ECLI:NL:RBLIM:2022:8003

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
03.113407.20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel en vrijspraak van poging tot doodslag

Op 24 april 2020 vond er een verkeersongeval plaats op de Rimburgerweg te Eygelshoven, waarbij de verdachte met zijn BMW een voetganger, [slachtoffer 1], aanreed. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar de rechtbank sprak hem vrij van deze beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat er geen (voorwaardelijk) opzet was op de dood of zwaar lichamelijk letsel van de slachtoffers. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan roekeloos rijgedrag, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1]. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, evenals een rijontzegging van 5 jaar. De verdachte had met hoge snelheid gereden en de doorgetrokken streep overschreden, wat leidde tot het ongeval. De rechtbank benadrukte de ernst van de gevolgen voor het slachtoffer en zijn familie, die nog steeds lijden onder de gevolgen van het ongeval. De verdachte had eerder al verkeersdelicten gepleegd, wat de rechtbank in haar overwegingen meenam. De rechtbank beval ook de gevangenneming van de verdachte, gezien het risico op herhaling van dergelijk gedrag.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.113407.20
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortedatum] 1990,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. P.W. Szymkowiak, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 04 oktober 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging, op neer dat de verdachte:
Feit 1:geprobeerd heeft [slachtoffer 1] van het leven te beroven door met een personenauto met hoge snelheid tegen hem aan te rijden. Subsidiair is dit ten laste gelegd als een zware mishandeling dan wel een poging tot zware mishandeling (meer subsidiair). Meest subsidiair is ten laste gelegd dat de verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer 1] (zwaar) letsel heeft opgelopen;
Feit 2: geprobeerd heeft [slachtoffer 2] van het leven te beroven door met een personenauto met hoge snelheid in zijn richting te rijden. Subsidiair is dit ten laste gelegd als een poging tot zware mishandeling;
Feit 3:vervolgens de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij bij dat ongeval betrokken was en het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde de onder feiten 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en de feiten 2 primair en subsidiair dient te worden vrijgesproken. De verdachte heeft een noodremming verricht en een stuurbeweging gemaakt richting zijn eigen weghelft. Dat maakt dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood, dan wel zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 1] senior ( [slachtoffer 1] ) niet bewust heeft aanvaard. Voorwaardelijk opzet kan dan ook niet worden bewezen.
Het onder feit 1 meest subsidiair ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard in de schuldcategorie ‘roekeloosheid’, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. De officier van justitie heeft daarvoor de volgende argumenten genoemd: de verdachte heeft gereden met een snelheid die de maximumsnelheid overschreed en hij reed bewust aan de verkeerde kant van de weg, waarbij hij uiterst links reed naar de mensen rondom het voertuig dat aan die kant op de oprit stond.
Ook feit 3 acht de officier van justitie bewezen. De verdachte is niet gestopt nadat hij [slachtoffer 1] senior heeft aangereden en deze stil op de grond lag. Het feit dat anderen het slachtoffer onmiddellijk hulp boden betekent niet dat de verdachte zich niet om het slachtoffer hoefde te bekommeren. Voor feit 2 dient vrijspraak te volgen, aldus de officier van justitie.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde onder de feiten 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en de feiten 2 primair en subsidiair. De aard en uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, namelijk het verrichten van een noodremming en het naar rechts sturen, maken dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood, dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] ( [slachtoffer 1] senior) en [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] junior) niet bewust heeft aanvaard.
De raadsman heeft partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van de ten laste gelegde roekeloosheid onder feit 1 meest subsidiair. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte de maximumsnelheid ‘licht’ heeft overschreden. Indien wordt uitgegaan van de gegevens uit het voertuigonderzoek van de auto van de verdachte, is geen sprake van een overschrijding van de maximumsnelheid en heeft de verdachte slechts 48,6 kilometer per uur gereden. Het enige dat de verdachte kan worden verweten is dat hij op de verkeerde weghelft heeft gereden. In dat geval is geen sprake van opzet op het in ernstige mate schenden van verkeersregels.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit. De verdachte heeft bij de politie direct aangegeven dat hij een ongeluk heeft veroorzaakt. Bovendien heeft een aantal mensen gelijk hulp geboden aan het slachtoffer. Dat maakt dat de verdachte het slachtoffer niet in hulpeloze toestand heeft achtergelaten.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Ter hoogte van de woning gelegen aan de [adres 2] te Eygelshoven stonden op 24 april 2020 [slachtoffer 1] senior en zijn zoon op de rijbaan, bij een auto die op de daar gelegen oprit stond. Twee kleine kinderen stonden op het trottoir. Op dat moment reed een personenauto (een BMW voorzien van het kenteken [nummer] ) in Kerkrade over de Rimburgerweg te Eygelshoven, komende uit de richting van Rimburg en rijdende in de richting van Eygelshoven. Toen de bestuurder van de BMW (hierna: de verdachte) de voetgangers passeerde, maakte [slachtoffer 2] junior door gebaren zijn ongenoegen kenbaar richting de verdachte over de (hoge) snelheid waarmee hij reed. De verdachte heeft daarop bij het eerst volgende kruispunt zijn voertuig gekeerd en is teruggereden in de richting van Rimburg. [2] De verdachte reed in de richting van de familie [naam slachtoffers] en reed daarbij op de uiterst linker zijde van de rijbaan, welke bedoeld was voor het tegemoetkomend verkeer en waar vader en zoon [naam slachtoffers] stonden. Hiertoe heeft hij de doorgetrokken as-belijning naar links geheel moeten overschrijden. De verdachte heeft een noodremming verricht en nagenoeg gelijktijdig heeft hij naar rechts gestuurd. De verdachte botste daarna met zijn BMW tegen [slachtoffer 1] senior. Hij raakte hem met de voorkant van zijn BMW in het midden. [slachtoffer 1] senior (hierna: het slachtoffer) werd hierdoor omhoog- en weggeworpen en kwam 19 meter verder op het wegdek terecht. De verdachte is daarna zonder te stoppen doorgereden. Hij werd op de Groenstraat te Landgraaf door de politie gezien, rijdend in een zwaar beschadigde BMW, gevolgd en aangehouden. Hij vertelde dat hij een conflict had gehad, iemand had aangereden en dat deze persoon zwaar gewond moest zijn. [3] [4]
Als gevolg van het ongeval heeft het slachtoffer zwaar letsel opgelopen namelijk: meerdere hoofdwonden, een hersenbloeding, diverse gebroken ribben, een gebroken ruggenwervel, een gebroken schouder en daarnaast is sprake van hersenletsel. Hij kan zich niets herinneren van het ongeval. [5] Uit de door het slachtoffer afgelegde verklaring ter terechtzitting kan worden opgemaakt dat hij twee jaar na het ongeval nog steeds grote gevolgen van het ongeval ondervindt.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de bestuurder van de personenauto BMW was en dat hij inderdaad te hard reed. Volgens de verdachte heeft [slachtoffer 2] junior op zijn auto gespuugd of een spugende beweging gemaakt. Daarom heeft hij zijn auto bij het eerst volgende kruispunt gekeerd. Hij wilde verhaal halen. Hij had die dag een kort lontje en reed agressief op het slachtoffer en zijn zoon af. Hij wilde het slachtoffer niet aanrijden. Het slachtoffer is voor zijn auto gesprongen. De verdachte heeft nog geremd en geprobeerd om uit te wijken.
Ter plaatse heeft de politie een onderzoek ingesteld naar de toedracht van het ongeval. Uit dit onderzoek blijkt dat de aangetroffen regelsporen op het wegdek een boogvormig, naar rechts gericht verloop hadden. Gaande de spooraftekening werd de linkerzijde van de beide sporen intenser afgetekend dan de rest van het spoor, dit is passend bij een stuurbeweging naar rechts. [6]
Uit onderzoek aan de auto is gebleken dat de regelsporen op het wegdek niet zijn veroorzaakt door het ingrijpen van het city-remsysteem van de auto. Met andere woorden: het is de verdachte geweest die uit eigen beweging de auto heeft afgeremd. [7]
Uit het onderzoek naar de voertuigdata van de BMW waarin de verdachte reed, lijkt te kunnen worden afgeleid dat de snelheid van het voertuig kort voor de aanrijding ongeveer 48,6 kilometer per uur was. Nader onderzoek door de VerkeersOngevallenAnalyse (VOA) heeft uitgewezen dat dat de verdachte heeft gereden met een snelheid gelegen tussen de 56 en 57 kilometer per uur, terwijl 50 kilometer per uur was toegestaan. [8] De rechtbank gaat gezien de bevindingen in het rapport van de VOA uit van die snelheid.
Omdat geen nadere onderzoeksdata bekend zijn over de snelheid van het voertuig op het moment van de aanrijding, gaat de VOA uit van de snelheid zoals die blijkt uit het onderzoek naar voertuigdata van BMW. Daaruit bleek dat het voertuig ten tijde van de aanrijding met het slachtoffer een rijsnelheid van ongeveer 26 kilometer per uur heeft gehad. [9] Ook de rechtbank gaat hier van uit.
Ten tijde van het ongeval was de auto rijtechnisch in voldoende staat van onderhoud en vertoonde deze geen gebreken of bijzonderheden. Er waren geen bijzonderheden wat betreft weersgesteldheid, wegdek en verkeerssituatie en geen objecten die het zicht in de rijrichting van het voertuig hebben gehinderd. [10]
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is hoe het gedrag van verdachte moet worden gekwalificeerd.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van een strafbare poging tot doodslag (feiten 1 en 2 primair) of zware mishandeling (feit 1 subsidiair), dan wel poging tot zware mishandeling (feit 1 meer subsidiair en feit 2 subsidiair), is vereist dat de verdachte (ten minste voorwaardelijk) opzet heeft gehad op een bepaald gevolg, te weten op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dan wel op de bedreiging.
Het is de rechtbank niet gebleken dat de verdachte uit was op de dood of het zwaar mishandelen van het slachtoffer en zijn zoon. Zo bezien is er geen sprake van "vol opzet". Niettemin kan geoordeeld worden dat de verdachte opzet heeft gehad indien er sprake is geweest van zogeheten "voorwaardelijk opzet".
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan een zodanige kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Vrijspraak poging tot doodslag, zware mishandeling en poging tot zware mishandeling.
Met de officier van justitie en de raadsman van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde onder de feiten 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en het ten laste gelegde onder feit 2 primair en subsidiair niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en zal de verdachte daarvan worden vrijgesproken. Een bewezenverklaring van poging tot doodslag dan wel zware mishandeling dan wel poging tot zware mishandeling vereist dat bewezen is dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Uit het sporenbeeld en hetgeen de verdachte heeft verklaard, leidt de rechtbank af dat de verdachte uit eigen beweging heeft geremd en heeft geprobeerd om slachtoffer [slachtoffer 1] te ontwijken, door naar rechts te sturen richting zijn eigen weghelft. Dit maakt het dat niet kan worden gezegd dat de verdachte de eventuele aanmerkelijke kans dat door handelen als dat van hem iemand gedood of zwaar verwond zou kunnen worden heeft aanvaard.
Om deze reden dient voor genoemde feiten vrijspraak te volgen.
Feit 1 meest subsidiair (artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994)
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. De verdachte heeft aan de uiterst linkerzijde gereden, op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer. Daarbij heeft hij zonder noodzaak de doorgetrokken streep overschreden en reed hij met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid. Ondanks zijn uitgevoerde remming en sturing naar rechts is de verdachte met een snelheid van minimaal 26 kilometer per uur in botsing gekomen met het slachtoffer met alle gevolgen van dien.
Zwaar lichamelijk letsel
Het slachtoffer heeft als gevolg van het ongeval diverse breuken, een hersenbloeding en hersenletsel opgelopen. Hij heeft twee weken in coma gelegen en heeft opnieuw moeten leren praten en lopen. Het slachtoffer lijdt nog steeds pijn en krijgt op dit moment nog altijd therapie. Uit de slachtofferverklaring is gebleken dat het slachtoffer niet meer volledig zal herstellen. De rechtbank is gelet op de aard en ernst van het letsel en het medische ingrijpen van oordeel dat het letsel van het slachtoffer zonder twijfel kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Aan zijn schuld te wijten
Om tot bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. Dat is naar het oordeel van de rechtbank hier het geval. Doordat de verdachte zonder noodzaak de doorgetrokken streep heeft overschreden, op de weghelft van het tegemoetkomend verkeer heeft gereden en daarbij op – in de eigen woorden van verdachte - agressieve wijze en met een hogere snelheid dan toegestaan in de richting van de aldaar staande personen is gereden. Door zo te rijden heeft de verdachte een aanrijding met het slachtoffer niet kunnen voorkomen.
In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos. Dat laatste geldt als de zwaarste vorm van schuld. De officier van justitie heeft (ook) die zwaarste schuldvorm ten laste gelegd en de rechtbank zal dus moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Roekeloosheid
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan kan de schuld als in elk geval als roekeloos worden aangemerkt.
Ambtshalve overweegt de rechtbank dat dit niet betekent dat de bestanddelen van artikel 5a WVW in het primair ten laste gelegde feit hadden moeten worden verwerkt, bijvoorbeeld in een cumulatieve/alternatieve tenlastelegging. Hoewel daarvoor in de geschiedenis van de totstandkoming van de wet aanknopingspunten zijn te vinden, [11] dwingt de tekst van artikel 175, tweede lid, WVW daartoe naar het oordeel van de rechtbank niet. Daarnaast staat in de tenlastelegging dat de daarin gebruikte termen, voor zover daaraan in de WVW betekenis is gegeven, worden geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd. In artikel 175, tweede lid, WVW is betekenis gegeven aan roekeloosheid, zodat die term moet worden geacht in die betekenis te zijn gebruikt.
Artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
De rechtbank heeft al vastgesteld dat de verdachte de doorgetrokken streep heeft overschreden en zonder noodzaak daartoe op de weghelft van het tegemoetkomend verkeer heeft gereden, waarbij hij geheel links van de weg heeft gereden. Daarnaast heeft de verdachte de maximumsnelheid overschreden, terwijl hij wist dat er voetgangers aanwezig waren rondom het voertuig waar hij naartoe reed. Deze gedragingen zijn in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. De verdachte heeft dus verkeersregels overtreden.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
In deze zaak gaat het om het schenden van twee voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels; de verdachte heeft bewust tegen de verkeersrichting ingereden, daarbij heeft hij de maximumsnelheid overschreden en reed hij op agressieve wijze in de richting van personen op de uiterst linkerzijde van de rijbaan.
Daardoor is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het met een te hoge snelheid rijden tegen de verkeersrichting in, niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Het opzet kan in dit geval bovendien worden afgeleid uit de verklaring van de verdachte. Hij heeft immers verklaard dat hij op de verkeerde weghelft te hard heeft gereden omdat hij opgefokt was en verhaal wilde halen. Daarin ligt een bewuste keuze besloten, de verdachte heeft dit opzettelijk gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hierboven vermelde gedragingen, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels.
d) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt wel uit het feit dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dat betekent dat het verkeersgedrag van de verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, namelijk roekeloosheid.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 1 meest subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte niet is gestopt, omdat hij dusdanig was geschrokken en hij zag dat mensen zich om het slachtoffer bekommerden. Bovendien heeft hij direct tegen de politie verklaard dat hij een aanrijding heeft gehad, waarbij het slachtoffer waarschijnlijk letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft het slachtoffer dus niet in hulpeloze toestand achtergelaten, aldus de raadsman.
Artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994 strekt ertoe dat degene die bij een verkeersongeval is betrokken een daarbij gewond geraakte persoon waar mogelijk zelf onmiddellijk hulp biedt. Betrokkene mag er niet gemakshalve op vertrouwen dat anderen voor de gewonde persoon zullen zorgen. Ook niet als het verkeersongeval op een drukke straat plaats vindt of anderen nabij zijn. In ECLI:NL:HR:2020:394 lijkt de Hoge Raad die lijn verder te volgen: het Hof had geoordeeld dat artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994 ertoe strekt dat degene die bij een verkeersongeval is betrokken een daarbij gewond geraakte persoon waar mogelijk zelf onmiddellijk hulp biedt.
Wetende dat het slachtoffer zwaargewond moet zijn en door zich niet om het slachtoffer te bekommeren heeft de verdachte het slachtoffer in hulpeloze toestand achtergelaten.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en acht het ten laste gelegde onder feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1 meest subsidiair:
hij op 24 april 2020 in de gemeente Kerkrade als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Rimburgerweg te Eygelshoven, in de gemeente Kerkrade, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 1] , zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, welke gedragingen roekeloos waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte, met genoemd motorrijtuig heeft gereden met een snelheid van minimaal 56 kilometer per uur en daarbij de op de rijbaan tussen de rijstroken aangebrachte doorgetrokken streep geheel, heeft overschreden en heeft gereden op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en vervolgens is gebotst tegen een voetganger, zijnde voornoemde [slachtoffer 1] , die zich op voornoemd weggedeelte bevond.
Feit 3:
als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in de gemeente Kerkrade op de Rimburgerweg te Eygelshoven, op 24 april 2020 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander bij wie bij dat ongeval letsel werd toegebracht, te weten [slachtoffer 1] , in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 meest subsidiair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Feit 3:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte op te leggen een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om geen gevangenisstraf op te leggen die langer duurt dan het reeds ondergane voorarrest. Daarbij heeft de raadsman op de volgende omstandigheden gewezen. De verdachte neemt zijn verantwoordelijkheid. Hij volgt nu een penitentiair programma, hij gaat iedere dag naar zijn werk en hij draagt een enkelband. Een gevangenisstraf biedt onder de genoemde omstandigheden geen meerwaarde. Ten aanzien van de gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid heeft de raadsman betoogd dat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft om te kunnen werken. Op dit moment doet de verdachte vrijwilligerswerk in het kader van detentiefasering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Op 24 april 2020 reed de verdachte met hoge snelheid over de Rimburgerweg te Eygelshoven. Toen hij iemand zijn afkeur over de snelheid kenbaar zag maken, besloot hij niet zijn gedrag aan te passen, maar om terug te gaan en om verhaal te halen. Dat deed de verdachte door met aanzienlijke snelheid en over de verkeerde weghelft terug te rijden en dat in de richting van de man die hem zojuist terecht had gewezen. Gelet op de snelheid die de verdachte toen had en het over de verkeerde weghelft toerijden, houdt de rechtbank het ervoor dat de verdachte waarschijnlijk eerder uit was op het intimideren dan op het aangaan van het gesprek. Door zijn rijgedrag heeft de verdachte een onaanvaardbaar risico genomen, welk risico zich uiteindelijk ook heeft verwezenlijkt. Die intimidatie mondde uit in een vreselijk ongeval waarbij het slachtoffer senior levensgevaarlijk gewond raakte.
Dat het slachtoffer niet is overleden, is een gelukkige omstandigheid die in het geheel niet aan de verdachte is te danken. Dit soort feiten brengen angst en leed toe aan slachtoffers. Doordat dit geweld plaatsvond in het verkeer heeft de verdachte ook een ernstige inbreuk gemaakt op de rechtsorde en gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt in de samenleving.
Uit de op zitting voorgelezen verklaringen van het slachtoffer en zijn zoon blijkt dat zij tot op de dag van vandaag ingrijpende gevolgen ondervinden van wat er op 24 april 2020 is gebeurd.
Het slachtoffer was een 72-jarige gezonde en fitte man die door de aanrijding van het ene op het andere moment zeer zwaar gewond in het ziekenhuis terechtkwam, waar hij na twee weken uit coma ontwaakte met vreselijke pijn. In zijn slachtofferverklaring zegt hij: “Meer dan een jaar heb ik moeten revalideren, ik heb opnieuw moeten leren praten, moeten leren lopen en fietsen, ik heb opnieuw rijlessen moeten nemen. En nu 2 jaar later kan ik eigenlijk niks. Mijn concentratie is weg, ik heb geen energie en ik vergeet van alles. Ik ben ontzettend snel moe en ik heb elke dag zo ontzettend veel pijn. “Ik kan niet geloven dat iemand mij dit heeft aangedaan.” De rest van zijn leven zal hij moeten leven met pijn en beperkingen. Veel dingen waar hij van genoot, zijn voor hem voorgoed verleden tijd.
Ook het leven van de naaste familie is voorgoed veranderd. Met lede ogen zien zij de pijn van het slachtoffer. De zoon van het slachtoffer en zijn twee kleinkinderen waren getuige van de aanrijding. Zij moesten zien hoe hun vader en opa werd geschept en op het wegdek werd gekwakt. Zijn schoondochter verleende eerste hulp. In de slachtofferverklaring van [slachtoffer 2] junior: ”Wij zijn allemaal getekend voor ons leven, deze pijn en het verdriet zal nooit meer weg gaan, de therapie heeft ons geholpen om dit trauma gedeeltelijk te verwerken, dit een plek geven blijft moeilijk voor ons omdat hij ons dit heeft aangedaan.”
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank in het nadeel van de verdachte betrokken dat hij blijkens zijn strafblad eerder is veroordeeld voor feiten ten aanzien van de Wegenverkeerswet 1994. Daarnaast is de verdachte slechts één maand nadat hij voor onderhavige ongeval op vrije voeten is gekomen, door de politie betrapt omdat hij 130 kilometer per uur reed op een weg waar slechts 80 kilometer per uur was toegestaan. En dat in de buurt van de plaats van het eerdere ongeval. Het is onbegrijpelijk en bovendien volstrekt onverantwoord dat de verdachte wederom zulk gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond. Dit laat zien dat de verdachte zich niets aantrekt van verkeersregels en verkeersveiligheid voor medeweggebruikers. En helemaal niet van zijn zwaar gewonde slachtoffer. Zijn eigen hachje gaat voor. De rechtbank rekent de verdachte dit zwaar aan.
Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten zijn een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid de enige passende straffen. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen reden om tot een andersluidend oordeel te komen.
De rechtbank vindt dat 24 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, recht doet aan de ernst van de feiten waarbij de verdachte zijn auto heeft ingezet als wapen omdat hij werd gewezen op zijn gevaarlijk rijgedrag, kennelijk een onverdraaglijke krenking van zijn ego. De rechtbank realiseert zich dat dit betekent dat de verdachte die nu in de eindfase van de tenuitvoerlegging van een andere straf verkeert, weer in detentie terechtkomt. Een straf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis zoals de raadsman heeft bepleit, doet echter geen recht aan de ernst van de feiten en de gevolgen die dit heeft gehad en heeft voor het slachtoffer en zijn familie.
De rechtbank zal verdachte daarnaast, als bijkomende straf, een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van 5 jaren. De verdachte heeft op de zitting wel verklaard dat hij het heel erg vindt voor de slachtoffers, maar lijkt zich er echter weinig van bewust dat hij als bestuurder van een auto een grote verantwoordelijkheid voor de veiligheid van anderen heeft, dat hij anders had moeten handelen en dat híj verantwoordelijk is voor het leed dat hij heeft aangericht. Het handelen van de verdachte is voor de rechtbank oninvoelbaar en baart de rechtbank zorgen. De rechtbank vindt het van belang de verdachte met zijn gebrekkig inzicht in de risico’s van het niet naleven van verkeersregels en zijn snelle krenking, voor langere tijd niet als bestuurder van een motorvoertuig de weg onveilig maakt. Met een langdurige ontzegging van de rijbevoegdheid wil de rechtbank hem doordringen van de ernst en het gevaar van het roekeloos rijden en met een kort lontje. Daarvan kan immers niet alleen hijzelf, maar kunnen ook medeweggebruikers het slachtoffer van worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.
Bevel gevangenneming
Gelet op de bewezenverklaring en de overwegingen bij de strafmaat ziet de rechtbank reden om de gevangenneming te bevelen. Gelet op het strafblad van de verdachte, zijn korte lontje en het lak hebben aan verkeersregels, houdt de rechtbank er ernstig rekening mee dat de verdachte opnieuw in de fout zal gaan en een misdrijf zal plegen waardoor de veiligheid en gezondheid van personen in gevaar kan worden gebracht. De rechtbank betrekt hierbij in het bijzonder de omstandigheid dat kort na het gebeuren waarvoor verdachte vandaag veroordeeld wordt, hij wederom een ernstige verkeersovertreding beging.
Het gevaar voor herhaling wordt door de rechtbank op basis van dit alles dusdanig hoog ingeschat dat dit, mede gegeven de ernstige bezwaren die met de veroordeling zijn gegeven, een bevel gevangenneming rechtvaardigt.
Het bevel gevangenneming zal apart gemuteerd worden.

7.Het beslag

De in beslag genomen verdovende middelen zullen worden onttrokken aan het verkeer, omdat dit voorwerpen zijn welke van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 176 en 179 Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen feit 1 meest subsidiair en feit 3 zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Rijontzegging
- ontzegt de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor 5 jaren;
Beslag
- onttrekt aan het verkeer de volgende in beslag genomen voorwerpen:
  • 1 stk zak;
  • 1 stk verdovende middelen;
Voorlopige hechtenis
- Beveelt de gevangenneming van de verdachte met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E.M. Hendriks, voorzitter, mr. M.B. Bax en
mr. A.M. Schutte, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.M.J.G.A. van Hinsberg, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 oktober 2022.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat
T.a.v. feit 1 primair:
hij op of omstreeks 24 april 2020 in de gemeente Kerkrade (op de Rimburgerweg te Eygelshoven) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
als bestuurder van een (personen)auto, met (te) hoge snelheid tegen die [slachtoffer 1] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 24 april 2020 in de gemeente Kerkrade (op de Rimburgerweg te Eygelshoven) aan [slachtoffer 1] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder meer) twee gebroken ruggenwervels en/of een klaplong en/of bloed in de hersenen en/of diverse botbreuken, heeft toegebracht door, als bestuurder van een (personen)auto, met (te) hoge snelheid tegen die [slachtoffer 1] aan te rijden;
T.a.v. feit 1 meer subsidiair:
hij op of omstreeks 24 april 2020 in de gemeente Kerkrade (op de Rimburgerweg te Eygelshoven), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als bestuurder van een (personen)auto, met (te) hoge snelheid tegen die [slachtoffer 1] is aangereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. feit 1 meest subsidiair:
hij op of omstreeks 24 april 2020 in de gemeente Kerkrade als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Rimburgerweg te Eygelshoven, in de gemeente Kerkrade, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, welke gedragingen roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte,
met genoemd motorrijtuig heeft gereden met een snelheid van minimaal 56 kilometer per uur, althans een hogere snelheid dan de voor hem aldaar geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, in elk geval met een voor de verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid,
en/of (daarbij) de op de rijbaan tussen de rijstroken aangebrachte doorgetrokken streep geheel, dan wel gedeeltelijk, heeft overschreden en/of heeft gereden op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een voetganger, zijnde voornoemde [slachtoffer 1] , die zich op voornoemd weggedeelte bevond;
T.a.v. feit 2 primair:
hij op of omstreeks 24 april 2020 in de gemeente Kerkrade (op de Rimburgerweg te Eygelhoven), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven,
meermalen, althans eenmaal, als bestuurder van een (personen)auto, met (te) hoge snelheid in de richting van die [slachtoffer 2] is gereden en/of op die [slachtoffer 2] is ingereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. feit 2 subsidiair:
hij op of omstreeks 24 april 2020 in de gemeente Kerkrade (op de Rimburgerweg te Eygelshoven), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, als bestuurder van een (personen)auto, met (te) hoge snelheid in de richting van die [slachtoffer 2] is gereden en/of op die [slachtoffer 2] is ingereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. feit 3:
hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in de gemeente Kerkrade op/aan de Rimburgerweg te Eygelshoven, op of omstreeks 24 april 2020
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden,
- aan een ander (te weten [slachtoffer 1] ) letsel was toegebracht en/of
- een ander bij wie bij dat ongeval letsel werd toegebracht (te weten [slachtoffer 1] ) in hulpeloze toestand werd achtergelaten;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, district Parkstad-Limburg, onderzoeksnummer LB2R020053-14, gesloten d.d. 26 november 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 252.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , pagina’s 13 en 14.
3.Het proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse, pagina 183.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 71.
5.Geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 1] , pagina’s 35 tot en met 45
6.Het proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse, pagina 172.
7.Het proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse, pagina’s 179 en 180.
8.Het proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse, pagina 180.
9.Het proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse, pagina 178
10.Het proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse, pagina’s 171, 173 en 174.
11.Kamerstukken II 2018-19, 35 086, nr. 3, p. 14.