ECLI:NL:RBLIM:2022:6668

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
ROE 21/2287
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning voor warmtepomp met omkasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een warmtepomp met omkasting op het dak van de vergunninghouder. Eiser, eigenaar van een nabijgelegen woning, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, dat de omgevingsvergunning had verleend. Eiser betoogde dat de omkasting niet voldeed aan de redelijke eisen van welstand en dat het welstandsadvies onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank overwoog dat het college zich terecht had gebaseerd op het welstandsadvies van de Welstands- en Monumentencommissie, dat positief was over het nieuwe ontwerp van de omkasting. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat het advies ondeugdelijk was en dat de omgevingsvergunning terecht was verleend. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/2287

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht(verweerder)
(gemachtigde: N. Emre).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] (vergunninghouder)

(gemachtigde: mr. E.R. Peeters).

Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan
vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een
warmtepomp.
Bij besluit van 21 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard en het primaire besluit (deels) herroepen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De derde-partij heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2022.
Eiser is verschenen samen met [naam] . Vergunninghouder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan het bestreden besluit vooraf ging
1. Op 14 januari 2021 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een warmtepomp aan de Frans [adres 1] te [woonplaats] . Deze aanvraag ziet op het legaliseren van een reeds gerealiseerde warmtepomp met zwarte omkasting op het dak van het woonhuis van vergunninghouder. Eiser is eigenaar van de woning aan [adres 2] te [woonplaats] . De woningen van eiser en vergunninghouder zijn dichtbij elkaar gelegen.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder positief op de aanvraag van vergunninghouder beslist en aan hem een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder heeft aan dit besluit een positief advies van de Welstands- en Monumentencommissie (de commissie) van 27 januari 2021 ten grondslag gelegd. Ook heeft verweerder hieraan ten grondslag gelegd dat de bouwactiviteit in overeenstemming is met het bestemmingsplan en voldoet aan de in het Bouwbesluit en de Bouwverordening Maastricht 1991 (de bouwverordening) gestelde eisen.
3. Eiser heeft (evenals enkele andere omwonenden) tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. De warmtepomp op het dak voldoet volgens eiser niet aan de redelijke eisen van welstand en de bouwactiviteit is volgens eiser onzorgvuldig door verweerder getoetst. Daartoe heeft eiser aangevoerd dat installaties op het dak op grond van het vigerende beeldkwaliteitsplan ‘Sphinx-zuid’ (het beeldkwaliteitsplan) in vorm en materiaal geheel geïntegreerd dienen te zijn in de architectuur van het gebouw. Daaraan is volgens eiser niet voldaan. Ook is de ombouw/omkasting niet ingetekend op de bij de aanvraag ingediende bouwtekeningen, waardoor volgens eiser niet beoordeeld kon worden of sprake is van een architectonisch en geïntegreerd beeld met de omgeving.
Het bestreden besluit
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en heeft verweerder het primaire besluit (deels) herroepen. In het bestreden besluit heeft verweerder een gewijzigd advies van de commissie overgenomen en heeft verweerder een vergunning verleend voor een nieuw ontwerp van de omkasting van de warmtepomp. Verweerder heeft daarbij het eerdere advies van de commissie van 27 januari 2021 gewijzigd en vervangen door de nieuwe adviezen van 4 mei 2021 en 29 juni 2021. In het advies van 4 mei 2021 heeft de commissie, mede naar aanleiding van de bezwaren van omwonenden, een negatief advies uitgebracht over de vergunde warmtepomp en de omkasting. Naar aanleiding van dat advies heeft vergunninghouder een aangepast ontwerp aan de commissie voorgelegd. Op 29 juni 2021 heeft de commissie positief geadviseerd over het nieuwe, aangepaste ontwerp van de omkasting voor de warmtepomp. Verweerder heeft aan de adviezen van de commissie doorslaggevende betekenis toegekend en heeft zich, onder verwijzing naar het uitgebrachte positieve advies 29 juni 2021, op het standpunt gesteld dat het nieuwe ontwerp voor de omkasting voldoet aan redelijke eisen van welstand en heeft op basis van dit nieuwe ontwerp – en de daarmee gewijzigde aanvraag – de omgevingsvergunning alsnog verleend. Verder heeft verweerder aan zijn bestreden besluit ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van strijdigheid met het Bouwbesluit, de bouwverordening en het bestemmingsplan. Daarmee voldoet het bouwplan aan alle criteria van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo en was verweerder verplicht de aangevraagde vergunning te verlenen.
Het beroep van eiser
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en stelt dat de commissie onvoldoende heeft onderbouwd waarom is afgeweken van het eerder uitgebrachte negatieve advies van 4 mei 2021. Eiser voert daartoe aan dat het nieuwe ontwerp in omvang, vorm en materiaal vrijwel identiek is aan het eerdere ontwerp. De omkasting is qua vormgeving nog steeds vanuit de woning van eiser duidelijk aanwezig, waardoor de omkasting volgens eiser onvoldoende is geïntegreerd in de architectuur. Verder voert eiser aan dat door het gekozen materiaal (plaatstaal) geen sprake is van geluidsreductie. Eiser voert tot slot aan dat hij geen antwoord heeft ontvangen op zijn mail aan verweerder van 13 juli 2021, waarin hij heeft aangevoerd dat het advies van de commissie op basis van een eenzijdige voorstelling van zaken tot stand is gekomen, nu hij niet in de gelegenheid is gesteld om het op nieuwe ontwerpvoorstel te reageren en ook niet voor de vergadering van de commissie is uitgenodigd.
Het geschil
6. De door vergunninghouder aangevraagde vergunning betreft een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo en kan slechts worden geweigerd indien sprake is van één van de weigeringsgronden opgesomd in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Het in dit artikel neergelegde stelsel voor beoordeling van aanvragen is een zogenoemd limitatief-imperatief stelstel. Dit betekent dat dwingend is voorgeschreven dat een vergunning moet worden geweigerd als een of meer van de weigeringsgronden in dat artikel zich voordoen en dat de vergunning moet worden verleend als geen van de weigeringsgronden zich voordoet. Voor een belangenafweging, bijvoorbeeld van het belang van eiser om geen uitzicht te hebben op deze warmtepomp, is gelet op deze wettelijke regeling geen ruimte. Dat geldt ook voor vragen naar nut en noodzaak van de warmtepomp.
7. In geschil is de vraag of de aangevraagde activiteit in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Deze weigeringsgrond is opgenomen in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo. Niet in geschil is dat zich geen van de andere weigeringsgronden voordoet die zijn genoemd in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat eventuele geluidsaspecten niet (langer) onderwerp van het geschil zijn, omdat hij geen geluidshinder ervaart van de warmtepomp.
Wettelijk kader
8. Voor de beoordeling acht de rechtbank het wettelijk kader van belang, zoals opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling
Verwijzing naar bezwaarschrift
9. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn beroepschrift een verwijzing heeft opgenomen naar het eerder ingediende bezwaarschrift tegen het primaire besluit. De rechtbank stelt voorop dat een enkele verwijzing naar het eerder ingediende bezwaarschrift onvoldoende is om als beroepsgrond aan de merken. Daar waar eiser van mening is dat verweerder niet of onvoldoende is ingegaan op de aangedragen bezwaargronden, zal eiser dit in de beroepsgronden kunnen aanvoeren. Voor zover eiser in beroep niet heeft geconcretiseerd op welke punten de motivering van het bestreden besluit ontoereikend is, kan de enkele verwijzing naar het ingediende bezwaarschrift in beroep niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank gaat daarom alleen in op de gronden die eiser concreet tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd.
De totstandkoming van het welstandsadvies van 29 juni 2021
10. Over eisers beroepsgrond dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om ten overstaan van de commissie te reageren op het nieuwe ontwerp, overweegt de rechtbank als volgt. De commissie heeft als taak om verweerder te adviseren over de omgevingsvergunningaanvraag. In de Verordening op de Welstands-/ Monumentencommissie 2010 is een spreekrecht tijdens de vergadering opgenomen voor de aanvrager van een dergelijke vergunning en de ontwerper van een bouwplan. Derden zoals eiser hebben geen rol bij de totstandkoming van het advies, maar kunnen wel reageren in de omgevingsvergunningprocedure. De rechtbank is niet gebleken dat het advies van de commissie onzorgvuldig tot stand is gekomen.
De redelijke eisen van welstand
11. Eiser stelt dat het vergunde bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand en dat de omgevingsvergunning daarom op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo geweigerd had moeten worden. Eiser voert daartoe aan dat de warmtepomp met omkasting op het dak nog steeds niet in vorm en materiaal is geïntegreerd in de architectuur van het gebouw en dat de nieuwe omkasting qua vormgeving nog steeds vanuit de woning van eiser duidelijk aanwezig is. Het nieuwe ontwerp is volgens eiser namelijk identiek aan het eerdere ontwerp.
12. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan het bestreden besluit het advies van de commissie van 29 juni 2021 ten grondslag heeft gelegd en dat daarbij is getoetst aan de geldende welstandsnota ‘Maatwerk in kwaliteit’ van februari 2018 [1] (de welstandsnota). In het advies wordt positief geadviseerd in die zin dat het nieuwe ontwerp voor de omkasting van de warmtepomp voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Het nieuwe ontwerp is volgens de commissie wat betreft materiaal en kleur voldoende geïntegreerd in de architectuur. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich, onder verwijzing naar dat advies, op het standpunt gesteld dat de warmtepomp met het nieuwe ontwerp voor de omkasting voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
13. De rechtbank beschouwt de aangevoerde gronden van eiser als een beroep op schending van artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo, in die zin dat het advies van 29 juni 2021 volgens eiser zodanige gebreken vertoont dat verweerder dat advies niet aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen. De rechtbank dient dus te beoordelen of uit hetgeen eiser heeft aangevoerd blijkt dat het advies van 29 juni 2021 zodanige gebreken vertoont dat verweerder niet mocht uitgegaan van de juistheid van de conclusies die hierin zijn getrokken. De rechtbank is van oordeel dat eiser het advies van 29 juni 2021 onvoldoende gemotiveerd heeft bestreden. Deze beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
13.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] mag verweerder, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, op dat advies afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
13.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser geen tegenrapport heeft overgelegd. Eiser heeft in bezwaar weliswaar gemotiveerd aangevoerd op welke punten volgens hem sprake is van strijd met het beeldkwaliteitsplan, maar heeft daarbij niet aangevoerd op welke punten volgens hem sprake is van strijd met de in de welstandsnota opgenomen eisen. De rechtbank stelt vast dat deze welstandsnota de geldende welstandsnota is zoals bedoeld in artikel 12a van de Woningwet. Mede op basis van hetgeen verweerder ter zitting heeft verklaard, stelt de rechtbank verder vast dat het door eiser genoemde beeldkwaliteitsplan ten tijde van het bestreden besluit nog niet was (en nog steeds niet is) vastgesteld. Verweerder heeft de aanvraag daarom terecht getoetst aan de welstandsnota. De enkele verwijzing van eiser naar het nog niet vastgestelde en dus ook niet geldende beeldkwaliteitsplan kan daarom niet leiden tot het oordeel dat het welstandsadvies van 29 juni 2021 in strijd zou zijn met de geldende welstandscriteria. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het feit dat het beeldkwaliteitsplan voor dit gebied kennelijk al jaren in voorbereiding is zonder vastgesteld en in werking getreden te zijn, voor eiser een verwarrende situatie is, kan verweerder niet worden gehouden te toetsen aan niet vastgesteld beleid.
13.3.
Terzijde merkt de rechtbank nog op dat de rechtbank niet is gebleken dat toetsing aan het beeldkwaliteitsplan tot een andere uitkomst had geleid, nu eiser zijn standpunt over het beeldkwaliteitsplan enkel heeft ingebracht ter onderbouwing van zijn stelling dat de omkasting in onvoldoende mate is geïntegreerd in de architectuur. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, onder verwijzing naar het advies van 29 juni 2021, voldoende gemotiveerd op standpunt gesteld dat de warmtepomp met het nieuwe ontwerp voor de omkasting (alsnog) wat betreft het integreren in de architectuur voldoet aan de redelijke eisen van welstand, zoals de rechtbank hierna onder 13.4 toelicht.
13.4.
De rechtbank is gebleken dat verweerder zich in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het advies van 29 juni 2021, gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het nieuwe ontwerp voor de omkasting in kleur en uitstraling is afgestemd op de architectuur. De rechtbank is verder gebleken dat het nieuwe ontwerp voor de omkasting qua materiaal, grootte en kleur is aangepast en dat de nieuwe omkasting daarmee verschilt van de eerdere aanvraag. Dat sprake zou zijn van een identiek ontwerp (als het ontwerp waarover de commissie in tweede instantie negatief heeft geadviseerd), zoals eiser stelt, volgt de rechtbank daarom niet. De enkele stelling van eiser dat het nieuwe ontwerp (nog steeds) niet in voldoende mate is geïntegreerd in de architectuur, is onvoldoende voor het oordeel dat verweerder het welstandsadvies niet heeft mogen volgen, omdat daarmee niet wordt onderbouwd waarom het advies in strijd zou zijn met de volgens de welstandsnota ter plaatse geldende criteria. Het enkele feit dat eiser het met de beoordeling van het ontwerp zoals opgenomen in het advies van 29 juni 2021 oneens is, is niet voldoende voor het oordeel dat dat advies ondeugdelijk zijn. De rechtbank verwijst in dit kader eveneens naar vaste rechtspraak van de Afdeling. [3] De rechtbank ziet daarom in hetgeen eiser heeft aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat verweerder het advies van 29 juni 2021 niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat het welstandsadvies onzorgvuldig tot stand is gekomen of innerlijk niet concludent is.
Conclusie
14. Nu eiser niet gemotiveerd heeft aangevoerd op welke punten het advies van de commissie volgens hem gebreken vertoont of op welke punten het nieuwe ontwerp voor de omkasting van de warmtepomp volgens hem strijdig is met de criteria in de welstandsnota, kunnen de stellingen van eiser niet tot het oordeel leiden dat het advies 29 juni 2021 niet deugdelijk zou zijn of dat verweerder dat advies niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich op grond van het welstandsadvies van 29 juni 2021 op het standpunt heeft kunnen stellen dat het nieuwe ontwerp voor de omkasting van de warmtepomp niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Bergmans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2022
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 30 augustus 2022

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder a
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.10, eerste lid
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
Besluit omgevingsrecht
Artikel 6.2
1. Met betrekking tot een aanvraag ten aanzien van activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet vragen burgemeester en wethouders, ingeval zij het inwinnen van advies noodzakelijk achten om te kunnen beoordelen of het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft in strijd is met redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de wet, advies aan de welstandscommissie dan wel de stadsbouwmeester.
2. In gevallen waarin burgemeester en wethouders niet het bevoegd gezag zijn, betrekken zij, indien zij toepassing hebben gegeven aan het eerste lid, het advies van de welstandscommissie dan wel de stadsbouwmeester bij het advies dat zij ingevolge artikel 2.26, derde of vierde lid, van de wet uitbrengen aan het bevoegd gezag.
Woningwet
Artikel 12a
1. De gemeenteraad stelt een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die het bevoegd gezag toepast bij de beoordeling:
a. of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;
b. of het uiterlijk van een bestaand bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.
2. Artikel 12, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de vaststelling of wijziging van de welstandsnota.
3. De criteria, bedoeld in het eerste lid:
a. hebben geen betrekking op bouwwerken, waarvoor in de omgevingsvergunning voor het bouwen van die bouwwerken wordt bepaald dat deze slechts voor een bepaalde periode in stand mogen worden gehouden, met uitzondering van seizoensgebonden bouwwerken;
b. zijn zoveel mogelijk toegesneden op de onderscheiden categorieën bouwwerken;
c. kunnen verschillen naargelang de plaats waar een bouwwerk is gelegen.
4. Ter bevordering van de eenheid in welstandsnota's kunnen bij algemene maatregel van bestuur voorschriften worden gegeven omtrent categorieën van bouwwerken als bedoeld in het derde lid en de daarop toe te passen criteria.
5. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het vierde lid treedt niet eerder in werking dan twee maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Voetnoten

1.Vastgesteld door de gemeenteraad van Maastricht op 30 januari 2018.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 2 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2873, en van 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1139.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 9 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:38 en 15 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:107.