Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding
- nu aan alle betekeningsvoorschriften is voldaan, is tegen Bratya verstek verleend.
2.De feiten
3.De vordering
“het de rechtbank Limburg moge behagen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:(i) gedaagde te veroordelen tot vergoeding van de schade aan HCS, tot op heden begroot op € 65.168,52, te vermeerderen met de vernietigingskosten (ad £ 1.663,20) en de samengestelde CMR-rente;(ii) gedaagde te veroordelen tot het vrijwaren van HCS voor vorderingen van derden ter zake het in de dagvaarding vermelde transport;”
4.De beoordeling
De internationale bevoegdheid van de rechtbank
Ter toelichting op haar primaire stelling voert HCS aan dat Bratya als opvolgend vervoerder moet worden aangemerkt in de zin van artikel 34 CMR en dat HCS haar vordering jegens Bratya instelt op de basis van artikel 39 lid 1 CMR. Aangezien [partij X] een van de betrokken vervoerders is en in Venlo is gevestigd heeft de rechtbank Limburg volgens HCS rechtsmacht.
De vervoerder, die een schadevergoeding heeft betaald uit hoofde van de bepalingen van dit Verdrag, heeft recht van verhaal voor de hoofdsom, rente en kosten tegen de vervoerders, die aan de uitvoering van de vervoerovereenkomst hebben deelgenomen, overeenkomstig de volgende bepalingen:
a) de vervoerder, door wiens toedoen de schade is veroorzaakt, draagt de
schadevergoeding alleen, onverschillig of deze door hemzelf of door een andere
vervoerder is betaald;
b) (…)
1) De vervoerder, op wie verhaal wordt uitgeoefend ingevolge de artikelen 37 en 38,
is niet gerechtigd de gegrondheid van de betaling door de vervoerder, die het
verhaal uitoefent, te betwisten, wanneer de schadevergoeding is vastgesteld bij
rechterlijke uitspraak, mits hij behoorlijk van het rechtsgeding in kennis is gesteld
en hij gelegenheid heeft gehad om daarin zich te voegen of tussen te komen.
2) De vervoerder, die verhaal wil uitoefenen, kan zulks doen voor het bevoegde
gerecht van het land, waarin een van de betrokken vervoerders zijn gewone
verblijfplaats, zijn hoofdzetel of het filiaal of agentschap heeft, door bemiddeling
waarvan de vervoerovereenkomst is gesloten. Het verhaal kan in een en hetzelfde
geding tegen alle betrokken vervoerders worden gericht.
5.De beslissing
12 januari 2022. [1]