ECLI:NL:RBLIM:2022:8135

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
03/133947-20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zes maanden gevangenisstraf voor poging tot afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving, vrijspraak bezit munitie

In de strafzaak tegen de verdachte, die zonder vaste woon- of verblijfplaats was, heeft de rechtbank Limburg op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van poging tot afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] op 17 maart 2020. De zaak werd behandeld in de meervoudige kamer van de rechtbank in Maastricht. De verdachte was niet aanwezig tijdens de zitting, maar zijn gemachtigde raadsman was wel aanwezig. De officier van justitie beschuldigde de verdachte ervan samen met [medeverdachte] [slachtoffer] te hebben afgeperst en van zijn vrijheid te hebben beroofd. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van [slachtoffer] en getuigen voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2, terwijl de verdachte werd vrijgesproken van feit 3, het voorhanden hebben van munitie. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet eerder in aanraking was gekomen met de politie en dat hij zijn leven in Turkije had heropgebouwd. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 4.102,33 aan [slachtoffer].

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/133947-20
Tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ter lande,
laatst opgegeven adres te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A. Çinar, advocaat kantoorhoudende te Beek.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 oktober 2022. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:heeft geprobeerd om [slachtoffer] af te persen (
primair). Subsidiair is ten laste gelegd dat hij [slachtoffer] heeft mishandeld.
Feit 2:[slachtoffer] opzettelijk van zijn vrijheid heeft beroofd.
Feit 3: 15 kogelpatronen voorhanden heeft gehad.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij de feiten 1 en 2 samen met een ander, dan wel alleen, heeft gepleegd.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte en [medeverdachte] hebben geprobeerd om [slachtoffer] af te persen (
feit 1 primair) en dat zij [slachtoffer] van zijn vrijheid hebben beroofd (
feit 2). De officier van justitie gaat uit van de juistheid van de verklaring die [slachtoffer] heeft afgelegd, aangezien deze verklaring wordt ondersteund door meerdere bevindingen uit het politiedossier. Ook acht de officier van justitie bewezen dat de verdachte kogelpatronen voorhanden heeft gehad (
feit 3). Deze kogelpatronen werden aangetroffen in de tuin van de woning van de verdachte in een tas waarin ook belangrijke persoonlijke documenten van de verdachte zaten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Dat de verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] af te persen (
feit 1 primair), hem heeft mishandeld (
feit 1 subsidiair) of dat hij hem van zijn vrijheid heeft beroofd (
feit 2) volgt enkel uit de verklaring van [slachtoffer] zelf, zodat het dossier onvoldoende bewijs bevat om de verdachte hiervoor te veroordelen. Ook voor feit 3, het voorhanden hebben van munitie, moet vrijspraak volgen nu uit het dossier niet volgt dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze munitie in de tuin van de woning waar hij verbleef.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
[slachtoffer] heeft op 17 maart 2020 aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij op 17 maart 2020 om 19:00 uur met [medeverdachte] had afgesproken op de parkeerplaats van de Windraak. [medeverdachte] kwam aan op de parkeerplaats in een goudkleurige Peugeot, samen met een andere, onbekende man, die later de verdachte blijkt te zijn. [slachtoffer] zag dat de verdachte en [medeverdachte] in de richting van zijn auto kwamen gelopen en dat zij de deur van het bijrijdersportier openden. De verdachte nam plaats achterin de auto van [slachtoffer] en [medeverdachte] ging op de bijrijdersstoel zitten. [medeverdachte] en [slachtoffer] raakten in gesprek over een incident dat zich op het werk had voorgedaan. [medeverdachte] verklaarde dat hij door de leidinggevende niet meer, althans minder, werd ingepland. [slachtoffer] merkte dat [medeverdachte] een beetje boos werd en bood aan om een goed woordje voor hem te doen, maar [medeverdachte] antwoordde dat hij daar niks aan had. Toen mengde de verdachte zich ineens in het gesprek. Hij zei dat [medeverdachte] nu geld misliep en de huur en zijn eten niet meer kon betalen. [medeverdachte] zei dat hij 4000 euro misliep en zowel de verdachte als [medeverdachte] drongen er woordelijk op aan dat [slachtoffer] dat geld aan [medeverdachte] moest betalen. Ze zeiden dat hij die avond echt iets moest regelen. [slachtoffer] zei dat hij hem wel 100 euro kon geven, maar dat hij verder ook geen geld kon missen. Beiden bleven aandringen dat [slachtoffer] echt 4000 euro moest betalen en werden ineens heel dwingend. De verdachte zei dat [slachtoffer] moest betalen, anders zou hij de tanden uit zijn mond slaan. Ook [medeverdachte] zei daarna dat hij [slachtoffer] ene zou rammen of vegen als hij niet betaalde. [slachtoffer] wilde naar een plek gaan waar andere mensen waren, waar hij kon ontkomen uit de situatie en zei daarom dat hij naar een pinautomaat kon rijden. [medeverdachte] en de verdachte zeiden dat ze dat dan maar moesten doen. [slachtoffer] stapte uit zijn auto en zag vervolgens, voordat ze in de Peugeot van de verdachte stapten, een kans om te ontkomen. Hij sprong terug in zijn auto, startte deze maar zag vervolgens [medeverdachte] weer via het bijrijdersportier de auto inspringen. Vervolgens voelde [slachtoffer] dat [medeverdachte] met allebei zijn vuisten met kracht meerdere slaande bewegingen in zijn richting maakte. [slachtoffer] voelde dat [medeverdachte] hem ongeveer twee keer raakte op de rechter zijkant van zijn hoofd. Ook zag hij dat [medeverdachte] de autosleutel uit het contact trok waarna hij [slachtoffer] wederom met zijn beide vuisten ongeveer tien klappen op zijn hoofd gaf. [slachtoffer] voelde direct een heftige pijn aan zijn hoofd en probeerde zich af te weren. De verdachte had ondertussen het bestuurdersportier opengetrokken en sloeg [slachtoffer] ook een paar keer met zijn vuist op de linkerkant van zijn hoofd en tegen zijn ribben. [slachtoffer] hoorde zowel [medeverdachte] als de verdachte dingen roepen als: 'ik sla nu echt al je tanden eruit' en 'ik breek je benen'. Vervolgens voelde [slachtoffer] dat hij uit zijn auto werd getrokken door de verdachte en [medeverdachte] . [slachtoffer] probeerde zich los te rukken maar hij werd richting de Peugeot gesleept en vervolgens met kracht op de achterbank van het voertuig geduwd. [slachtoffer] hoorde dat de verdachte zei 'als je nu nog iets probeert, sla ik je echt tot moes'. [medeverdachte] nam als bestuurder plaats in de auto, en de verdachte als bijrijder en vervolgens reden ze weg van de parkeerplaats. De auto van [slachtoffer] bleef op de parkeerplaats achter, met allebei de portieren nog open. Tijdens de autorit riep [slachtoffer] om hulp en werd hij geslagen door de verdachte. Hij sloeg met zijn vuist in het gezicht van [slachtoffer] en raakte hem onder andere op zijn oog en jukbeen, op zijn ribben en schouders. Ook [medeverdachte] draaide zich onder het rijden om en begon [slachtoffer] te slaan. [slachtoffer] hoorde beide mannen roepen 'mongool, doe rustig', 'ik pak je dadelijk', 'ik sla je helemaal naar de klote', terwijl ze [slachtoffer] bleven slaan. [slachtoffer] pakte zijn mobiele telefoon uit zijn broekzak en probeerde 112 te bellen. Vervolgens trok de verdachte de telefoon uit de handen van [slachtoffer] en gooide hij deze in een open vak in het dashboard aan de bijrijderskant. De verdachte begon toen weer flink op [slachtoffer] in te slaan met zijn vuist. Opeens stopte de auto en stapten [medeverdachte] en de verdachte uit. Ze probeerden [slachtoffer] aan de rechterkant uit de auto te trekken. [slachtoffer] had het idee dat ze hem in elkaar wilden slaan en bleef zich tegen hen verzetten en schreeuwen. Opeens zag [slachtoffer] een voorbijganger en besloot hij zich bewust de auto uit te laten trekken. Hij voelde dat hij met kracht op de grond werd gegooid en wist op te staan en weg te rennen in de richting van de man. [slachtoffer] zag en hoorde dat [medeverdachte] en de verdachte met piepende banden en flinke snelheid wegreden in de auto. [slachtoffer] vertelde tegen de man dat zijn telefoon en auto waren meegenomen en liet de man 112 bellen. [slachtoffer] was overstuur en in de war. Naast zijn telefoon was hij ook zijn gouden armband kwijt. [slachtoffer] heeft door het incident pijn opgelopen aan zijn ribben, nek, rechterscheenbeen, rechterjukbeen, rechterkant gezicht en neus. [2]
Bij [slachtoffer] is op 18 maart 2020 een kleine huidlaceratie onder het rechteroog nabij de neus vastgesteld. Daarnaast had de huisarts het vermoeden van niet uitwending waarneembaar letsel en werd een foto aangevraagd ter beoordeling van de oogkas rechts. [3]
[getuige] heeft verklaard dat hij op 17 maart 2020 omstreeks 19.20 uur zijn hond uitliet in Munstergeleen. Bij de kruising van de Kruisstraat met het Heijdenpad zag hij een auto stil staan. [getuige] dacht te zien dat er in de auto een schermutseling plaatsvond en hij zag ook dat het bijrijdersportier openstond. Hij hoorde uit de auto geschreeuw komen en hij hoorde: ‘Help, laat me eruit’. Op enig moment zag [getuige] dat er een persoon uit de auto viel of sprong. Hij zag dat deze persoon (later blijkt: [slachtoffer] ) in zijn richting kwam rennen. [slachtoffer] was helemaal in paniek, zei dat hij ontvoerd was en dat zijn auto op een parkeerplaats onbeheerd achterlaten was. [slachtoffer] vroeg aan [getuige] om de politie te bellen, omdat hij zelf geen telefoon meer had. [getuige] zag dat [slachtoffer] er gehavend uitzag. In de tussentijd zag en hoorde [getuige] de auto waaruit [slachtoffer] kwam met hoge snelheid wegrijden in de richting van het centrum van Munstergeleen. [4]
De verbalisanten die naar aanleiding van de melding van [getuige] ter plaatse kwamen troffen de auto van [slachtoffer] onafgesloten aan op de parkeerplaats op de Windraak. [5]
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij op 17 maart 2020 om 19:00 uur met [slachtoffer] had afgesproken op de parkeerplaats aan de Windraak om te praten over een conflict. [medeverdachte] was samen met de verdachte met de auto naar deze afspraak gegaan. [medeverdachte] heeft [slachtoffer] geslagen. [6]
Bewijsoverwegingen
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat de
de verdachte samen met [medeverdachte] heeft geprobeerd om [slachtoffer] af te persen (feit 1 primair) en dat zij [slachtoffer] van zijn vrijheid hebben beroofd (feit 2). De rechtbank neemt de verklaring van [slachtoffer] aldus als uitgangspunt voor het bewijs. De rechtbank ziet – anders dan de verdediging – namelijk geen reden om aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring te twijfelen. Zijn verklaring wordt immers op belangrijke onderdelen ondersteund door andere bewijsmiddelen uit het dossier, waaronder de verklaring van de (onafhankelijke) [getuige] , die niet alleen heeft gezien dat [slachtoffer] (na geschreeuw) uit de auto kwam, maar ook zijn heftige emotionele toestand heeft beschreven. Daarbij verklaarde [slachtoffer] tegenover [getuige] direct dat hij was ontvoerd. Ook het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen, past bij zijn verklaring.
Tegenover de verklaring van [slachtoffer] staan de grotendeels ontkennende verklaringen van de verdachte en [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] op de parkeerplaats heeft geslagen en dat hij vervolgens met de verdachte is weggegaan. [slachtoffer] heeft niet bij hem en de verdachte in de auto gezeten. De verdachte ontkent om geld gevraagd te hebben en heeft verklaard dat hij [medeverdachte] en [slachtoffer] enkel uit elkaar heeft gehaald. Het door de verdachten geschetste scenario acht de rechtbank in het licht van de overige bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van [getuige] , ongeloofwaardig, mede nu dat scenario op punten in strijd is met de overige bewijsmiddelen.
De verdediging heeft zich ter terechtzitting nog expliciet op het standpunt gesteld dat de rechtbank de verdachte niet kan veroordelen omdat de raadkamer gevangenhouding in de zaak van [medeverdachte] op basis van hetzelfde dossier heeft geoordeeld dat er onvoldoende ernstige bezwaren tegen [medeverdachte] waren. De rechtbank verwerpt dit verweer, aangezien zij niet gebonden is aan de afweging die een andere samenstelling van de rechtbank in een eerder stadium van de strafzaak (tegen een andere verdachte) heeft gemaakt.
Vrijspraak feit 3 (het voorhanden hebben van munitie)
Aan de verdachte is onder feit 3 ten laste gelegd dat hij munitie voorhanden heeft gehad. Deze munitie werd aangetroffen in een sok in een plastic zak die onder de overkapping in de tuin van het woonadres van de verdachte lag. De rechtbank stelt voorop dat voor het ‘voorhanden hebben’ van wapens en munitie in de zin van artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, is vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze goederen, én dat deze goederen zich binnen zijn machtssfeer bevonden. [7] De rechtbank is met inachtneming van dit wettelijk kader van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig bewijs bevat om te kunnen vaststellen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de munitie. Op het adres waar de munitie werd aangetroffen staan namelijk ook de ouders en het zusje van de verdachte ingeschreven zodat reeds daarom niet vaststaat dat hetgeen aangetroffen is de verdachte toebehoorde. Het enkele feit dat in de plastic zak waarin de munitie zat ook documenten op naam van de verdachte zaten, is – mede gelet op het feit dat de plastic zak in de tuin is aangetroffen – onvoldoende om te concluderen de verdachte hiervan wetenschap had. Daarom zal de verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
t.a.v. feit 1 primair:
op 17 maart 2020 te Munstergeleen en Windraak, gemeente Sittard-Geleen en/of gemeente Beekdaelen, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van 4000,00 euro, toebehorende aan die [slachtoffer] , met zijn mededader:
- in de auto is gestapt bij [slachtoffer] en vervolgens die [slachtoffer] om geld heeft gevraagd en heeft geroepen dat er betaald zou moeten worden;
- die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft toegevoegd dat hij "die avond echt iets moest regelen", "dat hij moest betalen anders zouden zijn tanden uit zijn mond worden geslagen", "dat iemand hem zou rammen of vegen wanneer hij niet zou betalen";
- die [slachtoffer] meermalen heeft geslagen tegen het hoofd;
- vervolgens met die [slachtoffer] richting een pinautomaat zijn gereden om die [slachtoffer] geld te laten pinnen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
t.a.v. feit 2:
op 17 maart 2020 te Munstergeleen en Windraak, gemeente Sittard-Geleen en/of gemeente Beekdaelen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte en diens mededader:
- die [slachtoffer] in de auto van [slachtoffer] tegen diens zin vastgehouden;
- in voornoemde auto die [slachtoffer] door middel van geweldgebruik onder controle gehouden;
- diens autosleutels uit het contactslot gehaald;
- die [slachtoffer] meermalen geslagen tegen het hoofd;
- die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd "ik sla nu echt al je tanden eruit" en "ik breek je benen";
- vervolgens die [slachtoffer] vastgepakt en die [slachtoffer] naar de auto van verdachte en diens mededader gesleept en op de achterbank geduwd en vervolgens gedurende enige tijd met die [slachtoffer] rondgereden;
- die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd "als je nu nog iets probeert sla ik je echt tot moes";
- de telefoon van die [slachtoffer] afgepakt;
- die [slachtoffer] meermalen geslagen tegen het hoofd en tevens de dreigende woorden toegevoegd "mongool, doe rustig" en/of "ik pak je dadelijk", en "ik sla je helemaal naar de klote’.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten en grammaticale fouten voorkomen, zijn die in de weergave van de bewezenverklaring door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. feit 1 primair:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
t.a.v. feit 2:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de officier van justitie niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat bij een bewezenverklaring rekening moet worden gehouden met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en dat de verdachte een first offender is die zich na deze feiten, die bijna 2,5 jaar geleden zijn gepleegd, niet opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en nu een leven heeft opgebouwd in Turkije.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag en hij heeft hem opzettelijk van zijn vrijheid beroofd. Daarbij heeft de verdachte niet alleen gedreigd met geweld, maar [slachtoffer] ook daadwerkelijk mishandeld. De verdachte heeft hiermee ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] en hem grote gevoelens van angst en onveiligheid aangejaagd. [slachtoffer] ging immers naar de afspraak met zijn collega [medeverdachte] met de intentie om een werkconflict tussen beiden op te lossen, maar hij werd vervolgens geconfronteerd met [medeverdachte] en de verdachte die hem samen onder druk zetten en met geweld dwongen om geld af te staan. Het is aan het dappere handelen van [slachtoffer] te danken dat aan deze angstige situatie een einde kwam, nu hij op een gegeven moment kans zag om te ontsnappen.
De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij op deze wijze inbreuk heeft gemaakt op het vertrouwen van [slachtoffer] . Dat het voorval een grote impact heeft gehad op [slachtoffer] blijkt niet alleen uit de slachtofferverklaring die ter terechtzitting namens hem is voorgelezen, maar ook uit het feit dat hij nu, bijna 2,5 jaar nadat het feit is gepleegd, nog steeds onder behandeling is van een psycholoog. Over het letsel aan zijn oog heeft [slachtoffer] ter terechtzitting verklaard dat uit de gemaakte foto is gebleken dat zijn oogkas gebroken was. Het handelen van verdachte heeft dus tot zowel fysiek letsel als tot psychische klachten geleid. De verdachte heeft hier kennelijk geen moment bij stil gestaan. Daarnaast heeft het handelen niet alleen gevolgen gehad voor [slachtoffer] . Ook heeft de verdachte hiermee gezorgd voor een toename van gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Het gebruik van geweld op een openbare plek zorgt er immers voor dat toevallige voorbijgangers hiermee ongevraagd geconfronteerd kunnen worden, waardoor ook zij zich onveilig voelen.
Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet volstaan worden met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan wel laten meewegen dat de verdachte sinds het onderhavige feit niet opnieuw voor een misdrijf met politie of justitie in aanraking is gekomen en dat hij zich zelf in verband met deze strafzaak bij de politie heeft gemeld.
Verder heeft de rechtbank gekeken naar het reclasseringsrapport dat op 30 september 2022 over de verdachte is opgesteld. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden. De verdachte heeft geen ondersteuning nodig en heeft zijn leven opnieuw vormgegeven in Turkije.
De rechtbank houdt er rekening mee dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht aan de orde is. Ook heeft de rechtbank geconstateerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM. Uitgangspunt is namelijk dat een strafzaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens een verdachte een handeling is verricht waaraan deze redelijkerwijs de verwachting kan ontlenen dat tegen hem strafvervolging zal worden ingesteld. De redelijke termijn is in deze zaak overschreden met enkele maanden en daar zal de rechtbank bij de strafbepaling ten voordele van de verdachte rekening mee houden.
Alles overwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend, zodat de rechtbank deze straf aan de verdachte zal opleggen. De rechtbank ziet geen reden om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Hij vordert een bedrag van € 1.602,33 ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van
€ 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade. Beide bedragen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente en ook wordt de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het gevorderde bedrag aan materiële schade bestaat uit de volgende schadeposten:
- € 9,97 aan reiskosten;
- € 797,69 voor aanschaf van een nieuwe telefoon;
- € 24,67 voor aanschaf van een gouden armbandje;
- € 385,00 aan eigen risico over 2020;
- € 385,00 aan eigen risico over 2021.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag ter vergoeding van materiële schade geheel toewijsbaar is en dat het gevorderde bedrag ter vergoeding van immateriële schade, gelet op vergelijkbare jurisprudentie, dient te worden gematigd tot een bedrag van € 3.000,00.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, mocht de rechtbank beide feiten bewezen achten, de kosten voor de aanschaf van de nieuwe telefoon en armband niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat dit geen directe schade betreft. Dat de verdachte of de mededader deze goederen hebben weggenomen, blijkt niet uit het dossier.
Het gevorderde bedrag ter vergoeding van immateriële schade dient volgens de raadsman aanzienlijk gematigd te worden, nu dit bedrag, gelet op vergelijkbare jurisprudentie, te hoog is.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert vergoeding van meerdere materiële schadeposten. Deze schadeposten zijn voldoende onderbouwd en door de verdediging onvoldoende gemotiveerd weersproken. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier ook voldoende vast staat dat [slachtoffer] als gevolg van de feiten zijn telefoon en armband is kwijtgeraakt, zodat ook deze schadeposten in rechtstreeks verband staan met de feiten en voor toewijzing in aanmerking komen. Het voorgaande betekent dat de rechtbank de stellingen van [slachtoffer] volgt en dat de vordering tot vergoeding van materiële schade geheel wordt toegewezen.
[slachtoffer] maakt tevens aanspraak op vergoeding van immateriële schade. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft een limitatieve opsomming van de gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Hieruit blijkt dat de wet onder andere recht geeft op vergoeding van immateriële schade wanneer sprake is van lichamelijk letsel of wanneer sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ (sub b). Van beide gevallen is in het onderhavige geval sprake. [slachtoffer] heeft namelijk letsel in zijn gezicht opgelopen en daarnaast heeft hij geestelijk letsel opgelopen nu als gevolg van de feiten PTSS bij hem is vastgesteld. [slachtoffer] kan dus aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade. Zowel de officier van justitie als de verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag aan de hoge kant is en gematigd dient te worden. De rechtbank is, mede gelet op vergelijkbare jurisprudentie, eveneens van oordeel dat het gevorderde bedrag aan schadevergoeding, te hoog is. De rechtbank acht een vergoeding van € 2.500,00 passend en billijk voor de door [slachtoffer] geleden schade als gevolg van het handelen van de verdachte en zal daarom dit bedrag toewijzen. Voor het meergevorderde wordt hij in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank zal de verdachte en zijn mededader [medeverdachte] hoofdelijk veroordelen tot vergoeding van het toegewezen schadebedrag, nu zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [slachtoffer] geleden schade.
Het toegewezen bedrag dient tevens te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
17 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Ook zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 63, 282, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 3 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Gevangenisstraf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 primair en voor feit 2 tot een gevangenisstraf van 6 maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij [slachtoffer] en de schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte mitsdien hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 4.102,33, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
17 maart 2020 tot aan de dag van de volledige voldoening. Voornoemd bedrag bestaat uit een bedrag van € 1.602,33 ter vergoeding van materiële schade en € 2.500,00 ter vergoeding van immateriële schade;
  • verklaart [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader [medeverdachte] is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag te betalen;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 4.102,33, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2020 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 51 dagen. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door mededader [medeverdachte] is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag te betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Buijsman, voorzitter, mr. R. Verkijk en mr. drs. E.C.M. Hurkens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 19 oktober 2022.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Aan de verdachte is, na wijziging ter terechtzitting van 5 oktober 2022, ten laste gelegd dat
t.a.v. feit 1 primair:
hij op of omstreeks 17 maart 2020 te Munstergeleen en/of Windraak, gemeente Sittard-Geleen en/of gemeente Beekdaelen, in elk geval binnen het arrondissement Limburg,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van 4000,00 euro, althans een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] toebehoorde, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin heeft bestaan dat
verdachte en/of zijn mededader(s),
- in de auto zijn gestapt bij [slachtoffer] en/of (vervolgens) die [slachtoffer] om geld hebben gevraagd en heeft geroepen dat er betaald zou moeten worden;
- die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd dat hij
"die avond echt iets moest regelen",
"dat hij moest betalen anders zouden zijn tanden uit zijn mond worden geslagen",
"dat iemand hem zou rammen of vegen wanneer hij niet zou betalen";
- die [slachtoffer] meermalen heeft/hebben geslagen tegen het hoofd, althans tegen diens lichaam en/of
- ( vervolgens) met die [slachtoffer] richting een pinautomaat zijn gereden om die [slachtoffer] geld te laten pinnen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 17 maart 2020 te Munstergeleen en/of Windraak, gemeente Sittard-Geleen en/of gemeente Beekdaelen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door deze een of meermalen te slaan tegen het hoofd en/of lichaam;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij, op of omstreeks 17 maart 2020 te Munstergeleen en/of Windraak, gemeente Sittard-Geleen en/of gemeente Beekdaelen, in elk geval binnen de provincie Limburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte en/of (met) diens mededader:
- die [slachtoffer] in de auto van [slachtoffer] laten plaatsnemen en/of die [slachtoffer] tegen diens zin in die auto vastgehouden;
- in voornoemde auto die [slachtoffer] (door middel van geweldgebruik) onder controle gehouden;
- diens autosleutels uit het contactslot gehaald, althans afgepakt;
- die [slachtoffer] meermalen geslagen tegen het hoofd, althans tegen het lichaam;
- die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd "ik sla nu echt al je tanden eruit" en/of "ik breek je benen", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
- (vervolgens) die [slachtoffer] vastgepakt en/of tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij in de auto van verdachte en/of diens mededader moest gaan zitten en/of die [slachtoffer] naar de auto van verdachte en/of diens mededader gesleept en/of op de achterbank geduwd en/of (vervolgens) gedurende enige tijd met die [slachtoffer] rondgereden;
- in voornoemde auto tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij niet moest bewegen of schreeuwen, omdat ze hem anders pijn zouden doen;
- die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd "als je nu nog iets probeert sla ik je echt tot moes", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
- de telefoon van die [slachtoffer] afgepakt en/of laten afstaan;
- die [slachtoffer] meermalen geslagen tegen het hoofd, althans tegen het lichaam en/of (tevens) de dreigende woorden toegevoegd "mongool, doe rustig" en/of "ik pak je dadelijk", en/of "ik sla je helemaal naar de klote", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
(art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
t.a.v. feit 3:
hij, op of omstreeks 16 mei 2020 te Munstergeleen, gemeente Sittard-Geleen, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 15 kogelpatronen van het kaliber .25 Auto voorhanden heeft gehad.
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie districtsrecherche Zuid-West-Limburg, proces-verbaalnummer 2020042288, onderzoek LB3R020053 (OSCA), gesloten d.d. 16 jan 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 276.
2.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 33-37.
3.De geneeskundige verklaring, dossierpagina 55.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 22-23.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 20-21.
6.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] d.d. 19 mei 2020, pagina 209-218.
7.Vgl. ECLI:NL:HR:2020:504 voor het beoordelingskader ten aanzien van het voorhanden hebben van een wapen of munitie.