In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 24 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de vaststelling van het WIA-percentage na een herbeoordeling. Eiser, die eerder een loongerelateerde uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 65-80%, was het niet eens met de beslissing van het UWV om zijn arbeidsongeschiktheid per 4 juli 2020 te herzien naar 43,91%. Eiser stelde dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met zijn medische situatie. Hij verzocht de rechtbank om een onafhankelijke deskundige aan te stellen en om zijn ex-werkgever te verplichten zijn medische dossier te overleggen.
De rechtbank oordeelde dat het verzoek om het medisch dossier van de ex-werkgever niet binnen de reikwijdte van het geding viel, aangezien dit dossier niet deel uitmaakte van de stukken waarop het bestreden besluit was gebaseerd. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om specifiek en gemotiveerd aan te voeren waarom hij het niet eens was met het bestreden besluit. De rechtbank concludeerde dat het UWV de arbeidsongeschiktheid van eiser terecht had vastgesteld op 43,91% en dat de rapporten van de verzekeringsartsen aan de vereisten van zorgvuldigheid voldeden. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat de medische beoordeling onzorgvuldig was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekende dat hij geen gelijk kreeg in zijn verzoek om een hogere mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank wees ook het verzoek om vergoeding van proceskosten af, omdat eiser in beroep geen gelijk kreeg. Deze uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.