegen gerichte beroep over gaan.
Het gebruik van de uitbreiding
8. Eisers voeren aan dat verweerder de gevraagde omgevingsvergunning had moeten weigeren omdat niet is komen vast te staan dat het gebruik van het vergunde bouwwerk niet in strijd met het bestemmingsplan is. Eisers voeren daartoe aan dat op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling van verweerder wordt verwacht dat hij niet alleen toetst of de derde garage/uitbreiding overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar ook of deze met het oog op zodanig gebruik wordt gebouwd en niet voor andere met het bestemmingsplan strijdige doeleinden. Volgens eisers heeft verweerder deze toets afgedaan met een enkele overweging dat niet is gebleken van enig signaal dat het gebruik anders zal zijn dan in de aanvraag is vermeld. Volgens eisers is echter niet gebleken dat verweerder enig onderzoek heeft gedaan naar de noodzaak of het toekomstig gebruik van de uitbreiding. In plaats daarvan heeft verweerder ten onrechte gekozen voor een voorwaardelijke verlening van de vergunning.
9. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Daartoe is het volgende overwogen.
9.1.
Op grond van vaste jurisprudentie [3] moet een bouwwerk als in strijd met het bestemmingsplan worden beoordeeld als redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin het bestemmingsplan voorziet.
9.2.
Anders dan eisers hebben betoogd, volgt uit het bestreden besluit en de nader gegeven toelichting van verweerder in diens verweerschrift en ter zitting dat verweerder onderzoek heeft gedaan naar de noodzaak en het toekomstige gebruik van de garage door vergunninghouder en dat uit dit onderzoek naar voren kwam dat het gebruik van de garage past binnen de ter plaatse geldende bestemming “wonen” en dat de uitbreiding ook met het oog op zodanig gebruik wordt gebouwd. Verweerder heeft daartoe voorafgaande aan de vergunningverlening de desbetreffende ambtenaar bij vergunninghouder laten informeren waar de uitbreiding voor wordt gebruikt. Daaruit is gebleken dat vergunninghouder, die gehandicapt is en in een rolstoel zit, de uitbreiding nodig heeft voor de stalling van zijn bus met plafondlift, waarmee hij in en uit zijn elektrische rolstoel en zijn bus kan komen. De bestaande inpandige garage wordt door vergunninghouder gebruikt om zijn elektrische rolstoel te parkeren en de bestaande vrijstaande garage wordt door hem gebruikt voor de stalling van de zitmaaier. In deze vrijstaande garage is bovendien een hellingbaan aanwezig waar vergunninghouder zijn rolstoel op rijdt, zodat hij zichzelf op de zitmaaier kan hijsen. De inpandige garage en de al bestaande vrijstaande garage zijn dus te klein om ook nog zijn bus met plafondlift te kunnen plaatsen en daarom heeft vergunninghouder uitbreiding aangevraagd.
9.3.
Eisers hebben de voormelde nadere motivering/toelichting niet betwist noch hebben zijn hiertegen beroepsgronden gericht. Zij stellen dat dit ook niet hoeft omdat dit nimmer door de betreffende ambtenaar op schrift is gezet. Die redenering volgt de rechtbank niet, nu uit het procesdossier volgt dat eisers -althans hun gemachtigde- aanwezig zijn geweest bij de hoorzitting in bezwaar waar dit zowel door vergunninghouder als verweerder is toegelicht. Daarmee waren eisers ten tijde van het instellen van hun beroep dus op de hoogte van de uitkomst van het onderzoek betreffende het beoogde gebruik van de uitbreiding en lag het op hun weg -indien dit in hun ogen onjuist was- zulks te betwisten of daartegen een beroepsgrond te richten, maar dat is niet gebeurd.
9.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat er geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat de op te richten uitbreiding van de garage zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin het bestemmingsplan voorziet. Gelet daarop heeft verweerder gemotiveerd tot een voorwaardelijke vergunningverlening kunnen komen en zo doende ook voldoende gewaarborgd dat elk ander gebruik dan het toegestane gebruik is uitgesloten. Voor zover vergunninghouder desondanks de uitgebreide garage anders zou gaan gebruiken dan op grond van het geldende bestemmingplan en het hiervoor genoemde voorschrift van de vergunning is toegestaan, heeft verweerder zich verder op het standpunt kunnen stellen dat hij daartegen handhavend kan optreden.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit niet zal worden vernietigd, zoals eisers hebben betoogd. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Krens, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.W. Seylhouwer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2022
rechter
De griffier kan deze uitspraak niet ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 13 oktober 2022

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1671, r.o. 3.2.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de van 23 augustus 2017; ECLI:NL:RVS:2017:2271.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 augustus 2018; ECLI:NL:RVS:2018:2779.