ECLI:NL:RBLIM:2022:7691

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
6 oktober 2022
Zaaknummer
03.324528.21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting en bedreiging met levensgevaarlijke gevolgen

Op 6 oktober 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van brandstichting en bedreiging. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. De zaak betreft twee incidenten: de brandstichting op 1 december 2021 in een woning aan de [adres 2] te Heerlen, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden ontstond, en de bedreiging van twee gezinsvoogden op 4 november 2021. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met medeverdachten opzettelijk brand had gesticht door benzine in de woning te gebruiken, wat leidde tot een uitslaande brand. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting bewezen, ondanks haar ontkenning. De bedreigingen die de verdachte uitte tijdens een videogesprek werden ook als ernstig beschouwd, waarbij de rechtbank oordeelde dat de bedreigingen voldoende angst bij de slachtoffers hadden veroorzaakt. De rechtbank hield rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, maar vond de ernst van de feiten zodanig dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd was. De rechtbank legde ook schadevergoedingen op aan de benadeelde partijen, die schade hadden geleden door de brand.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummers : 03.324528.21 en 03.179582.22 (ttz.gev.)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1978,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S.C.H. Poelman, advocaat kantoorhoudende te Brunssum.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 september 2022. De verdachte en haar raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, na vordering nadere omschrijving tenlastelegging, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
in de zaak 03.324528.21
samen met (een) ander(en) opzettelijk brand heeft gesticht in een woning aan de [adres 2] te Heerlen, waardoor gevaar voor goederen en personen is ontstaan;
in de zaak 03.179582.22
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd.

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) in de zaak 03.179582.22 en dat dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen verhoor bij de politie heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer 1] , hetgeen in de visie van de raadsrouw primair dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er in de zaak 03.179582.22 geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging. Daartoe heeft hij naar voren gebracht dat de verdachte weliswaar niet verhoord is bij de politie over de aangifte van [slachtoffer 1] , maar dat zij ter terechtzitting de gelegenheid heeft gehad om hierover vragen te beantwoorden. De verdachte heeft aldus geen nadeel ondervonden. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat er wel sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, dan kan het aangevoerde hooguit leiden tot de enkele constatering van het vormverzuim.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat de verdachte door de politie niet is geconfronteerd met de aangifte van één van de twee personen die ze bedreigd zou hebben, niet maakt dat er sprake is van een vormverzuim. Ten overvloede voegt zij daaraan toe dat de verdachte ter terechtzitting in de gelegenheid is gesteld om vragen te beantwoorden naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer 1] tegen haar.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – zoals opgenomen in het overgelegde schriftelijke requisitoir – gerekwireerd tot bewezenverklaring van het in de zaak 03.324528.21 ten laste gelegde medeplegen van brandstichting waardoor er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten was alsmede de in de zaak 03.179582.22 ten laste gelegde bedreiging.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het ten laste gelegde in de zaak 03.324528.21 heeft de raadsvrouw, overeenkomstig de inhoud van de door haar overgelegde pleitnota, primair vrijspraak bepleit nu de verdachte ontkent dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, nu uit de rapportage van het NIFP naar voren is gekomen dat de verdachte een kwetsbare vrouw is die zich voegend en dienend heeft opgesteld en beperkt werd in haar wilsvrijheid en derhalve verminderd toerekeningsvatbaar is. Daarnaast heeft zij onder bedreiging met geweld de woning opengemaakt en betreden.
Ten aanzien van het ten laste gelegde in de zaak 03.179582.22 heeft de raadsvrouw, overeenkomstig de inhoud van de door haar overgelegde pleitnota, zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, nu zij onder bedreiging met geweld heeft gehandeld en omdat zij verminderd toerekeningsvatbaar is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
In de zaak 03.324528.21: brandstichting [1]
Bewijsmiddelen
De brand in de woning
Verbalisanten [naam 1] en [naam 2]relateerden – zakelijk weergegeven – als volgt: [2]
Op 1 december 2021, omstreeks 00.05 uur, verzocht de centralist van het
operationeel centrum ons om met spoed richting de [adres 2] in Heerlen te gaan. Hier zou een woningbrand zijn. Toen wij ter plaatse waren, zagen wij dat er aan de achterzijde van genoemde woning een flinke brand gaande was. De vlammen waren duidelijk zichtbaar en er was al sprake van flinke rookontwikkeling. Ik,
verbalisant [naam 1] , zag dat er enorm veel rook in de straat was. Door deze enorme
rookontwikkeling kon ik, verbalisant [naam 1] , nauwelijks nog iets zien en werd
ademhalen vermoeilijkt. Toen de brand bijna was geblust, kwam de bevelvoerder van de brandweer naar ons toe gelopen. Wij hoorden dat de bevelvoerder van de brandweer tegen ons zei dat er in gang twee jerrycans stonden met benzine, dat er in de woning een zeer sterke benzinegeur hing, dat er in de woning verschillende brandhaarden aanwezig waren en dat er duidelijk sprake was van brandstichting.
Team Forensische Opsporingheeft op 1 december 2021 onderzoek verricht in de woning aan het adres [adres 2] te Heerlen. De forensische opsporingsdienst concludeert – zakelijk weergegeven – het volgende: [3]
Ik zag dat het dak van de woning deels verbrand was en dat de aanbouw aan de achterzijde van de woning geheel uitgebrand was. Ik trof twee jerrycans aan in de gang. Ik zag dat op een van de jerrycans een gele schenktuit was bevestigd. Ik zag dat de dop op de andere jerrycan niet op de opening was bevestigd. Ik zag dat de kozijnen van de binnendeuren brandschade hadden opgelopen. De vloer van de zolder was eveneens verbrand. Het plafond in de kleine ruimte met de rap naar de zolder was grotendeels verbrand. De zolder is opgedeeld in twee ruimte. De ‘grote’ ruimte was geheel uitgebrand.
Beide speurhonden maakte bij de volgende plaatsen melding dat zij brandversnellende middel(en) roken:
- op de verbrande bank in woonkamer,
- op de vloer in de bijkeuken voor een verbrande kast,
- bij het gordijn bij de voordeur,
- op het matras van het bed in de hoofdslaapkamer,
- bij de dorpel van de slaapkamerdeur van de hoofdslaapkamer.
Op de door de speurhonden aangegeven plaatsen heb ik vervolgens gemeten met de
gasdetectiemeter. Ik zag dat de meter op alle plaatsen verhoogde meetwaarden aangaf voor de aanwezigheid van vluchtige organische componenten (ook wel brandversnellende middelen genoemd).
In de woning werden de volgende afzonderlijke brandhaarden aangetroffen:
- op de bank in de woonkamer;
- op de vloer van de bijkeuken;
- bij de voordeur aan de onderzijde van het gordijn;
- op de zolder.
De bevindingen van het forensisch onderzoek passen bij het opzettelijk inbrengen in
de woning van ontbrandbare vloeistof in verschillende ruimten, waarna deze vloeistof (damp daarvan) werd ontstoken met een ontstekingsbron, zoals bijvoorbeeld een lucifer of aansteker. Door de ontstane brand in de woning, die zich al snel ontwikkelde tot een uitslaande brand, was gemeen gevaar voor goederen en personen ontstaan. In de naastgelegen woning(en) waren op het moment van de brand personen aanwezig.
Aangiften en getuige
[slachtoffer 3]deed aangifte van brandstichting en verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [4]
Op 30 november 2021 bevond ik mij samen met mijn dochter en zoon in de woning waar wij woonachtig zijn, gelegen aan de [adres 3] te Heerlen. Omstreeks 00.00 uur, werd ik door mijn dochter gewekt. Ik hoorde dat ze zei: "Ik denk dat er brand is op zolder, ik hoor allemaal dingen kapot gaan en ik ruik brand." Ik (…) zag dat er inmiddels een behoorlijke hoeveelheid rook in de woning aanwezig was. Ik voelde dat ik door de rook last kreeg van mijn ogen en dat ik moeite kreeg met ademen. Buiten zag ik dat er brand was in de woning die grenst aan onze woning, gelegen aan de [adres 2] Heerlen. Wij zagen dat er veel rook uit die woning kwam. De brandweer heeft het vuur gedoofd maar heeft daarvoor het dak van onze woning gedeeltelijk moeten slopen. Er is schade ontstaan aan het dak, er is waterschade en er is rookschade aan persoonlijke eigendommen van ons.
Getuige [slachtoffer 4], de dochter van [slachtoffer 3] die eveneens aan de [adres 3] woont, verklaarde over de brandstichting – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [5]
Ik was op mijn slaapkamer en hoorde een harde knal. Ik rook rooklucht afkomstig van de zolder. Ik ben naar beneden gerend en heb mijn moeder wakker gemaakt. Ik heb binnen in de woning rook ingeademd.
[slachtoffer 5]deed aangifte van brandstichting en verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [6]
Ik ben woonachtig op de [adres 4] te Heerlen. Op 1 december 2021,
omstreeks 00.00 uur (…) hoorde ik enkele knallen afkomstig van uit de woning van de [adres 2] te Heerlen. Ik zag dat er ontzettend veel rookvorming was op straat. Ik rende direct naar boven (…) Op de 1e verdieping in mijn woning was ook al rookvorming ontstaan. Ten tijde van de brand stond mijn woning redelijk snel vol met rook. Aan de woning is geen schade, maar ik heb wel schade aan mijn eigendommen gezien de rookvorming in de woning.
De verdachte en de medeverdachten
Verbalisanten hebben in de nacht van 1 december 2021 kort na de brand [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2]
aangehouden. Tijdens het vervoer van medeverdachte [medeverdachte 1] naar het politiebureau alsmede in het cellencomplex rook verbalisant een sterke benzinelucht die bleef aanhouden. [7]
Bij het
veiligstellen van de schoenenvan de verdachte rook de verbalisant een benzinelucht. [8]
[medeverdachte 2]verklaarde bij de politie – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [9]
Het klopt dat de brandstichting tussen 30 november 2021, omstreeks 23.45 uur en woensdag 1 december 2021, omstreeks 00.05 uur in de woning aan de [adres 2] te Heerlen was. Wij die avond naar Heerlen gereden. [medeverdachte 1] bestuurde de auto en [verdachte] zat achterin. Ik hoorde [medeverdachte 1] zeggen dat wij bij het huis van [verdachte] waren. [verdachte] liep voorop, [medeverdachte 1] liep achter haar en daar kwam ik weer achteraan. Ik kreeg toen ik bij de voordeur kwam van [medeverdachte 1] lucifers in mijn handen gedrukt. Ik hoorde [medeverdachte 1] zeggen: “die heb je dadelijk nodig”. [medeverdachte 1] vertelde mij dat [verdachte] haar huis in de fik wilde zetten. Ik zag bij binnenkomst jerrycans staan. Ik ben in de hal van de woning blijven staan. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben de jerrycans gepakt. Ik heb gezien dat ze onder de jerrycans hebben leeggeschud. Ze zijn ook beide met de jerrycans naar boven gelopen. [medeverdachte 1] had een jerrycan gepakt die was zwart van kleur en de schenktuit was geel van kleur. Ik zag dat de jerrycan op kinderslot zat. Er was ook een tweede jerrycan. [medeverdachte 1] heeft de jerrycans klaar gemaakt voor gebruik. Ik zag dat hij in de woonkamer overal de benzine begon uit te schudden. Ik rook dat het benzine was. Nadat hij de jerrycan in de woning helemaal had leeggeschud kwam hij terug en pakte hij de tweede jerrycan. [verdachte] was bij [medeverdachte 1] in de woonkamer. Toen [medeverdachte 1] de eerste jerrycan leeg had gaf hij deze aan [verdachte] en toen pakte [medeverdachte 1] de tweede jerrycan. [verdachte] zette de eerste jerrycan op de trap in de hoek. [verdachte] is vervolgens samen met [medeverdachte 1] naar de keuken gegaan. Ik kon zien dat [medeverdachte 1] weer benzine uitschudde in de keuken. [verdachte] stond daar ook weer bij. Hierna liepen [medeverdachte 1] en [verdachte] de trap op naar boven. [medeverdachte 1] nam de jerrycan mee naar boven. [verdachte] liep achter [medeverdachte 1] naar boven. [verdachte] heeft de tweede jerrycan ook in haar handen gehad, want daar kwam zij mee naar beneden gelopen en die heeft ze neergezet bij de eerste jerrycan.
Ik moest laag de benzine aansteken. Ik deed dat pas toen we naar buiten gingen. Ik heb de lucifer aangestoken en deze in de woning gegooid bij de deurpost. Toen wij de woning verlieten heeft [verdachte] de deur dichtgetrokken. [medeverdachte 1] ging als eerste naar buiten en daarna [verdachte] .
Voor de brandstichting zou ik € 400,- krijgen. We zaten na de brandstichting in de auto en [verdachte] vroeg aan mij wat ik wilde hebben voor de woning in brand te steken. [verdachte] vertelde mij dat ze een heel zware betalingsachterstand had en dat ze hierdoor het huis in de fik wilde steken zodat ze geld van de belasting zou krijgen of van de eigenaar van de woning om het geld te krijgen om de schulden terug te betalen.
De verdachteheeft – zakelijk weergegeven – bij de politie onder meer het volgende verklaard: [10]
Ik ben samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar mijn woning in Heerlen gereden. Ik heb de voordeur van de woning geopend en ben samen met [medeverdachte 1] naar binnen gegaan. Ik zag dat [medeverdachte 1] benzine aan het uitschudden was op de grond, op de overloop en trap.
Ter terechtzittingvan 22 september 2022 heeft de verdachte hieraan toegevoegd dat zij wist van de aanschaf van de jerrycans en de benzine en dat [medeverdachte 1] vaker dreigde met brandstichting.
Medeverdachte [medeverdachte 1]heeft – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende verklaard: [11]
Ik ben in de nacht van 30 november 2021 op 1 december 2021 samen met [verdachte] en [medeverdachte 2] naar Heerlen gereden. Wij zijn alle drie uit de auto gestapt en [verdachte] heeft de deur van de woning van de [adres 2] te Heerlen geopend.
Ongeveer twee weken voorafgaand aan de brand heb ik samen met [verdachte] jerrycans gekocht en gevuld met benzine. Wij hebben de jerrycans vervolgens in de woning gezet.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen vast dat er op 1 december 2021 brand is gesticht in de woning aan het adres [adres 2] te Heerlen, waarbij de woning is verbrand en waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De rechtbank acht ook bewezen dat deze brand niet alleen gemeen gevaar voor goederen heeft opgeleverd, maar ook gemeen gevaar voor de personen van de naastgelegen woningen, waardoor een levensgevaarlijke situatie is ontstaan. Dit volgt niet alleen uit het forensische onderzoek dat de woning direct grensde aan een andere woning, maar ook uit de aangiften waaruit blijkt dat bij de naastgelegen woningen rookvorming en schade door de rook zijn ontstaan en dat ten tijde van de brandstichting in de naastgelegen woningen personen aanwezig waren
(Mede)plegen?
Aan de verdachte is het (mede)plegen van de brandstichting ten laste gelegd. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De verdachte heeft ten overstaan van te politie en ter terechtzitting ontkend dat zij de brand heeft gesticht. Uit de bewijsmiddelen volgt echter dat zij en haar beide medeverdachten die bewuste avond naar de woning zijn gegaan en dat daar vervolgens binnen brand is gesticht met hulp van benzine. Uit de verklaring van [medeverdachte 2] volgt dat [medeverdachte 1] en de verdachte beiden met jerrycans door de woning hebben gelopen en in zijn ogen een gelijkwaardige rol in het geheel hadden, met name bij het hanteren van de jerrycans en het verdelen van de benzine. [medeverdachte 2] heeft vervolgens een brandende lucifer in de woning gegooid en toen zijn ze gedrieën vertrokken. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [medeverdachte 2] , nu deze niet wordt weerlegd door bewijsmiddelen en [medeverdachte 2] niet alleen zijn medeverdachten maar ook zichzelf met zijn verklaring heeft belast. De verdachte heeft verklaard dat zij wist dat [medeverdachte 1] al een periode voornemens was om brand te stichten en dat hij jerrycans en benzine had aangeschaft. De rol van de verdachte en haar intentie blijkt ook uit wat er nadien in de auto gebeurde, nu zij aan [medeverdachte 2] geld aanbood vanwege zijn betrokkenheid bij de brandstichting.
Op basis van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachten bij de brandstichting in de woning, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
De verdachte heeft verklaard dat zij die nacht bij de brandstichting aanwezig was, maar dat zij door [medeverdachte 1] onder druk is gezet, bedreigd en gedwongen is mee te gaan.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet aannemelijk is geworden dat de verdachte in de nacht van de brandstichting zodanig onder druk stond dan wel door [medeverdachte 1] is bedreigd dat zij niet anders kon dan bij [medeverdachte 1] in de auto te stappen en vanuit Venlo naar Heerlen te rijden, de deur van de woning te openen en vervolgens de woning binnen te gegaan. De rechtbank is niet blind voor de gewelddadige aspecten van de relatie tussen de verdachte en [medeverdachte 1] , maar dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging; er is geen sprake van een (psychische) overmachtssituatie of andere strafuitsluitingsgrond. De rechtbank overweegt daartoe dat de verklaring van de verdachte dat zij onder druk is gezet geen steun vindt in het dossier en daarnaast tegenstrijdig is met de gedetailleerde verklaring die [medeverdachte 2] heeft afgelegd. [medeverdachte 2] verklaarde immers dat hij samen met [verdachte] en [medeverdachte 1] naar de woning in Heerlen is gereden. Uit zijn verklaring volgt niet dat dit door de verdachte onvrijwillig zou zijn gebeurd, integendeel. Uit het dossier volgt bovendien dat de verdachte de weg naar politie wist, nu zij zich in de maanden voorafgaand aan de brandstichting diverse malen had beklaagd over het gedrag van [medeverdachte 1] jegens haar. De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] al enige tijd van plan was om de brand te gaan stichten. Zij heeft dus de mogelijkheid gehad om in een vroeg stadium naar de politie te stappen. Hetgeen de raadsvrouw heeft opgemerkt omtrent de kwetsbare persoonlijkheid van de verdachte zal de rechtbank hierna onder 6 nader bespreken.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde brandstichting waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was.
4.3.2.
In de zaak 03.179582.22: bedreiging [12]
Bewijsmiddelen
[slachtoffer 2]deed aangifte van bedreiging en verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [13]
Ik ben werkzaam, als gezinsvoogd, bij Bureau Jeugdzorg. Op 4 november 2021, omstreeks zat ik met [slachtoffer 1] op kantoor te Heerlen. Wij belden [verdachte] met videobellen via WhatsApp. Op het moment dat wij zeiden dat [naam 3] was overgeplaatst naar een pleeggezin, zag ik (…) dat ze met haar gezicht dicht in de camera kwam. Ik zag dat ze met haar vinger een snijdend gebaar langs haar keel maakte en daarbij zei "ik maak je kapot", "ik maak je dood" en "ik weet je te vinden".
Daarop heb ik (…) gezegd dat dit uitspraken zijn waarvan wij aangifte gaan doen. Hierop riep mevrouw [verdachte] , "als je aangifte gaat doen dan wordt het nog erger, ik zweer het je ik maak je kapot".
[slachtoffer 1]deed aangifte van bedreiging en verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [14]
Ik ben werkzaam bij Bureau Jeugdzorg te Heerlen (…) en mijn functie is gezinsvoogd. Op 4 november 2021 was ik op kantoor aan het werk (…) samen met mijn collega [slachtoffer 2] . Mijn collega en ik, hadden via videobellen van WhatsApp, contact met [verdachte] . Op het moment dat mijn collega en ik aan [verdachte] vertelden dat haar zoontje [naam 3] was overgeplaatst zag en hoorde ik dat [verdachte] in een keer enorm agressief werd. Ik zag via de camera dat zij met een vinger een snijdend gebaar langs haar keel maakte en ik hoorde dat ze daarbij tegen mij en mijn collega zei: "ik maak jullie kapot", "ik maak jullie dood", "ik weet jullie te vinden". Die uitlatingen werden tegen mij en mijn collega gedaan. Ik hoorde mijn collega [slachtoffer 2] tegen [verdachte] zeggen dat dit uitspraken zijn waarvan wij aangifte zouden gaan doen bij de politie. Ik hoorde dat [verdachte] tegen ons zei: "als je aangifte gaat doen dan wordt het nog erger. Ik zweer je, ik maak je kapot". Ook dit werd tegen ons beiden geuit. Ik voel mij door de uitlatingen van [verdachte] ernstig bedreigd.
De verdachteverklaarde terechtzitting van 22 september 2022 – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Ik kan me herinneren dat ik boos was en dat ik heb dingen gezegd. Het kan kloppen dat ik heb gezegd: "ik maak je kapot".
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de aangevers in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
De rechtbank acht de uitlatingen van de verdachte van dien aard en onder zodanige omstandigheden gedaan dat bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] vrees kon ontstaan dat de verdachte haar dreigementen ten uitvoer zou brengen. Hieraan doet niet af dat de bedreigingen zijn geuit nadat de verdachte hoorde dat haar kind in een pleeggezin zou komen waardoor zij zeer emotioneel werd. In dit verband is evenmin van belang dat, zoals door de verdediging naar voren gebracht, hulpverleners in dergelijke situaties vaak met bedreigingen te maken hebben. Juist de veelvuldige agressie naar hulpverleners kan de vrees doen ontstaan dat op enig moment een bedreiger de daad bij het woord voegt.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
In de zaak 03.324528.21
op 1 december 2021 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres 2] , door open vuur in aanraking te brengen met benzine, ten gevolge waarvan (de inboedel van) die woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor belendende woningen, en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in de belendende woningen bevindende personen te duchten was.
In de zaak 03.179582.22
op 4 november 2021 in de gemeente Heerlen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door tijdens een videogesprek via whatsapp met haar vinger een snijdend gebaar langs haar te keel te maken en voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen:
- Ik maak je kapot’ en
- ‘ Ik maak je dood’ en
- ‘ Ik weet je te vinden, als je aangifte gaat doen dan wordt het nog erger, ik zweer het je ik maak je kapot’, althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
in de zaak 03.324528.21:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
in de zaak 03.179582.22:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog [naam 4] heeft op 2 juni 2022 een rapportage opgemaakt over de geestvermogens van de verdachte. De psycholoog concludeert dat er bij de verdachte sprake is van een lichte verstandelijke beperking waarbij de verdachte cognitief maar ook emotioneel beperkt belastbaar is en waardoor zij zeer beïnvloedbaar is. Volgens de psycholoog is de verdachte een cognitief en emotioneel kwetsbare vrouw. De gediagnostiseerde lichte verstandelijke beperking is sterk bepalend geweest in de haar ten laste gelegde feiten waardoor zij werd beperkt in haar wilsvrijheid. Geadviseerd wordt om de verdachte het plegen van de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank komt op basis van de in dat rapport vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die haar strafbaarheid geheel uitsluit.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf en/of de maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd, uitgaande van verminderde toerekening, aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 20 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geformuleerd, te weten een meldplicht en begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in geval van een bewezenverklaring verzocht te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast kan eventueel een voorwaardelijke taakstraf worden opgelegd waaraan de bijzondere voorwaarden kunnen worden gekoppeld zoals geadviseerd door de reclassering. De raadsvrouw heeft gewezen op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en haar persoonlijke omstandigheden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank overweegt in het bijzonder als volgt.
Het zwaartepunt van deze zaak is de brandstichting. De verdachte heeft, samen met de medeverdachten, in de nachtelijke uren brand gesticht in een woning waarbij brandversnellende middelen zijn gebruikt die zij een aantal weken voorafgaand aan het gepleegde feit hebben gekocht. Daarmee heeft zij niet alleen de betreffende woning beschadigd, om niet te zeggen vernield, maar tevens gevaar veroorzaakt voor naastgelegen woningen en de daarin aanwezige goederen. Het ergste is dat dit levensgevaar heeft veroorzaakt voor de buren die zich net als hun kinderen ten tijde van de brand in de naastgelegen woningen bevonden en die nacht tot twee keer toe hun huis uit moesten. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de verdachte een zeer gevaarzettend karakter heeft gehad. Wat het opzettelijk brand stichten zo ernstig maakt, is dat de gevolgen ervan volstrekt niet te overzien zijn. Brand is onvoorspelbaar. Daarnaast heeft de verdachte door haar handelen een forse inbreuk heeft gemaakt op het gevoel van veiligheid van de slachtoffers, maar ook van de andere omwonenden. De verdachte heeft dan ook het risico genomen dat de schade groter zou zijn dan alleen de betreffende woning en dat onschuldigen ernstig gewond zouden raken of zelfs het leven zouden verliezen. De slachtoffers mogen van geluk spreken dat zij net op tijd wakker zijn geworden om hun woning nog levend te kunnen verlaten. Dat de brand een enorme impact heeft gehad op de slachtoffers blijkt onder meer uit de slachtofferverklaringen. Zij hebben nog dagelijks last van de gevolgen van de brand. De rechtbank rekent het verdachte dan ook zwaar aan dat zij door haar handelen volledig voorbij is gegaan aan de belangen van de slachtoffers en dat zij eraan heeft bijgedragen dat hun levens op het spel zijn komen te staan.
Verder heeft de verdachte twee medewerksters van Bureau Jeugdzorg bedreigd. Dit is een zeer vervelend feit. De bedreigingen die door de verdachte zijn geuit moeten voor deze medewerksters beangstigend zijn geweest. Zij werken in dienst van de maatschappij en zoals zij ter terechtzitting tijdens hun spreekrecht naar voren hebben gebracht hebben zij veel respect voor emoties en kunnen zij daar mee omgaan, maar stellen zij duidelijke grenzen bij serieuze doodsbedreigingen. De verdachte heeft deze grens overschreden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welke strafrechtelijke reactie op deze feiten passend is. Vast staat dat enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf recht doet aan de ernst van deze feiten. Bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank daarnaast in belangrijke mate acht geslagen op de problematiek van de verdachte. Daarbij houdt de rechtbank bij de strafoplegging in strafmatigende zin rekening met de het advies van de deskundige [naam 4] , hiervoor onder 6 besproken, om de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank weegt verder in strafverzwarende zin mee dat er sprake was van medeplegen, dat de brandstichting in een woning in de nachtelijke uren heeft plaatsgevonden en dat de verdachte geen enkele rekening heeft gehouden met de bewoners van de naastgelegen woningen.
Anders dan de raadsvrouw, ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding om deze in haar voordeel mee te wegen. Bovendien doet een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en daarnaast een geheel voorwaardelijke taakstraf, zoals door de verdediging bepleit, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van de feiten.
Alles afwegende, in het bijzonder de ernst van de feiten en de verminderde toerekening, zal de rechtbank de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De volgende slachtoffers hebben zich in de strafzaken gevoegd als benadeelde partijen en verzocht om schadevergoeding:
[slachtoffer 3]voor een bedrag van € 9.243,59, bestaande uit de volgende posten:
kosten schilderwerk in de woning: € 5.007,48;
televisie: € 319,98;
kindertablet Veidoo: € 119,95;
kunstgras: € 14,95;
laptop IntelCore: € 353,40;
loungeset: € 239,-;
trapbekleding: € 47,60;
tuinpaviljoen: € 129,95;
reiskosten: € 11,28;
immateriële schade: € 3.000,-.
[slachtoffer 4]voor een bedrag van € 2.600,- aan immateriële schade.
De benadeelde partijen hebben tevens verzocht om de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen en heeft gevorderd dat de verdachte hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van de schades, waarbij ook de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht moeten worden opgelegd.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in de vorderingen, gelet op de bepleite vrijspraak
.Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de benadeelde partijen voor wat betreft het gevorderde bedrag aan immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel te matigen wegens gebrek aan onderbouwing.
Ten aanzien van de door [slachtoffer 3] gevorderde materiële schade heeft de raadsvrouw verzocht post a. af te wijzen, nu deze kosten voor rekening van de verhuurder van de woning komen. Voor de overige posten refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank, maar verzoekt wel om de kosten te matigen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen: immateriële schade
De Nederlandse wet kent een restrictief stelsel ten aanzien van het toekennen van vergoedingen voor ander nadeel dan vermogensschade. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Een van die gevallen is wanneer sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ (sub b). Van de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht (ECLI:NL:HR:2019:793).
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] door het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht.
De materiële schade is met betrekking tot de posten b, c, d, e, f, g, h en i door de verdediging niet weersproken. De vordering komt de rechtbank ook anderszins niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze als onbetwist voor toewijzing gereed ligt.
De rechtbank zal de vordering van de schade zoals genoemd onder de posten a. eveneens toewijzen. Het betreft rechtstreekse schade en de rechtbank acht deze kosten redelijk en voldoende onderbouwd. Nu, naar onweersproken is, ondanks het inschakelen van een advocaat de verhuurder weigert om de kosten van het herstelwerk uit te voeren, komt de schade
de factovoor rekening voor de benadeelde partij. Gezien de hoogte van de schade enerzijds en de kosten, tijd en moeite van een juridische procedure tegen de verhuurder, waarvan de uitkomst ongewis is anderzijds, kan niet van de benadeelde partij worden verlangd dat zij een dergelijke procedure voert als vorm van schadebeperking (nog afgezien van het feit dat de schade daarmee niet daadwerkelijk wordt beperkt maar hooguit verlegd en dit aan de aansprakelijkheid van de verdachte niets afdoet).
De rechtbank stelt de totale toewijsbare materiële schade vast op € 6.243,59.
In het kader van de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. De aard en de ernst van de normschending – nachtelijke brandstichting van de belendende woning die tot levensgevaar van de slachtoffers heeft geleid – brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, zodat bij de slachtoffers immateriële schade van enige omvang is veroorzaakt. De rechtbank zal de immateriële schade voor de benadeelde naar redelijkheid en billijkheid toewijzen tot het bedrag van € 2.500,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor de overige gevorderde immateriële schade in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank komt aldus tot toewijzing van de schadevergoedingsvordering van [slachtoffer 3] tot een bedrag van €
8.743,59bestaande uit € 6.243,59 materiële schade en € 2.500,- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2021.
Voorts zal de rechtbank de verdachte veroordelen in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, welke kosten zij tot op heden begroot op nihil.
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] door het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding van [slachtoffer 4] wijst de rechtbank op haar overwegingen over de vordering van [slachtoffer 3] . Ook hier zal de rechtbank de immateriële schade voor de benadeelde toewijzen tot het bedrag van € 2.500,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor de overige gevorderde immateriële schade in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank komt aldus tot toewijzing van de schadevergoedingsvordering van [slachtoffer 4] tot een bedrag van
€ 2.500,-bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2021.
Voorts zal de rechtbank de verdachte veroordelen in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, welke kosten zij tot op heden begroot op nihil.
Hoofdelijkheid
De verdachte wordt met de medeverdachte veroordeeld tot hoofdelijke betaling van het hiervoor vastgestelde bedrag aan schadevergoeding vermeerderd met de wettelijke rente. Zij zijn immers beiden aansprakelijk voor de gevolgen van het strafbare feit, waaraan zij als medepleger heeft deelgenomen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet verder aanleiding ter zake de toegewezen schadeposten de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Het beslag

De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen sleutels dienen te worden teruggeven aan de rechthebbende.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 57, 157, 285 Wetboek van Strafrecht van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij [slachtoffer 3] en schadevergoedingsmaatregel
  • wijstde vordering van de benadeelde partij
    [slachtoffer 3] , gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van €
    8.743,59(bestaande uit 6.243,59 euro materiële en 2.500,- euro immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 1 december 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededaders is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • verklaart [slachtoffer 3] voor de meergevorderde schade niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat zij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten van de procedure, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze aan de zijde van [slachtoffer 3] tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling
  • bepaalt de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast op
  • bepaalt dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] komt te vervallen en andersom dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan [slachtoffer 3] , in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededaders is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
Benadeelde partij [slachtoffer 4] en schadevergoedingsmaatregel
  • wijstde vordering van de benadeelde partij
    [slachtoffer 4] , gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van €
    2.500,-(bestaande uit immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 1 december 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededaders is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • verklaart [slachtoffer 4] voor de meergevorderde schade niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat zij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten van de procedure, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze aan de zijde van [slachtoffer 4] tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling
  • bepaalt de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast op
  • bepaalt dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] komt te vervallen en andersom dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan [slachtoffer 4] , in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededaders is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen.
Beslag
-
gelast de teruggavevan het volgende in beslag genomen voorwerp aan de rechthebbende:
1 sleutelbos (G1467192);
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Verkijk, voorzitter, mr. V.P. van Deventer en mr. A.H. Buijsman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H.M. Meisen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 oktober 2022.
Buiten staat
mr. Verkijk en mr. Buijsman zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is – na vordering nadere omschrijving tenlastelegging – ten laste gelegd dat
Parketnummer 03.324528.21
zij op of omstreeks 1 december 2021 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres 2] , door open vuur in aanraking te brengen met benzine, in elk geval met een brandbare stof, tengevolge waarvan (de inboedel van) die woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor (de inboedel van) belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in (de) belendende woning(en) bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Parketnummer 03.179582.22
zij, op of omstreeks 4 november 2021 in de gemeente Heerlen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door tijdens een videogesprek via whatsapp met haar vinger een snijdend gebaar langs haar te keel te maken en/of voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen:
- ‘ Ik maak je kapot' en/of
- ' Ik maak je dood' en/of
- ' Ik weet je te vinden, als je aangifte gaat doen dan wordt het nog erger, ik zweer het je ik maak je kapot’, althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, district Parkstad-Limburg, proces-verbaalnummer LB2R021114-29, gesloten d.d. 5 februari 2022, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 476.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 december 2021, pg. 21-22.
3.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning (Van Rappertstraat 33 Heerlen) d.d. 28 januari 2022, pg. 63-74.
4.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 3] d.d. 1 december 2021, pg. 39-41.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 4] d.d. 9 december 2021, pg. 55-57.
6.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 5] d.d. 4 december 2021, pg. 42-43.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 december 2021, pg. 26-27.
8.Proces-verbaal forensisch onderzoek persoon d.d. 1 december 2021, pg. 120-121.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 14 december 2021, pg. 465-413.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 14 december 2021, pg. 436-443.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 14 december 2021, pg. 406-413 en de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 22 september 2022.
12.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, district Parkstad-Limburg, basisteam Heerlen, proces-verbaalnummer PL2300-2022032502, gesloten d.d. 9 juni 2022, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 23.
13.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 19 november 2021, pg. 4-5.
14.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 10 februari 2022, pg. 12-13.