4.3.1In de zaak 03.324528.21: brandstichting
De brand in de woning
Verbalisanten [naam 1] en [naam 2]relateerden – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 1 december 2021, omstreeks 00.05 uur, verzocht de centralist van het
operationeel centrum ons om met spoed richting de [adres 2] in Heerlen te gaan. Hier zou een woningbrand zijn. Toen wij ter plaatse waren, zagen wij dat er aan de achterzijde van genoemde woning een flinke brand gaande was. De vlammen waren duidelijk zichtbaar en er was al sprake van flinke rookontwikkeling. Ik,
verbalisant [naam 1] , zag dat er enorm veel rook in de straat was. Door deze enorme
rookontwikkeling kon ik, verbalisant [naam 1] , nauwelijks nog iets zien en werd
ademhalen vermoeilijkt. Toen de brand bijna was geblust, kwam de bevelvoerder van de brandweer naar ons toe gelopen. Wij hoorden dat de bevelvoerder van de brandweer tegen ons zei dat er in gang twee jerrycans stonden met benzine, dat er in de woning een zeer sterke benzinegeur hing, dat er in de woning verschillende brandhaarden aanwezig waren en dat er duidelijk sprake was van brandstichting.
Team Forensische Opsporingheeft op 1 december 2021 onderzoek verricht in de woning aan het adres [adres 2] te Heerlen. De forensische opsporingsdienst concludeert – zakelijk weergegeven – het volgende:
Ik zag dat het dak van de woning deels verbrand was en dat de aanbouw aan de achterzijde van de woning geheel uitgebrand was. Ik trof twee jerrycans aan in de gang. Ik zag dat op een van de jerrycans een gele schenktuit was bevestigd. Ik zag dat de dop op de andere jerrycan niet op de opening was bevestigd. Ik zag dat de kozijnen van de binnendeuren brandschade hadden opgelopen. De vloer van de zolder was eveneens verbrand. Het plafond in de kleine ruimte met de rap naar de zolder was grotendeels verbrand. De zolder is opgedeeld in twee ruimte. De ‘grote’ ruimte was geheel uitgebrand.
Beide speurhonden maakte bij de volgende plaatsen melding dat zij brandversnellende middel(en) roken:
- op de verbrande bank in woonkamer,
- op de vloer in de bijkeuken voor een verbrande kast,
- bij het gordijn bij de voordeur,
- op het matras van het bed in de hoofdslaapkamer,
- bij de dorpel van de slaapkamerdeur van de hoofdslaapkamer.
Op de door de speurhonden aangegeven plaatsen heb ik vervolgens gemeten met de
gasdetectiemeter. Ik zag dat de meter op alle plaatsen verhoogde meetwaarden aangaf voor de aanwezigheid van vluchtige organische componenten (ook wel brandversnellende middelen genoemd).
In de woning werden de volgende afzonderlijke brandhaarden aangetroffen:
- op de bank in de woonkamer;
- op de vloer van de bijkeuken;
- bij de voordeur aan de onderzijde van het gordijn;
- op de zolder.
De bevindingen van het forensisch onderzoek passen bij het opzettelijk inbrengen in
de woning van ontbrandbare vloeistof in verschillende ruimten, waarna deze vloeistof (damp daarvan) werd ontstoken met een ontstekingsbron, zoals bijvoorbeeld een lucifer of aansteker. Door de ontstane brand in de woning, die zich al snel ontwikkelde tot een uitslaande brand, was gemeen gevaar voor goederen en personen ontstaan. In de naastgelegen woning(en) waren op het moment van de brand personen aanwezig.
Aangiften en getuige
[slachtoffer 3]deed aangifte van brandstichting en verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt:
Op 30 november 2021 bevond ik mij samen met mijn dochter en zoon in de woning waar wij woonachtig zijn, gelegen aan de [adres 3] te Heerlen. Omstreeks 00.00 uur, werd ik door mijn dochter gewekt. Ik hoorde dat ze zei: "Ik denk dat er brand is op zolder, ik hoor allemaal dingen kapot gaan en ik ruik brand." Ik (…) zag dat er inmiddels een behoorlijke hoeveelheid rook in de woning aanwezig was. Ik voelde dat ik door de rook last kreeg van mijn ogen en dat ik moeite kreeg met ademen. Buiten zag ik dat er brand was in de woning die grenst aan onze woning, gelegen aan de [adres 2] Heerlen. Wij zagen dat er veel rook uit die woning kwam. De brandweer heeft het vuur gedoofd maar heeft daarvoor het dak van onze woning gedeeltelijk moeten slopen. Er is schade ontstaan aan het dak, er is waterschade en er is rookschade aan persoonlijke eigendommen van ons.
Getuige [slachtoffer 4], de dochter van [slachtoffer 3] die eveneens aan de [adres 3] woont, verklaarde over de brandstichting – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt:
Ik was op mijn slaapkamer en hoorde een harde knal. Ik rook rooklucht afkomstig van de zolder. Ik ben naar beneden gerend en heb mijn moeder wakker gemaakt. Ik heb binnen in de woning rook ingeademd.
[slachtoffer 5]deed aangifte van brandstichting en verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt:
Ik ben woonachtig op de [adres 4] te Heerlen. Op 1 december 2021,
omstreeks 00.00 uur (…) hoorde ik enkele knallen afkomstig van uit de woning van de [adres 2] te Heerlen. Ik zag dat er ontzettend veel rookvorming was op straat. Ik rende direct naar boven (…) Op de 1e verdieping in mijn woning was ook al rookvorming ontstaan. Ten tijde van de brand stond mijn woning redelijk snel vol met rook. Aan de woning is geen schade, maar ik heb wel schade aan mijn eigendommen gezien de rookvorming in de woning.
De verdachte en de medeverdachten
Verbalisanten hebben in de nacht van 1 december 2021 kort na de brand [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2]
aangehouden. Tijdens het vervoer van medeverdachte [medeverdachte 1] naar het politiebureau alsmede in het cellencomplex rook verbalisant een sterke benzinelucht die bleef aanhouden.
Bij het
veiligstellen van de schoenenvan de verdachte rook de verbalisant een benzinelucht.
[medeverdachte 2]verklaarde bij de politie – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt:
Het klopt dat de brandstichting tussen 30 november 2021, omstreeks 23.45 uur en woensdag 1 december 2021, omstreeks 00.05 uur in de woning aan de [adres 2] te Heerlen was. Wij die avond naar Heerlen gereden. [medeverdachte 1] bestuurde de auto en [verdachte] zat achterin. Ik hoorde [medeverdachte 1] zeggen dat wij bij het huis van [verdachte] waren. [verdachte] liep voorop, [medeverdachte 1] liep achter haar en daar kwam ik weer achteraan. Ik kreeg toen ik bij de voordeur kwam van [medeverdachte 1] lucifers in mijn handen gedrukt. Ik hoorde [medeverdachte 1] zeggen: “die heb je dadelijk nodig”. [medeverdachte 1] vertelde mij dat [verdachte] haar huis in de fik wilde zetten. Ik zag bij binnenkomst jerrycans staan. Ik ben in de hal van de woning blijven staan. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben de jerrycans gepakt. Ik heb gezien dat ze onder de jerrycans hebben leeggeschud. Ze zijn ook beide met de jerrycans naar boven gelopen. [medeverdachte 1] had een jerrycan gepakt die was zwart van kleur en de schenktuit was geel van kleur. Ik zag dat de jerrycan op kinderslot zat. Er was ook een tweede jerrycan. [medeverdachte 1] heeft de jerrycans klaar gemaakt voor gebruik. Ik zag dat hij in de woonkamer overal de benzine begon uit te schudden. Ik rook dat het benzine was. Nadat hij de jerrycan in de woning helemaal had leeggeschud kwam hij terug en pakte hij de tweede jerrycan. [verdachte] was bij [medeverdachte 1] in de woonkamer. Toen [medeverdachte 1] de eerste jerrycan leeg had gaf hij deze aan [verdachte] en toen pakte [medeverdachte 1] de tweede jerrycan. [verdachte] zette de eerste jerrycan op de trap in de hoek. [verdachte] is vervolgens samen met [medeverdachte 1] naar de keuken gegaan. Ik kon zien dat [medeverdachte 1] weer benzine uitschudde in de keuken. [verdachte] stond daar ook weer bij. Hierna liepen [medeverdachte 1] en [verdachte] de trap op naar boven. [medeverdachte 1] nam de jerrycan mee naar boven. [verdachte] liep achter [medeverdachte 1] naar boven. [verdachte] heeft de tweede jerrycan ook in haar handen gehad, want daar kwam zij mee naar beneden gelopen en die heeft ze neergezet bij de eerste jerrycan.
Ik moest laag de benzine aansteken. Ik deed dat pas toen we naar buiten gingen. Ik heb de lucifer aangestoken en deze in de woning gegooid bij de deurpost. Toen wij de woning verlieten heeft [verdachte] de deur dichtgetrokken. [medeverdachte 1] ging als eerste naar buiten en daarna [verdachte] .
Voor de brandstichting zou ik € 400,- krijgen. We zaten na de brandstichting in de auto en [verdachte] vroeg aan mij wat ik wilde hebben voor de woning in brand te steken. [verdachte] vertelde mij dat ze een heel zware betalingsachterstand had en dat ze hierdoor het huis in de fik wilde steken zodat ze geld van de belasting zou krijgen of van de eigenaar van de woning om het geld te krijgen om de schulden terug te betalen.
De verdachteheeft – zakelijk weergegeven – bij de politie onder meer het volgende verklaard:
Ik ben samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar mijn woning in Heerlen gereden. Ik heb de voordeur van de woning geopend en ben samen met [medeverdachte 1] naar binnen gegaan. Ik zag dat [medeverdachte 1] benzine aan het uitschudden was op de grond, op de overloop en trap.
Ter terechtzittingvan 22 september 2022 heeft de verdachte hieraan toegevoegd dat zij wist van de aanschaf van de jerrycans en de benzine en dat [medeverdachte 1] vaker dreigde met brandstichting.
Medeverdachte [medeverdachte 1]heeft – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende verklaard:
Ik ben in de nacht van 30 november 2021 op 1 december 2021 samen met [verdachte] en [medeverdachte 2] naar Heerlen gereden. Wij zijn alle drie uit de auto gestapt en [verdachte] heeft de deur van de woning van de [adres 2] te Heerlen geopend.
Ongeveer twee weken voorafgaand aan de brand heb ik samen met [verdachte] jerrycans gekocht en gevuld met benzine. Wij hebben de jerrycans vervolgens in de woning gezet.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen vast dat er op 1 december 2021 brand is gesticht in de woning aan het adres [adres 2] te Heerlen, waarbij de woning is verbrand en waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De rechtbank acht ook bewezen dat deze brand niet alleen gemeen gevaar voor goederen heeft opgeleverd, maar ook gemeen gevaar voor de personen van de naastgelegen woningen, waardoor een levensgevaarlijke situatie is ontstaan. Dit volgt niet alleen uit het forensische onderzoek dat de woning direct grensde aan een andere woning, maar ook uit de aangiften waaruit blijkt dat bij de naastgelegen woningen rookvorming en schade door de rook zijn ontstaan en dat ten tijde van de brandstichting in de naastgelegen woningen personen aanwezig waren
(Mede)plegen?
Aan de verdachte is het (mede)plegen van de brandstichting ten laste gelegd. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De verdachte heeft ten overstaan van te politie en ter terechtzitting ontkend dat zij de brand heeft gesticht. Uit de bewijsmiddelen volgt echter dat zij en haar beide medeverdachten die bewuste avond naar de woning zijn gegaan en dat daar vervolgens binnen brand is gesticht met hulp van benzine. Uit de verklaring van [medeverdachte 2] volgt dat [medeverdachte 1] en de verdachte beiden met jerrycans door de woning hebben gelopen en in zijn ogen een gelijkwaardige rol in het geheel hadden, met name bij het hanteren van de jerrycans en het verdelen van de benzine. [medeverdachte 2] heeft vervolgens een brandende lucifer in de woning gegooid en toen zijn ze gedrieën vertrokken. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [medeverdachte 2] , nu deze niet wordt weerlegd door bewijsmiddelen en [medeverdachte 2] niet alleen zijn medeverdachten maar ook zichzelf met zijn verklaring heeft belast. De verdachte heeft verklaard dat zij wist dat [medeverdachte 1] al een periode voornemens was om brand te stichten en dat hij jerrycans en benzine had aangeschaft. De rol van de verdachte en haar intentie blijkt ook uit wat er nadien in de auto gebeurde, nu zij aan [medeverdachte 2] geld aanbood vanwege zijn betrokkenheid bij de brandstichting.
Op basis van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachten bij de brandstichting in de woning, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
De verdachte heeft verklaard dat zij die nacht bij de brandstichting aanwezig was, maar dat zij door [medeverdachte 1] onder druk is gezet, bedreigd en gedwongen is mee te gaan.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet aannemelijk is geworden dat de verdachte in de nacht van de brandstichting zodanig onder druk stond dan wel door [medeverdachte 1] is bedreigd dat zij niet anders kon dan bij [medeverdachte 1] in de auto te stappen en vanuit Venlo naar Heerlen te rijden, de deur van de woning te openen en vervolgens de woning binnen te gegaan. De rechtbank is niet blind voor de gewelddadige aspecten van de relatie tussen de verdachte en [medeverdachte 1] , maar dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging; er is geen sprake van een (psychische) overmachtssituatie of andere strafuitsluitingsgrond. De rechtbank overweegt daartoe dat de verklaring van de verdachte dat zij onder druk is gezet geen steun vindt in het dossier en daarnaast tegenstrijdig is met de gedetailleerde verklaring die [medeverdachte 2] heeft afgelegd. [medeverdachte 2] verklaarde immers dat hij samen met [verdachte] en [medeverdachte 1] naar de woning in Heerlen is gereden. Uit zijn verklaring volgt niet dat dit door de verdachte onvrijwillig zou zijn gebeurd, integendeel. Uit het dossier volgt bovendien dat de verdachte de weg naar politie wist, nu zij zich in de maanden voorafgaand aan de brandstichting diverse malen had beklaagd over het gedrag van [medeverdachte 1] jegens haar. De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] al enige tijd van plan was om de brand te gaan stichten. Zij heeft dus de mogelijkheid gehad om in een vroeg stadium naar de politie te stappen. Hetgeen de raadsvrouw heeft opgemerkt omtrent de kwetsbare persoonlijkheid van de verdachte zal de rechtbank hierna onder 6 nader bespreken.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde brandstichting waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was.
4.3.2.In de zaak 03.179582.22: bedreiging
[slachtoffer 2]deed aangifte van bedreiging en verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt:
Ik ben werkzaam, als gezinsvoogd, bij Bureau Jeugdzorg. Op 4 november 2021, omstreeks zat ik met [slachtoffer 1] op kantoor te Heerlen. Wij belden [verdachte] met videobellen via WhatsApp. Op het moment dat wij zeiden dat [naam 3] was overgeplaatst naar een pleeggezin, zag ik (…) dat ze met haar gezicht dicht in de camera kwam. Ik zag dat ze met haar vinger een snijdend gebaar langs haar keel maakte en daarbij zei "ik maak je kapot", "ik maak je dood" en "ik weet je te vinden".
Daarop heb ik (…) gezegd dat dit uitspraken zijn waarvan wij aangifte gaan doen. Hierop riep mevrouw [verdachte] , "als je aangifte gaat doen dan wordt het nog erger, ik zweer het je ik maak je kapot".
[slachtoffer 1]deed aangifte van bedreiging en verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt:
Ik ben werkzaam bij Bureau Jeugdzorg te Heerlen (…) en mijn functie is gezinsvoogd. Op 4 november 2021 was ik op kantoor aan het werk (…) samen met mijn collega [slachtoffer 2] . Mijn collega en ik, hadden via videobellen van WhatsApp, contact met [verdachte] . Op het moment dat mijn collega en ik aan [verdachte] vertelden dat haar zoontje [naam 3] was overgeplaatst zag en hoorde ik dat [verdachte] in een keer enorm agressief werd. Ik zag via de camera dat zij met een vinger een snijdend gebaar langs haar keel maakte en ik hoorde dat ze daarbij tegen mij en mijn collega zei: "ik maak jullie kapot", "ik maak jullie dood", "ik weet jullie te vinden". Die uitlatingen werden tegen mij en mijn collega gedaan. Ik hoorde mijn collega [slachtoffer 2] tegen [verdachte] zeggen dat dit uitspraken zijn waarvan wij aangifte zouden gaan doen bij de politie. Ik hoorde dat [verdachte] tegen ons zei: "als je aangifte gaat doen dan wordt het nog erger. Ik zweer je, ik maak je kapot". Ook dit werd tegen ons beiden geuit. Ik voel mij door de uitlatingen van [verdachte] ernstig bedreigd.
De verdachteverklaarde terechtzitting van 22 september 2022 – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Ik kan me herinneren dat ik boos was en dat ik heb dingen gezegd. Het kan kloppen dat ik heb gezegd: "ik maak je kapot".
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de aangevers in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
De rechtbank acht de uitlatingen van de verdachte van dien aard en onder zodanige omstandigheden gedaan dat bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] vrees kon ontstaan dat de verdachte haar dreigementen ten uitvoer zou brengen. Hieraan doet niet af dat de bedreigingen zijn geuit nadat de verdachte hoorde dat haar kind in een pleeggezin zou komen waardoor zij zeer emotioneel werd. In dit verband is evenmin van belang dat, zoals door de verdediging naar voren gebracht, hulpverleners in dergelijke situaties vaak met bedreigingen te maken hebben. Juist de veelvuldige agressie naar hulpverleners kan de vrees doen ontstaan dat op enig moment een bedreiger de daad bij het woord voegt.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging.