ECLI:NL:RBLIM:2022:7674

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
6 oktober 2022
Zaaknummer
03.324638.21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

Op 6 oktober 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van brandstichting. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht. De zaak betreft een brand die op 1 december 2021 werd gesticht in een woning aan de [adres 2] te Heerlen, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden ontstond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met medeverdachten opzettelijk brand heeft gesticht door benzine in de woning te verspreiden en deze in brand te steken. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting bewezen, ondanks zijn ontkenning. De rechtbank weegt zwaar dat de brand niet alleen schade aan de woning heeft veroorzaakt, maar ook levensgevaar voor de bewoners van de naastgelegen woningen heeft opgeleverd. De verdachte moet ook schadevergoeding betalen aan de slachtoffers van de brand. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding is vastgesteld op € 8.743,59, inclusief immateriële schade. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 14 dagen bevolen, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.324638.21
Parketnummer : 05.029036.20 (tul)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1987,
wonende te [adres 1] ,
gedetineerd in [naam 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. B.N.R. Maenen, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 september 2022. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, na vordering nadere omschrijving tenlastelegging, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte samen met (een) ander(en) opzettelijk brand heeft gesticht in een woning aan de [adres 2] te Heerlen, waardoor gevaar voor goederen en personen is ontstaan.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – zoals opgenomen in het overgelegde schriftelijke requisitoir – gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen van brandstichting waardoor er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten was.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – zoals vervat in de overgelegde pleitnota – bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde brandstichting. Daartoe heeft zij – kort gezegd – aangevoerd dat er onvoldoende materiaal voorhanden is om te komen tot het bewijs dat de verdachte de brand heeft gesticht dan wel een medeplegende rol heeft gehad. Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd. Daarnaast zijn de belastende verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] inconsistent en innerlijk tegenstrijdig.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
De brand in de woning
Verbalisanten [naam 2] en [naam 3]relateerden – zakelijk weergegeven – als volgt: [2]
Op 1 december 2021, omstreeks 00.05 uur, verzocht de centralist van het
operationeel centrum ons om met spoed richting de [adres 2] in Heerlen te gaan. Hier zou een woningbrand zijn. Toen wij ter plaatse waren, zagen wij dat er aan de achterzijde van genoemde woning een flinke brand gaande was. De vlammen waren duidelijk zichtbaar en er was al sprake van flinke rookontwikkeling. Ik,
verbalisant [naam 2] , zag dat er enorm veel rook in de straat was. Door deze enorme
rookontwikkeling kon ik, verbalisant [naam 2] , nauwelijks nog iets zien en werd
ademhalen vermoeilijkt. Toen de brand bijna was geblust, kwam de bevelvoerder van de brandweer naar ons toe gelopen. Wij hoorden dat de bevelvoerder van de brandweer tegen ons zei dat er in gang twee jerrycans stonden met benzine, dat er in de woning een zeer sterke benzinegeur hing, dat er in de woning verschillende brandhaarden aanwezig waren en dat er duidelijk sprake was van brandstichting.
Team Forensische Opsporingheeft op 1 december 2021 onderzoek verricht in de woning aan het adres [adres 2] te Heerlen. De forensische opsporingsdienst concludeert – zakelijk weergegeven – het volgende: [3]
Ik zag dat het dak van de woning deels verbrand was en dat de aanbouw aan de achterzijde van de woning geheel uitgebrand was. Ik trof twee jerrycans aan in de gang. Ik zag dat op een van de jerrycans een gele schenktuit was bevestigd. Ik zag dat de dop op de andere jerrycan niet op de opening was bevestigd. Ik zag dat de kozijnen van de binnendeuren brandschade hadden opgelopen. De vloer van de zolder was eveneens verbrand. Het plafond in de kleine ruimte met de rap naar de zolder was grotendeels verbrand. De zolder is opgedeeld in twee ruimte. De ‘grote’ ruimte was geheel uitgebrand.
Beide speurhonden maakte bij de volgende plaatsen melding dat zij brandversnellende middel(en) roken:
- op de verbrande bank in woonkamer,
- op de vloer in de bijkeuken voor een verbrande kast,
- bij het gordijn bij de voordeur,
- op het matras van het bed in de hoofdslaapkamer,
- bij de dorpel van de slaapkamerdeur van de hoofdslaapkamer.
Op de door de speurhonden aangegeven plaatsen heb ik vervolgens gemeten met de
gasdetectiemeter. Ik zag dat de meter op alle plaatsen verhoogde meetwaarden aangaf voor de aanwezigheid van vluchtige organische componenten (ook wel brandversnellende middelen genoemd).
In de woning werden de volgende afzonderlijke brandhaarden aangetroffen:
- op de bank in de woonkamer;
- op de vloer van de bijkeuken;
- bij de voordeur aan de onderzijde van het gordijn;
- op de zolder.
De bevindingen van het forensisch onderzoek passen bij het opzettelijk inbrengen in
de woning van ontbrandbare vloeistof in verschillende ruimten, waarna deze vloeistof (damp daarvan) werd ontstoken met een ontstekingsbron, zoals bijvoorbeeld een lucifer of aansteker. Door de ontstane brand in de woning, die zich al snel ontwikkelde tot een uitslaande brand, was gemeen gevaar voor goederen en personen ontstaan. In de naastgelegen woning(en) waren op het moment van de brand personen aanwezig.
Aangiften en getuige
[slachtoffer 1]deed aangifte van brandstichting en verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [4]
Op 30 november 2021 bevond ik mij samen met mijn dochter en zoon, in de woning waar wij woonachtig zijn, gelegen aan de [adres 3] te Heerlen. Omstreeks 00.00 uur, werd ik door mijn dochter gewekt. Ik hoorde dat ze zei: "Ik denk dat er brand is op zolder, ik hoor allemaal dingen kapot gaan en ik ruik brand." Ik (…) zag dat er inmiddels een behoorlijke hoeveelheid rook in de woning aanwezig was. Ik voelde dat ik door de rook last kreeg van mijn ogen en dat ik moeite kreeg met ademen. Buiten zag ik dat er brand was in de woning die grenst aan onze woning, gelegen aan de [adres 2] Heerlen. Wij zagen dat er veel rook uit die woning kwam. De brandweer heeft het vuur gedoofd, maar heeft daarvoor het dak van onze woning gedeeltelijk moeten slopen. Er is schade ontstaan aan het dak, er is waterschade en er is rookschade aan persoonlijke eigendommen van ons.
Getuige [naam 4], de dochter van [slachtoffer 1] die eveneens aan de Van [adres 3] woont, verklaarde over de brandstichting – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [5]
Ik was op mijn slaapkamer en hoorde een harde knal. Ik rook rooklucht afkomstig van de zolder. Ik ben naar beneden gerend en heb mijn moeder wakker gemaakt. Ik heb binnen in de woning rook ingeademd.
[slachtoffer 2]deed aangifte van brandstichting en verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [6]
Ik ben woonachtig op de [adres 4] te Heerlen. Op 1 december 2021,
omstreeks 00.00 uur (…) hoorde ik enkele knallen afkomstig van uit de woning van de [adres 2] te Heerlen. Ik zag dat er ontzettend veel rookvorming was op straat. Ik rende direct naar boven (…) Op de 1e verdieping in mijn woning was ook al rookvorming ontstaan. Ten tijde van de brand stond mijn woning redelijk snel vol met rook. Aan de woning is geen schade, maar ik heb wel schade aan mijn eigendommen gezien de rookvorming in de woning.
De verdachte en de medeverdachten
Verbalisanten hebben in de nacht van 1 december 2021 kort na de brand [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]
aangehouden. Tijdens het vervoer van verdachte [verdachte] naar het politiebureau alsmede in het cellencomplex rook verbalisant een sterke benzinelucht die bleef aanhouden. [7]
Bij het
veiligstellen van de schoenenvan medeverdachte [medeverdachte 1] rook de verbalisant een benzinelucht. [8]
[medeverdachte 2]verklaarde bij de politie – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [9]
Het klopt dat de brandstichting tussen 30 november 2021, omstreeks 23.45 uur en woensdag 1 december 2021, omstreeks 00.05 uur in de woning aan de [adres 2] te Heerlen was. Wij zijn die avond naar Heerlen gereden. [verdachte] bestuurde de auto en [medeverdachte 1] zat achterin. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat wij bij het huis van [medeverdachte 1] waren. [medeverdachte 1] liep voorop, [verdachte] liep achter haar en daar kwam ik weer achteraan. Ik kreeg toen ik bij de voordeur kwam van [verdachte] lucifers in mijn handen gedrukt. Ik hoorde [verdachte] zeggen: ‘’die heb je dadelijk nodig’’. [verdachte] vertelde mij dat [medeverdachte 1] haar huis in de fik wilde zetten. Ik zag bij binnenkomst jerrycans staan. Ik ben in de hal van de woning blijven staan. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben de jerrycans gepakt. Ik heb gezien dat ze onder de jerrycans hebben leeggeschud. Ze zijn ook beide met de jerrycans naar boven gelopen. [verdachte] had een jerrycan gepakt die was zwart van kleur en de schenktuit was geel van kleur. Ik zag dat de jerrycan op kinderslot zat. Er was ook een tweede jerrycan. [verdachte] heeft de jerrycans klaar gemaakt voor gebruik. Ik zag dat hij in de woonkamer overal de benzine begon uit te schudden. Ik rook dat het benzine was. Nadat hij de jerrycan in de woning helemaal had leeggeschud kwam hij terug en pakte hij de tweede jerrycan. [medeverdachte 1] was bij [verdachte] in de woonkamer. Toen [verdachte] de eerste jerrycan leeg had gaf hij deze aan [medeverdachte 1] en toen pakte [verdachte] de tweede jerrycan. [medeverdachte 1] zette de eerste jerrycan op de trap in de hoek. [medeverdachte 1] is vervolgens samen met [verdachte] naar de keuken gegaan. Ik kon zien dat [verdachte] weer benzine uitschudde in de keuken. [medeverdachte 1] stond daar ook weer bij. Hierna liepen [verdachte] en [medeverdachte 1] de trap op naar boven. [verdachte] nam de jerrycan mee naar boven. [medeverdachte 1] liep achter [verdachte] naar boven. [medeverdachte 1] heeft de tweede jerrycan ook in haar handen gehad, want daar kwam zij mee naar beneden gelopen en die heeft ze neergezet bij de eerste jerrycan.
Ik moest laag de benzine aansteken. Ik deed dat pas toen we naar buiten gingen. Ik heb de lucifer aangestoken en deze in de woning gegooid bij de deurpost. Toen wij de woning verlieten heeft [medeverdachte 1] de deur dichtgetrokken. [verdachte] ging als eerste naar buiten en daarna [medeverdachte 1] .
Voor de brandstichting zou ik € 400,- krijgen. We zaten na de brandstichting in de auto en [medeverdachte 1] vroeg aan mij wat ik wilde hebben voor de woning in brand te steken. [medeverdachte 1] vertelde mij dat ze een heel zware betalingsachterstand had en dat ze hierdoor het huis in de fik wilde steken zodat ze geld van de belasting zou krijgen of van de eigenaar van de woning om het geld te krijgen om de schulden terug te betalen.
Medeverdachte [medeverdachte 1]heeft bij de politie – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende verklaard: [10]
Ik ben samen met [verdachte] en [medeverdachte 2] naar mijn woning in Heerlen gereden. Ik heb de voordeur van de woning geopend en ben samen met [verdachte] naar binnen gegaan. Ik zag dat [verdachte] benzine aan het uitschudden was op de grond, op de overloop en trap.
De verdachteheeft – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende verklaard: [11]
Ik ben in de nacht van 30 november 2021 op 1 december 2021 samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar Heerlen gereden. Wij zijn alle drie uit de auto gestapt en [medeverdachte 1] heeft de deur van de woning van de [adres 2] te Heerlen geopend.
Ongeveer twee weken voorafgaand aan de brand heb ik samen met [medeverdachte 1] jerrycans gekocht en gevuld met benzine. Wij hebben de jerrycans vervolgens in de woning gezet.
Ter terechtzitting heeft
de rechtbank waargenomendat de verdachte breed geschouderd is en brede bovenarmen heeft en medeverdachte [medeverdachte 1] een tenger postuur heeft en niet breed geschouderd is.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen vast dat er op 1 december 2021 brand is gesticht in de woning aan het adres [adres 2] te Heerlen, waarbij de woning is verbrand en waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De rechtbank acht ook bewezen dat deze brand niet alleen gemeen gevaar voor goederen heeft opgeleverd, maar ook gemeen gevaar voor de personen van de naastgelegen woningen, waardoor een levensgevaarlijke situatie is ontstaan. Dit volgt niet alleen uit het forensische onderzoek dat de woning direct grensde aan een andere woning, maar ook uit de aangiften waaruit blijkt dat bij de naastgelegen woningen rookvorming en schade door rook zijn ontstaan en dat ten tijde van de brandstichting in de naastgelegen woningen personen aanwezig waren
(Mede)plegen?
Aan de verdachte is het (mede)plegen van de brandstichting ten laste gelegd. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De verdachte heeft ten overstaan van de politie en ter terechtzitting ontkend dat hij de brand gesticht. Hij heeft echter wel verklaard dat hij die nacht samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de woning aan de [adres 2] in Heerlen is gereden en dat hij binnen in de woning is geweest. Daarnaast volgt uit de verklaringen en de waarnemingen van de politie en de brandweer, dat de verdachte samen met de beide medeverdachten de woning is ingegaan, dat daar door de verdachten benzine is uitgesprenkeld uit jerrycans met benzine die de verdachte van tevoren had gekocht en in de woning had achtergelaten, en dat die benzine is aangestoken waarna de verdachten de woning hebben verlaten en in de woning brand is uitgebroken, veroorzaakt door brandstichting. Uit de verklaringen van de medeverdachten blijkt dat de verdachte daarin initiatief heeft genomen en dat hij de jerrycans heeft gehanteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het door de verdachte geschetste alternatieve scenario, waarin de verdachte alleen is opgetreden als chauffeur van [medeverdachte 1] die de brand zou hebben gesticht en dat hij niet in staat was om haar tegen te houden, op geen enkele wijze aannemelijk is geworden en zij acht dit volstrekt ongeloofwaardig. De rechtbank overweegt daartoe dat die verklaring op geen enkele wijze steun vindt in het dossier en daarnaast tegenstrijdig is met de gedetailleerde verklaring die [medeverdachte 2] heeft afgelegd. De rechtbank acht deze verklaring betrouwbaar omdat die gedetailleerd is en [medeverdachte 2] niet alleen beide medeverdachten op een gelijkwaardige manier maar ook zichzelf met zijn verklaring heeft belast. Daarbij komt nog dat de verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte 1] heeft willen stoppen, maar dat dit hem niet lukte. Ter zitting heeft de rechtbank waargenomen dat de verdachte fysiek veel groter en sterker is dan [medeverdachte 1] en de rechtbank acht het reeds daarom ongeloofwaardig dat hij er niet in geslaagd zou zijn om [medeverdachte 1] te stoppen als hij dat gewild had.
Op basis van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten bij de brandstichting in de woning, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen onder bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde brandstichting waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 1 december 2021 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres 2] , door open vuur in aanraking te brengen met benzine, ten gevolge waarvan (de inboedel van) die woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor belendende woningen, en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in de belendende woningen bevindende personen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psychologen [naam 5] en [naam 6] hebben over de geestvermogens van de verdachte op 16 mei 2022 een rapport uitgebracht. De rechtbank komt op basis van de in dat rapport vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in geval van een bewezenverklaring verzocht te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank overweegt in het bijzonder als volgt.
De verdachte heeft, samen met de medeverdachten, in de nachtelijke uren brand gesticht in een woning waarbij brandversnellende middelen zijn gebruikt die zij een aantal weken voorafgaand aan het gepleegde feit hebben gekocht. Daarmee heeft hij niet alleen de betreffende woning beschadigd, om niet te zeggen vernield, maar tevens gevaar veroorzaakt voor naastgelegen woningen en de daarin aanwezige goederen. Het ergste is dat dit levensgevaar heeft veroorzaakt voor de buren die zich net als hun kinderen ten tijde van de brand in de naastgelegen woningen bevonden en die nacht tot twee keer toe hun huis uit moesten. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de verdachte een zeer gevaarzettend karakter heeft gehad. Wat het opzettelijk brand stichten zo ernstig maakt, is dat de gevolgen ervan volstrekt niet te overzien zijn. Brand is onvoorspelbaar. Daarnaast heeft de verdachte door zijn handelen een forse inbreuk heeft gemaakt op het gevoel van veiligheid van de slachtoffers, maar ook van de andere omwonenden. De verdachte heeft dan ook het risico genomen dat de schade groter zou zijn dan alleen de betreffende woning en dat onschuldigen ernstig gewond zouden raken of zelfs het leven zouden verliezen. De slachtoffers mogen van geluk spreken dat zij net op tijd wakker zijn geworden om hun woning nog levend te kunnen verlaten. Dat de brand een enorme impact heeft gehad op de slachtoffers blijkt onder meer uit de slachtofferverklaringen. Zij hebben nog dagelijks last van de gevolgen van de brand. De rechtbank rekent het verdachte dan ook zwaar aan dat hij door zijn handelen volledig voorbij is gegaan aan de belangen van de slachtoffers en dat hij eraan heeft bijgedragen dat hun levens op het spel zijn komen te staan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van een ernstig strafbaar feit, waarvoor in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit het strafblad van 24 augustus 2022 van de verdachte volgt dat hij eerder, maar niet recentelijk onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
De rechtbank houdt daarnaast rekening met de proceshouding van de verdachte. De verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Dat werkt strafverzwarend.
De rechtbank weegt verder in strafverzwarende zin mee dat er sprake was van medeplegen, dat de brandstichting in een woning in de nachtelijke uren heeft plaatsgevonden en dat de verdachte geen enkele rekening met de bewoners van de naastgelegen woningen heeft gehouden. Het is eveneens verwijtbaar dat de verdachte een minderjarige ( [medeverdachte 2] ) heeft betrokken bij het plegen van het strafbare feit en dat hij ook daarvoor geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen.
Anders dan de raadsvrouw, ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding om deze in zijn voordeel mee te wegen. Bovendien doet een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de verdediging bepleit, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van het feit.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden dient te worden opgelegd. De tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt hierop in mindering gebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De volgende slachtoffers hebben zich in de strafzaken gevoegd als benadeelde partijen en verzocht om schadevergoeding:
[slachtoffer 1]voor een bedrag van € 9.243,59, bestaande uit de volgende posten:
kosten schilderwerk in de woning: € 5.007,48;
televisie: € 319,98;
kindertablet Veidoo: € 119,95;
kunstgras: € 14,95;
laptop IntelCore: € 353,40;
loungeset: € 239,-;
trapbekleding: € 47,60;
tuinpaviljoen: € 129,95;
reiskosten: € 11,28;
immateriële schade: € 3.000,-.
[naam 4]voor een bedrag van € 2.600,- aan immateriële schade.
De benadeelde partijen hebben tevens verzocht om de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen en heeft gevorderd dat de verdachte hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van de schades, waarbij ook de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht moeten worden opgelegd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in de vorderingen, gelet op de bepleite vrijspraak
.Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de benadeelde partijen voor wat betreft het gevorderde bedrag aan immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel te matigen wegens gebrek aan onderbouwing. Ten aanzien van de door [slachtoffer 1] gevorderde materiële schade heeft de raadsvrouw verzocht de vordering ten aanzien van de posten a. en f. niet-ontvankelijk te verklaren, maar heeft zij zich naderhand voor post f (tuin-/loungeset) gerefereerd. Ook voor de overige posten refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen: immateriële schade
De Nederlandse wet kent een restrictief stelsel ten aanzien van het toekennen van vergoedingen voor ander nadeel dan vermogensschade. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Een van die gevallen is wanneer sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ (sub b). Van de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht (ECLI:NL:HR:2019:793).
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] door het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht.
De materiële schade met betrekking tot de posten b, c, d, e, f, g, h en i is door de verdediging niet weersproken. De vordering komt de rechtbank ook anderszins niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze als onbetwist voor toewijzing gereed ligt.
De rechtbank zal de vordering van de schade zoals genoemd onder de post a eveneens toewijzen. Het betreft rechtstreekse schade en de rechtbank acht deze kosten redelijk en voldoende onderbouwd. Dat er tot op heden enkel een offerte is overgelegd doet aan het bestaan van de schade niet af. Tegenover die aldus onderbouwde schade heeft de verdediging enkel vragen gesteld die noch het bestaan van de schade noch de realiteitswaarde van de offerte voldoende gemotiveerd betwisten. De geoffreerde werkzaamheden en de kosten daarvan komen daarentegen de rechtbank voor als een redelijke maatstaf om te komen tot een waardering van de schade. Daarbij betrekt zij het ter zitting toegelichte specialistisch karakter van schilderwerk na brand-, rook- en roetschade.
De rechtbank stelt de totale toewijsbare materiële schade vast op € 6.243,59.
In het kader van de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. De aard en de ernst van de normschending – nachtelijke brandstichting van de belendende woning die tot levensgevaar van de slachtoffers heeft geleid – brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, zodat bij de slachtoffers immateriële schade van enige omvang is veroorzaakt. De rechtbank zal de immateriële schade voor de benadeelde naar redelijkheid en billijkheid toewijzen tot het bedrag van € 2.500,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor de overige gevorderde immateriële schade in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank komt aldus tot toewijzing van de schadevergoedingsvordering van [slachtoffer 1] tot een bedrag van €
8743,59bestaande uit € 6.243,59 materiële schade en € 2.500,- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2021.
Voorts zal de rechtbank de verdachte veroordelen in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, welke kosten zij tot op heden begroot op nihil.
Benadeelde partij [naam 4]
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam 4] door het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding van [naam 4] wijst de rechtbank op haar overwegingen over de vordering van [slachtoffer 1] . Ook hier zal de rechtbank de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid toewijzen tot het bedrag van € 2.500,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor de overige gevorderde immateriële schade in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank komt aldus tot toewijzing van de schadevergoedingsvordering van [naam 4] tot een bedrag van
€ 2.500,-bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2021.
Voorts zal de rechtbank de verdachte veroordelen in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, welke kosten zij tot op heden begroot op nihil.
Hoofdelijkheid
De verdachte wordt met de medeverdachte veroordeeld tot hoofdelijke betaling van het hiervoor vastgestelde bedrag aan schadevergoeding vermeerderd met de wettelijke rente. Zij zijn immers beiden aansprakelijk voor de gevolgen van het strafbare feit, waaraan hij als medepleger heeft deelgenomen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet verder aanleiding ter zake de toegewezen schadeposten de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Het beslag

Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de in beslag genomen handschoenen (G1466627) verbeurd verklaren, nu het bewezenverklaarde feit met behulp daarvan is begaan.
Teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de inbeslaggenomen muts (G1466629) en de handschoenen (G1466628) aan de verdachte, nu geen strafvorderlijk belang als bedoeld in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering zich daartegen nog verzet.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden toegewezen, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen. Subsidiair refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte is bij vonnis van de politierechter te Gelderland d.d. 24 februari 2021 (parketnummer 05.029036.20) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 dagen met aftrek van voorarrest waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden. Het is de rechtbank niet gebleken van andere bijzondere omstandigheden die aan tenuitvoerlegging in de weg staan. De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen en de tenuitvoerlegging bevelen van de aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 47, 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij [slachtoffer 1] en schadevergoedingsmaatregel
  • wijstde vordering van de benadeelde partij
    [slachtoffer 1] , gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van €
    8.743,59(bestaande uit 6.243,59 euro materiële en 2.500,- euro immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 1 december 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededaders is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor de meergevorderde schade niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat zij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten van de procedure, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze aan de zijde van [slachtoffer 1] tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling
  • bepaalt de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast op
  • bepaalt dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] komt te vervallen en andersom dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan [slachtoffer 1] , in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededaders is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
Benadeelde partij [naam 4] en schadevergoedingsmaatregel
  • wijstde vordering van de benadeelde partij
    [naam 4] , gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van €
    2.500,-(bestaande uit immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 1 december 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededaders is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • verklaart [naam 4] voor de meergevorderde schade niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat zij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten van de procedure, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze aan de zijde van [naam 4] tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling
  • bepaalt de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast op
  • bepaalt dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [naam 4] komt te vervallen en andersom dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan [naam 4] , in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededaders is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen.
Beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging
  • wijst toede vordering van de officier van justitie;
  • gelast de tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter te Gelderland van 24 februari 2021 (parketnummer 05.029036.20), voorwaardelijke opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen;
Beslag
verklaart verbeurdhet volgende in beslag genomen voorwerp:
2 stuks handschoenen (G1466627);
gelastde
teruggavevan de volgende in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte:
  • 1 stuk muts (G1466629);
  • 2 stuks handschoenen (G1466628).
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Verkijk, voorzitter, mr. V.P. van Deventer en mr. A.H. Buijsman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H.M. Meisen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 oktober 2022.
Buiten staat
mr. Verkijk en mr. Buijsman zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I:De tenlastelegging
Aan de verdachte is – na vordering nadere omschrijving tenlastelegging – ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 1 december 2021 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres 2] , door open vuur in aanraking te brengen met benzine, in elk geval met een brandbare stof, tengevolge waarvan (de inboedel van) die woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor (de inboedel van) belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in (de) belendende woning(en) bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, district Parkstad-Limburg, proces-verbaalnummer LB2R021114-29, gesloten d.d. 5 februari 2022, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 476.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 december 2021, pg. 21-22.
3.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres 2] Heerlen) d.d. 28 januari 2022, pg. 63-74.
4.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 1 december 2021, pg. 39-41.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] d.d. 9 december 2021, pg. 55-57.
6.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 4 december 2021, pg. 42-43.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 december 2021, pg. 26-27.
8.Proces-verbaal forensisch onderzoek persoon d.d. 1 december 2021, pg. 120-121.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 14 december 2021, pg. 465-413.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 14 december 2021, pg. 436-443.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 14 december 2021, pg. 406-413 en de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 22 september 2022.