ECLI:NL:RBAMS:2022:4257

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
26Zenne
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.J. van der Meer
  • P. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op onderzoekswensen in strafzaak 26Zenne met betrekking tot SkyECC

Op 18 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak met parketnummer 71/234728-21, 71/234699-21 en 71/235410-21, waarin de rechtbank besliste op de onderzoekswensen van de verdediging in de zaken van de verdachten. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. L.A. Nooijen, mr. E.G.S. Roethof en mr. K.C. van de Wijngaart, had verzoeken ingediend met betrekking tot het verkrijgen van stukken over de interceptietool SkyECC. Tijdens de pro forma/regiezitting van 10 mei 2022 werden deze wensen besproken, waarbij het Openbaar Ministerie toezegde relevante stukken te overleggen. De rechtbank heeft op 20 mei 2022 een tussenbeslissing genomen en het Openbaar Ministerie de opdracht gegeven om de stukken uiterlijk 14 juni 2022 in te dienen. Na ontvangst van deze stukken heeft mr. Nooijen op 29 juni 2022 gereageerd en op de zitting van 4 juli 2022 zijn onderzoekswensen verder toegelicht.

De rechtbank heeft de verzoeken van de verdediging om voeging van de JIT-overeenkomst en om een nadere regiezitting afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de JIT-overeenkomst een intern stuk is dat niet in het strafdossier thuishoort en dat er geen begin van aannemelijkheid is dat de SkyECC-data onrechtmatig zijn verkregen. De rechtbank benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor de inzet van opsporingsbevoegdheden bij de Franse autoriteiten ligt en dat de Nederlandse rechter erop kan vertrouwen dat de interceptie in Frankrijk op een toereikende wettelijke grondslag heeft plaatsgevonden. De verzoeken van de verdediging werden derhalve afgewezen, en de rechtbank heeft de beslissing op 18 juli 2022 per e-mail aan de raadslieden medegedeeld.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Onderzoek: 26Zenne
Inzake:
Parketnummer: 71/234728-21
Parketnummer: 71/234699-21
Parketnummer: 71/235410-21
Beslissingen van de rechtbank op de onderzoekswensen van de verdediging in de zaken van de verdachten:
[verdachte 1],
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de [naam PI] ,
[verdachte 2],
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de [naam PI] ,
[verdachte 3],
geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de [naam PI] .

1.Inleiding

Voorafgaand aan de pro forma/regiezitting van 10 mei 2022 heeft de raadsman van verdachte [verdachte 1] , mr. L.A. Nooijen, onderzoekswensen ingediend.
De raadslieden van verdachte [verdachte 2] , mr. E.G.S. Roethof, en van verdachte [verdachte 3] , mr. K.C. van de Wijngaart, hebben zich op de zitting van 10 mei 2022 aangesloten bij de onderzoekswensen van mr. Nooijen die betrekking hebben op het verkrijgen van stukken ten aanzien van Sky ECC.
Het Openbaar Ministerie heeft hierop gereageerd op de zitting van 10 mei 2022 en heeft toegezegd een aantal stukken aan de rechtbank en raadslieden te doen toekomen, te weten een proces-verbaal over de Nederlandse betrokkenheid bij de ontwikkeling van de interceptietool, het begeleidend schrijven van de 26Argus officieren van justitie met daarbij gevoegd de relevante en beschikbare Franse machtigingen en de nadere toelichting op het door mr. Nooijen ingebrachte stuk.
Bij tussenbeslissing van 20 mei 2022 heeft de rechtbank haar beslissing op de onderzoekswensen aangehouden en bepaald dat het Openbaar Ministerie de toegezegde stukken uiterlijk 14 juni 2022 zal indienen en dat mr. Nooijen uiterlijk 28 juni 2022 een schriftelijke reactie zal indienen.
Op 14 juni 2022 heeft het Openbaar Ministerie stukken toegezonden aan de rechtbank en de raadslieden. Mr. Nooijen heeft hier op 29 juni 2022 schriftelijk op gereageerd.
Op de pro forma/regiezitting van 4 juli 2022 (hierna: de zitting) heeft mr. Nooijen nieuwe onderzoekswensen ingediend en zijn overige onderzoekswensen gehandhaafd, met dien verstande dat hij alleen nog verzoekt om voeging van de JIT-overeenkomst. Hij trekt zijn verzoek tot het voegen van alle overige (Franse) documenten in, nu het Openbaar Ministerie door toezending van de brief van de officieren van justitie van 26Argus van 2 juni 2022, inclusief bijlagen, voldoende is tegemoetgekomen aan dit verzoek. Ook heeft de raadsman zijn verzoek tot het horen van een ICT-deskundige op de zitting ingetrokken.
Op de zitting zijn de onderzoekswensen besproken.
Mr. Roethof heeft zich op de zitting aangesloten bij de onderzoekswensen van mr. Nooijen.

2.Onderzoekswensen in de zaak van verdachte [verdachte 1]

2.1
Verzoek voeging JIT-overeenkomst.
De raadsman heeft verzocht om voeging van de JIT-overeenkomst en heeft gepersisteerd bij de eerder gegeven onderbouwing. De rechtbank verwijst voor die onderbouwing naar alinea 2.1 van de beslissing van de rechtbank d.d. 20 mei 2022.
Het Openbaar Ministerie heeft gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt dat de JIT-overeenkomst een intern stuk is dat niet thuishoort in een strafdossier en zodoende dus niet hoeft te worden verstrekt. De rechtbank verwijst ook voor dat standpunt naar alinea 2.1 van de beslissing van de rechtbank d.d. 20 mei 2022.
Oordeel van de rechtbank
De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn verzoek tot voeging van de JIT overeenkomst betoogd dat het plaatsen van de interceptietool heeft plaatsgevonden ter uitvoering van een Belgisch en/of Nederlands Europees Onderzoeksbevel (EOB). De Nederlandse inmenging en bemoeienis is groter dan het Openbaar Ministerie heeft doen voorkomen, zodat niet langer geschermd kan worden met het vertrouwensbeginsel. De verdediging moet de rechtmatigheid van de inzet van de interceptietool kunnen toetsen, aldus de raadsman.
De rechtbank heeft voor de beoordeling van het verzoek kennisgenomen van de brief van de officieren van justitie 26Argus d.d. 2 juni 2022 en de daarbij gevoegde bijlagen. In deze stukken is te lezen dat Nederland en België strafrechtelijke onderzoeken naar SkyECC hadden lopen en dat beide landen in het kader van die onderzoeken, na gezamenlijk overleg met Frankrijk, EOB’s hebben verzonden naar Frankrijk. Die EOB’s waren er op gericht om de technische inrichting en infrastructuur van de SkyECC server in kaart te brengen. De EOB’s zagen niet op het plaatsen van een interceptietool. Na de uitvoering van de EOB’s is Frankrijk een onderzoek gestart naar het bedrijf SkyECC. Vervolgens is, met toestemming van de Franse rechter, een interceptietool met de mogelijkheid tot het ontsleutelen van het berichtenverkeer geplaatst op de SkyECC-servers. De genoemde interceptietool is door Nederlandse rechercheurs en technici ontwikkeld. De verkregen data zijn vervolgens door Frankrijk gedeeld met Nederland en België. Nederland, België en Frankrijk hebben een JIT-overeenkomst gesloten waarbinnen de verkregen data onderling konden worden gedeeld.
Bij deze stand van zaken is weliswaar sprake geweest van voorafgaande samenwerking en overleg tussen de drie landen, maar daarmee is naar het voorlopig oordeel van de rechtbank – in het licht van de gegeven onderbouwing – nog geen sprake van een door de verdediging veronderstelde verschuiving van de verantwoordelijkheid voor het opsporingsonderzoek. Die verantwoordelijkheid heeft steeds bij de Franse autoriteiten gelegen. De inzet van de opsporingsbevoegdheden heeft plaatsgevonden onder de verantwoordelijkheid van de Franse staat en is geschied met toestemming van een Franse rechter. Frankrijk is aangesloten bij het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het internationale vertrouwensbeginsel brengt met zich dat de toetsing van de Nederlandse rechter slechts beperkt is tot eventuele gevolgen voor het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. De Nederlandse rechter mag erop vertrouwen dat de interceptie in Frankrijk op basis van een toereikende wettelijke grondslag en in overeenstemming met het recht op privacy ex artikel 8 EVRM heeft plaatsgevonden. Dat de Nederlandse rechercheurs en technici ten tijde van de ontwikkeling van de interceptietool technische expertise en/of bijstand aan Frankrijk zouden hebben geleverd, maakt het voorgaande niet anders.
Het verzoek tot voeging van de JIT-overeenkomst wordt dan ook
afgewezen.
2.2
Verzoek om een nadere regiezitting.
De raadsman heeft – kort samengevat – aangevoerd dat het zijn stellige overtuiging is dat de SkyECC data zijn verkregen middels de in Nederland niet toegestane inzet van de kabelinterceptie. Zulks volgt volgens hem uit het rapport van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) van 26 januari 2022 over de inzet van een kabelinterceptie door de AIVD en de MIVD. De raadsman stelt dat uit dit rapport blijkt dat de AIVD en MIVD (de diensten) hebben samengewerkt en onderzoek hebben gedaan naar de mogelijkheden van de inzet van kabelinterceptie in Frankrijk en dat zij vervolgens middels de bij wet verboden ‘U-bocht constructie’ de resultaten van dit experiment hebben gebruikt in de opsporing en vervolging van strafbare feiten, waaronder de verdenking jegens [verdachte 1] . De CTIVD heeft in het rapport geoordeeld dat de verkrijging van data met oorsprong en bestemming Nederland onrechtmatig is geweest en dat de diensten onrechtmatig hebben gehandeld bij de verwerking daarvan. Hoewel in het rapport niet wordt benoemd om welke aanbieder van communicatiediensten het zou gaan, meent de raadsman dat het hier gaat over de interceptie van de data van de SkyECC-servers. Er zijn volgens de raadsman sterke gelijkenissen tussen het strafdossier en hetgeen weergegeven is in het rapport. Zo lopen de tijdlijnen van beide projecten nagenoeg gelijk. Ook blijkt uit het rapport dat de opsporingsbevoegdheden op één access-locatie zijn ingezet, waarbij de keuze voor Frankrijk strategisch van aard was. De raadsman meent dat de keuze voor een locatie in Frankrijk strategisch is geweest zijn, omdat de Franse wet een aan kabelinterceptie gelijkende bevoegdheid kent en dus de drempel om toestemming te krijgen veel lager zou liggen dan in Nederland. Verder beschrijft de CTIVD dat alvorens de access-locatie werd geoperationaliseerd, de aanbieder verplicht is om informatie te verstrekken over zijn netwerk. De raadsman ziet hier ook een parallel met SkyECC, omdat hij sterke aanwijzingen ziet dat de webhost OVH informatie moet hebben verstrekt om de interceptie mogelijk te maken. Ook specifieke details omtrent het verloop van de inzet van de interceptie waar de CTIVD over schrijft passen volgens de raadsman in het verloop van de SkyECC operatie. De raadsman verzoekt gelet hierop dat een nadere regiezitting wordt gepland, zodat hij nieuwe onderzoekswensen kan indienen, zoals het verzoek tot het horen van getuigen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Dat het rapport van de CTIVD zou gaan over SkyECC is een aanname van de raadsman, het blijft slechts bij een ongefundeerde stelling. Zelfs als het rapport zou gaan over SkyECC, dan heeft dat betrekking op de kabelinterceptie door de diensten en is sprake van een ander toepassingskader. In dit geval is sprake van interceptie in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, waarbij sprake moet zijn van een verdenking en toestemming van een rechter-commissaris voordat dergelijke gegevens mogen worden verzameld. In het rapport wordt verder gesproken over kabelinterceptie, terwijl uit de onderzoeksbevindingen blijkt dat er ten aanzien van SkyECC een andere techniek is gebruikt, namelijk de MITM-techniek waarbij een server wordt overgenomen. Het Openbaar Ministerie ziet geen begin van aannemelijkheid dat het rapport van de CITVD over SkyECC zou gaan en/of dat er onrechtmatig zou zijn gehandeld en verzet zich daarom tegen het plannen van een nadere regiezitting.
Het oordeel van de rechtbank
In het licht van wat de verdediging heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen begin van aannemelijkheid dat het rapport van de CTIVD gaat over SkyECC en overweegt daartoe als volgt.
Hoewel de raadsman heeft aangevoerd dat uit het rapport volgt dat de kabelinterceptie heeft plaatsgevonden op een access-locatie in Frankrijk, constateert de rechtbank echter dat in het rapport niet wordt gesproken over een locatie in Frankrijk. Dat in het rapport “een strategische locatie” wordt genoemd, acht de rechtbank volstrekt onvoldoende om daar uit af te leiden dat dit een locatie in Frankrijk zou zijn. Volgens de stukken in de strafzaak was de keuze voor interceptie in Frankrijk daarin gelegen dat de SkyECC-servers zich daar bevonden en dus onder de territoriale bevoegdheid van Frankrijk vielen, en daarmee zou het op het eerste gezicht juist geen strategische keuze zijn geweest. Daar komt bij dat het rapport gaat over kabelinterceptie, oftewel bulkinterceptie; het onderscheppen en verzamelen van data waarbij het merendeel van de gegevens betrekking heeft op personen of organisaties die geen onderwerp van onderzoek van de diensten zijn en ook nooit zullen worden. De interceptie van SkyECC-data heeft plaatsgevonden naar aanleiding van strafrechtelijke verdenkingen en is dus van een andere orde. De door de raadsman geschetste parallel tussen de operatie die in het rapport wordt beschreven en de SkyECC-operatie is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. Voor zover er al gelijkenissen zijn in de tijdlijnen van de twee operaties, overweegt de rechtbank dat dit enkele gegeven onvoldoende is voor een begin van aannemelijkheid dat het om dezelfde operaties gaat. Gelet hierop ziet de rechtbank geen noodzaak tot het doen van nader onderzoek.
Het verzoek van de raadsman wordt daarom
afgewezen.

3.Onderzoekswensen in de zaak van verdachte [verdachte 2]

Mr. Roethof heeft zich aangesloten bij de verzoeken van mr. Nooijen opgenomen onder 2.1 en 2.2.
De rechtbank verwijst ten aanzien van deze verzoeken naar haar beslissing en de motivering daarvan zoals opgenomen onder nummers 2.1 en 2.2 en acht deze hier als herhaald en ingelast.

4.Onderzoekswensen in de zaak van verdachte [verdachte 3]

Mr. Van de Wijngaart heeft zich aangesloten bij het verzoek van mr. Nooijen opgenomen onder 2.1.
De rechtbank verwijst ten aanzien van dit verzoek naar haar beslissing en de motivering daarvan zoals opgenomen onder nummer 2.1 en acht deze hier als herhaald en ingelast.

5.Conclusie

De rechtbank:
- wijst afde verzoeken onder 2.1, 2.2, 3 en 4.
Deze beslissing is op 18 juli 2022 per e-mail aan de raadslieden medegedeeld. Deze schriftelijke weergave daarvan wordt aan het proces-verbaal van de zitting van 4 juli 2022 gehecht.