In deze zaak vordert de eiser, als verhuurder, betaling van huurachterstand en herstelkosten van de gedaagden, die als huurders zijn aangemerkt. De huurovereenkomst, die op 1 augustus 2020 inging, had een minimale looptijd van 12 maanden en de huurprijs bedroeg € 1.755,00 per maand, met bijkomende kosten voor internet en onderhoud. De eiser heeft de gedaagden aangemaand voor een huurachterstand van € 8.266,48 en later voor een totaalbedrag van € 24.391,17, inclusief herstelkosten en schadevergoeding voor gestolen inventaris. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst op 31 juli 2021 is geëindigd en dat de gedaagden tot die datum huur verschuldigd zijn. De vordering tot betaling van de huurachterstand van € 14.116,48 is toegewezen, evenals de wettelijke rente. De vordering tot betaling van herstelkosten van € 2.326,58 is afgewezen, omdat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd van de staat van het gehuurde bij aanvang van de huur. De vordering tot schadevergoeding voor gestolen inventaris is eveneens afgewezen wegens gebrek aan bewijs. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.