ECLI:NL:CRVB:2021:224
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening WGA-uitkering na beëindiging op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WGA-uitkering van appellante. Appellante, die eerder als kassamedewerkster werkte, was sinds 2009 arbeidsongeschikt door psychische en lichamelijke klachten. Na een eerdere beëindiging van haar WIA-uitkering in 2015, werd haar in 2016 opnieuw een WIA-uitkering toegekend. Echter, na een herbeoordeling door het Uwv in 2017, werd haar WGA-uitkering per 16 oktober 2017 beëindigd op basis van de conclusie dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Gelderland verklaarde haar beroep ongegrond.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar medische beperkingen waren onderschat. De Raad oordeelde dat het Uwv niet voldoende had onderbouwd dat appellante voor de periode van drie-en-een-halve maand minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De Raad constateerde dat er tegenstrijdige medische rapporten waren van verschillende artsen van het Uwv, die appellante op verschillende momenten verschillende belastbaarheid niveaus toekenden. De Raad oordeelde dat het besluit van het Uwv om de WGA-uitkering te beëindigen niet deugdelijk was onderbouwd en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De Raad herstelde de situatie door het besluit van 15 augustus 2017 te herroepen en bepaalde dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van schade aan appellante en in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor het Uwv om consistent en transparant te zijn in hun besluitvorming over arbeidsongeschiktheid.