ECLI:NL:RBLIM:2022:6330

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
C/03/299368 / HA RK 21-376
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Europees civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van zoekresultaten uit Google op basis van het recht om vergeten te worden

In deze zaak heeft de verzoeker, een ondernemer, een verzoek ingediend bij de Rechtbank Limburg om bepaalde zoekresultaten van Google te verwijderen. Dit verzoek is gebaseerd op het recht om vergeten te worden, zoals vastgelegd in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De verzoeker stelt dat de zoekresultaten, die hem in verband brengen met een frauduleuze zaak, onjuist en schadelijk zijn voor zijn reputatie en bedrijfsvoering. De rechtbank heeft de procedure op 17 augustus 2022 behandeld, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. G.M.P. Strang, en Google werd vertegenwoordigd door mr. D. Verhulst en mr. J.M. Eck.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker nooit eerder om verwijdering van een specifieke URL heeft verzocht, wat volgens de AVG noodzakelijk is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de informatie in de zoekresultaten relevant is voor het publiek, gezien de ernst van de beschuldigingen en de rol van de verzoeker in de marketingbranche. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van het publiek om geïnformeerd te zijn over de verzoeker zwaarder weegt dan zijn recht op privacy in deze context. De verzoeker heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de informatie onjuist of irrelevant is. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de verzoeker afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van Google.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rekestnummer: C/03/299368/ HA RK 21-376
Beschikking van 17 augustus 2022
in de zaak van
[verzoeker]wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. G.M.P. Strang,
tegen
de rechtspersoon naar vreemd recht
GOOGLE LLC,
gevestigd te Mountain View, Californië (Verenigde Staten)
verweerster,
vertegenwoordigd door mr. D. Verhulst en mr. J.M. Eck.
Partijen worden hierna [verzoeker] en Google genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met (nagezonden) producties 1 tot en met 10
  • het verweerschrift met producties 1 tot en met 28
  • de mondelinge behandeling op 13 juli 2022, waarbij zijn verschenen:
  • de spreekaantekeningen van [verzoeker]
  • de spreekaantekeningen van Google
  • het e-mailbericht van mr. Eck, waarin wordt medegedeeld dat geen gebruik wordt gemaakt
van de op de mondelinge behandeling geboden mogelijkheid te reageren op de
door verzoekers toegezonden productie 10.
1.2.
Vervolgens is de beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] heeft omstreeks 2001 een bedrijf gestart genaamd “ [bedrijf verzoeker] ”. Zijn bedrijf hield zich bezig met het verzorgen van marketing voor derden, bijvoorbeeld door het trainen van verkooppersoneel, het opzetten van marketingcampagnes, het genereren van potentiële klanten en het aantrekken van kapitaal.
2.2.
In 2015 kreeg [verzoeker] de opdracht van een in Johannesburg en Dubai gevestigd investeringsfonds genaamd “Electio Alternative Investments” (hierna Electio) om verkooptrainingen te verzorgen voor het personeel van Electio en om potentiële klanten te genereren middels zijn kennis van marketing. [verzoeker] heeft deze opdracht aanvaard. Voor de uitvoering daarvan is [verzoeker] tot medio 2016, 5x per jaar 10 tot 15 dagen werkzaam geweest in Johannesburg.
2.3.
Electio bood potentiële investeerders de optie om in bepaalde metalen te investeren die een grote rol speelden of waarvan verwacht werd dat dit in de toekomst het geval zou zijn, in technologische apparatuur (zoals zonnepanelen, smartphones, waarvan de toekomstverwachting was dat deze in waarde zouden stijgen).
2.4.
Electio heeft in 2017 haar eigen faillissement aan moeten vragen omdat vele investeerders om uitbetaling verzochten van de door hen gedane investeringen in Electio, hetgeen werd gevoed door het idee dat sprake was van fraude en oplichting.
2.5.
Vervolgens werd er een onderzoek gestart naar Electio door “the Hawks” (“Directorate for Priority Crime Investigation”), een opsporingsdienst van de Zuid Afrikaanse overheid die onderzoek doet naar onder andere fraude en oplichting. Bij dit onderzoek werd eveneens een privé detective ingeschakeld, namelijk IRS Forensic Investigations” (hierna IRS).
2.6.
Op zaterdag 16 januari 2018 plaatste “The Saturday Star”, een Zuid-Afrikaanse krant, op haar website een artikel over voornoemd onderzoek.
2.7.
Op 18 mei 2018 plaatste IRS de volgende berichten op haar twitterpagina en facebookpagina, welke berichten opduiken in de zoekresultaten van Google als men op “ [verzoeker] ” zoekt.
“ [verzoeker] , a Dutch citizen, is wanted in connection with multimillion rand Electio Fraud. Suspected to have fled SA.”
en

WANTED
[verzoeker] , a Dutch citizen, is wanted in connection with multimillion rand Electio Fraud.
He is our primary suspect in this case.
Suspected to have fled SA and presumed to be in Europe.
Please contact IRS with any information.”
2.8.
Bij dit laatste bericht werd tevens een foto van [verzoeker] geplaatst.
2.9.
Op 10 november 2018 plaatste The Saturday Star een volgend bericht over de kwestie. Dit bericht werd ook gepubliceerd op Pressreader. In het bericht stond samengevat dat er vier leidinggevenden van Electio gearresteerd waren door de Zuid Afrikaanse overheid op verdenking van fraude. In het laatste deel van het bericht werd IRS aan het woord gelaten. De volgende passages zijn relevant:
“IRS has been investigating this case since late 2016. Multiple case have been opened and several suspects have been identified in multiple jurisdictions, including Spain, Serbia, the UK, Hong Kong, Dubai, and South Africa.
Who we believe the mastermind of the fraud, [verzoeker] , is still at large. He is a Dutch citizen, who has been spotted in Spain and Serbia. We are hoping our law enforcement agencies will approach Interpol to authorize an international Red Notice.”
2.10.
Op 18 december 2018 plaatste IRS weer een bericht op haar facebookpagina, welk bericht ook werd gepubliceerd in “The Saturday Star” een (digitale) Zuid Afrikaanse krant:

WANTED
[verzoeker] , a Dutch citizen, is wanted in connection with multimillion rand Electio Fraud.
It is suspected that [verzoeker] is currently in Eastern Europe, He was previously in Spain.
Contact IRS with any information.”
2.11.
Bij dit bericht werd ook weer een foto van [verzoeker] geplaatst.
2.12.
Als in de zoekmachine van Google de naam van [verzoeker] wordt ingevoerd, wordt een aantal zoekresultaten weergegeven. Die zoekresultaten tonen onder meer koppelingen met verwijzingen naar voornoemde artikelen in The Saturday Star en voormelde berichten op de facebookpagina van IRS, bij welke berichten tevens een foto van [verzoeker] is geplaatst. De foto komt overeen met de foto op het paspoort van [verzoeker] .
2.13.
Bij brief van 26 mei 2021 heeft [verzoeker] aan Google verzocht om een aantal URL’s verbonden aan voornoemde berichten van haar zoekmachine te verwijderen. Op verzoek van Google is op 4 juni 2021 daartoe een verzoek via het online formulier van Google digitaal ingediend. Vervolgens is er tussen partijen over weer gecorrespondeerd. Google heeft geen gehoor gegeven aan het verzoek.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt om Google te bevelen de volgende (ook in het verzoekschrift genoemde) URL’s voor een zoekopdracht op de naam van [verzoeker] te verwijderen en verwijderd te houden uit de zoekresultaten, op straffe van een dwangsom en met veroordeling in de proceskosten waaronder de nakosten en rente:
[URL a] ;
[URL b] ;
[URL c] ;
[URL d] ;
[URL e] ;
[URL f] .
(De URL’s worden hierna met voornoemde nummers aangeduid).
3.2.
[verzoeker] grondt zijn verzoek op artikel 17 en 21 lid 1 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het verzoek ziet op het verwijderen en verwijderd houden van de met de volgende URL’s verband houdende zoekresultaten, indien men de naam van [verzoeker] ( [verzoeker] ) volledig of gedeeltelijk invoert, nu de informatie die op de website’s over [verzoeker] niet overeenkomt met de werkelijkheid en bovendien het belang van [verzoeker] bij verwijdering van de koppelingen groter is dan het belang van Google.
3.3.
Google voert verweer. Samengevat stelt Google dat het verzoek tot verwijdering van URL f moet worden afgewezen omdat [verzoeker] nooit eerder om verwijdering van die URL heeft verzocht, terwijl dat op grond van artikel 35 van de Uitvoeringswet AVG wel noodzakelijk is. Google voert aan dat [verzoeker] voor het overige zijn verzoek onvoldoende heeft onderbouwd, zo is niet toegelicht waarom de verwerking niet langer nodig zou zijn als bedoeld onder de a grond van artikel 17 lid 1 AVG (de zoekresultaten zijn actueel), is de verwerking van persoonsgegevens door Google in beginsel rechtmatig en kan geen beroep worden gedaan op de d grond van artikel 17 lid 1 AVG en heeft [verzoeker] onvoldoende “met zijn specifieke situatie verband houdende redenen” als bedoeld in artikel 21 AVG aangevoerd. Subsidiair stelt Google dat het belang van het publiek om berichten van de genoemde URL’s te kunnen raadplegen (welke gerechtvaardigde belangen zijn in de zin van artikel 6 lid 1 sub f AVG), het belang van de bron om een bepaalde uiting te doen en deze gevonden te laten worden door het publiek en het belang van google als zoekmachine-exploitant om een goede en dus succesvolle dient aan te bieden zwaarder wegen dan het belang van [verzoeker] . Verder wijst Google erop dat [verzoeker] geen duidelijkheid verschaft over wat hij precies wist over de oneerlijke handelspraktijken van Electio en wat zijn rol daarin precies was en noemt feiten en omstandigheden, verband houdende met andere vennootschappen waarvan [verzoeker] bestuurder is, die bij haar allerlei vragen oproepen. Google wijst er verder op dat de gewraakte URL’s wijzen naar berichten met een waarschuwingsfunctie over [verzoeker] zakelijke activiteiten en geen informatie bevatten over zijn privé-leven. Voorts vraagt Google zich af of [verzoeker] zich rechtstreeks tot IRS heeft gewend of gebruik heeft gemaakt van de “notice & takedown” procedure. Tot slot wijst Google erop dat [verzoeker] handelde in zijn professionele hoedanigheid, waarin hij nog steeds werkzaam is en merkt daarbij op dat toekomstige zakenpartners de mogelijkheid moeten hebben op de hoogte te zijn van de informatie over [verzoeker] en zelf een inschatting moeten kunnen maken of ze met hem in zee willen gaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht

4.1.
Google is gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika (VS). Hoewel een betwisting op dit punt ontbreekt moet de rechtbank ambtshalve beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om van het verzoek van [verzoeker] tegen Google kennis te nemen. De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht, omdat Google in deze procedure is verschenen zonder die rechtsmacht te betwisten (artikel 9, aanhef en onder a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Gelet op de woonplaats van [verzoeker] heeft deze rechtbank ingevolge artikel 262 aanhef en onder a Rv relatieve bevoegdheid van zijn verzoek kennis te nemen.
Wettelijk kader
4.2.
Sinds 25 mei 2018 is de AVG in werking getreden. Als EU-verordening is de AVG verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in de Lidstaten. Het verzoek van [verzoeker] is na 25 mei 2018 aanhangig geworden, zodat het verzoek ook zal worden beoordeeld aan de hand van de regels van de AVG.
4.3.
Google heeft te gelden als de verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 4 sub 7 van de AVG van de persoonsgegevens die zij met haar zoekmachine indexeert. Google’s verwerking van persoonsgegevens is in beginsel gerechtvaardigd op basis van artikel 6 lid 1 sub f AVG (vgl. r.o. 73 e.v. van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU 13 mei 2014, zaak C-131/12, ECLI:EU:C:2014:317) hierna ook wel: “het Costeja-arrest”).
4.4.
Bij de beoordeling van het verwijderverzoek gaat het om de gevonden zoekresultaten van de zoekmachine en niet primair om de inhoud van de webpagina’s waarnaar een koppeling in de zoekresultaten verwijst. Zoals uit het Costeja-arrest blijkt, moet worden benadrukt dat de door een zoekmachine verrichte verwerking van persoonsgegevens verschilt van de door een web-redacteur verrichte verwerking van persoonsgegevens. Die laatste verwerking bestaat er immers uit om gegevens op een webpagina te plaatsen. De verwerking door een zoekmachine komt daar bovenop. Voor zover de verwerking van persoonsgegevens door de zoekmachine verschilt van de door web-redacteurs verrichte verwerking van persoonsgegevens en bijkomend de grondrechten van een betrokkene aantast, komt aan Google als exploitant van een zoekmachine een eigen verantwoordelijkheid toe binnen het kader van de AVG (vgl. r.o. 34 e.v. van het arrest van Hof van Justitie (HvJ EU 24 september 2019, zaak C-136/17 GC, AF, BH, ED/Commission nationale l'informatique et des libertés) hierna ook wel: “het GC e.a./CNIL-arrest”). Daarbij kan, hoewel het ten aanzien van Google om gevonden zoekresultaten in de zoekmachine gaat, in de belangenafweging in beginsel niet geheel voorbij worden gegaan aan de inhoud van de gewraakte webpagina’s, waarnaar in de zoekresultaten wordt verwezen.
4.5.
In artikel 17 aanhef en lid 1 van de AVG is bepaald dat de betrokkene recht heeft op, kort samengevat en voor zover in deze zaak van belang, wissing van hem betreffende
persoonsgegevens (het “recht op vergetelheid”) wanneer de persoonsgegevens niet langer nodig zijn voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins verwerkt (sub a), wanneer de betrokkene overeenkomstig artikel 21 lid 1 van de AVG bezwaar maakt tegen de verwerking en er geen prevalerende dwingende, gerechtvaardigde gronden zijn voor de verwerking (sub c) of wanneer de persoonsgegevens onrechtmatig zijn verwerkt (sub d). Uit lid 3 van dit artikel volgt dat dit verwijderingsrecht (onder meer) niet van toepassing is voor zover een verwerking nodig is voor het uitoefenen van het recht op vrijheid van meningsuiting en informatie.
4.6.
Artikel 21 lid 1 van de AVG bepaalt, voor zover in deze zaak van belang, dat de betrokkene vanwege met zijn specifieke situatie verband houdende redenen bezwaar kan maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens op basis van artikel 6 lid 1 sub f van de AVG. De verwerkingsverantwoordelijke staakt de verwerking van de persoonsgegevens tenzij hij dwingende, gerechtvaardigde gronden voor de verwerking aanvoert die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokkene.
4.7.
Bij de uitleg van artikel 6 aanhef en sub f in samenhang met artikel 17 en 21 AVG en de op basis van deze bepalingen in voorkomende gevallen te maken afweging van belangen, is relevant dat door het Hof van Justitie in het Costeja-arrest en in het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2017 (HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:316, hierna ook wel: “het X/Google-arrest”) is geoordeeld dat de grondrechten van een natuurlijk persoon als bedoeld in de artikelen 7 en 8 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna kortheidshalve: “het Handvest”) - het betreft in de artikelen 7 en 8 het recht op eerbiediging van het privéleven respectievelijk het recht op bescherming van persoonsgegevens - in de regel zwaarder wegen dan, en dus voorrang hebben op, het economisch belang van de exploitant van de zoekmachine (vergelijk de vrijheid van ondernemerschap van Google, artikel 16 Handvest) en het gerechtvaardigde belang van de internetgebruikers die mogelijk toegang kunnen krijgen tot de desbetreffende zoekresultaten (zie het recht op vrijheid van meningsuiting en informatievrijheid voor het publiek, met eerbiediging van de vrijheid van de media zoals dat is neergelegd in artikel 11 van het Handvest; vergelijk voorts artikel 10 EVRM, artikel 7 Grondwet en artikel 17 lid 3 sub a AVG). Dat kan in bijzondere gevallen anders zijn, afhankelijk van de aard van de betrokken informatie en de gevoeligheid ervan voor het privéleven van de betrokkene en van het belang dat het publiek erbij heeft om over deze informatie te beschikken, wat met name wordt bepaald door de rol die deze persoon in het openbare leven speelt (vergelijk Hof van Justitie, r.o. 81 van het Costeja-arrest en Hoge Raad, r.o. 3.5.5. X/Google-arrest). De rechtmatigheid van een publicatie op bronpagina’s kan niet verhinderen, indien aan de voorwaarden daartoe is voldaan, dat een zoekmachine-exploitant gehouden is zoekresultaten te verwijderen (Hof van Justitie, r.o. 88 van het Costeja-arrest). Uit de jurisprudentie volgt verder dat binnen de belangenafweging richtinggevende (maar dus niet zelfstandige) overwegingen kunnen zijn het feit dat de zoekresultaten feitelijk onjuist zijn of, gelet op het geheel van de omstandigheden van het geval, voor het doel van de verwerking onvolledig, niet ter zake dienend of bovenmatig zijn. Bij een te maken belangenafweging kan voorts ook een rol spelen het in artikel 17 lid 3 sub d AVG genoemde belang van archivering voor algemeen nut of voor wetenschappelijk of historisch onderzoek en dergelijke.
4.8.
In het GC e.a./CNIL-arrest heeft het Hof van Justitie overwogen dat het verbod op de verwerking van bijzondere persoonsgegevens en strafrechtelijke persoonsgegevens enkel de eigen verwerking van bijzondere persoonsgegevens door Google als exploitant van de zoekmachine betreft, met name het weergeven van een verwijzing naar een bronpagina met bijzondere persoonsgegevens in de lijst met zoekresultaten bij een zoekopdracht op naam van de betrokkene. De exploitant is niet verantwoordelijk voor het feit dat bijzondere of strafrechtelijke persoonsgegevens op die bronpagina’s staan (GC e.a./CNIL-arrest, r.o. 45-47).
4.9.
Uit dit arrest volgt ook dat ten aanzien van een verwijderingsverzoek in verband met zoekresultaten die verwijzen naar webpagina’s met daarop bijzondere of strafrechtelijke persoonsgegevens, waarbij de inbreuk op de grondrechten van de betrokkene bijzonder ernstig kan zijn vanwege de gevoeligheid van deze gegevens, steeds een belangenafweging moet worden gemaakt tussen enerzijds het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op bescherming van die bijzondere of strafrechtelijke persoonsgegevens van de betrokkene en anderzijds het recht op toegang tot informatie van het publiek en de vrijheid van meningsuiting van degene van wie die informatie afkomstig is. Daarbij moet gelet op de ernst van de inbreuk op de grondrechten van de betrokkene, worden nagegaan of de opname van een link in de resultatenlijst die wordt weergegeven na een zoekopdracht op de naam van deze persoon strikt noodzakelijk blijkt ter bescherming van in artikel 11 van het Handvest verankerde recht op vrijheid van informatie van de internetgebruikers die mogelijk geïnteresseerd zijn in toegang tot deze webpagina via een dergelijke zoekopdracht (GC e.a./CNIL-arrest, r.o. 66-69). Het recht op bescherming van persoonsgegevens is dan ook geen absoluut recht maar moet worden bezien in verhouding tot de functie ervan in de maatschappij en moet worden afgewogen tegen andere grondrechten (GC e.a./CNIL-arrest, r.o. 57).
Toetsing aan het wettelijk kader
4.10.
Tussen partijen staat als niet weersproken vast dat [verzoeker] nooit eerder heeft verzocht om URL sub f te verwijderen uit de zoekresultaten uit de Google-zoekmachine, terwijl dat op grond van artikel 35 van de Uitvoeringswet AVG wel noodzakelijk is. Eerst dient een verwijderingsverzoek te worden ingediend bij de verwerkingsverantwoordelijke en pas nadat deze een (afwijzende) beslissing heeft genomen op dit verzoek staat de route van onderhavige verzoekschriftprocedure open. Reeds om die reden zal het verzoek om verwijdering van het zoekresultaat betrekking hebbende op URL sub f ( [URL f] ) worden afgewezen. De rechtbank ziet in het door [verzoeker] aangevoerde (het is futiel om deze URL, thans niet in de beoordeling mee te nemen) geen reden om af te wijken van deze wettelijke voorgeschreven procedure.
4.11.
Verder stelt de rechtbank voorop dat ter beoordeling voorligt het zoekresultaat en niet de broninformatie, zijnde de publicaties. De rechtbank overweegt dat de zoekresultaten linken naar enkele opsporingsberichten opgesteld door IRS, waarin [verzoeker] als gezochte persoon wordt aangemerkt en afgebeeld. IRS verklaart in een artikel in “the Saturday Star” dat zij gelooft dat [verzoeker] de “mastermind” achter de fraude is. Hoewel bij het maken van een belangenafweging niet volledig voorbij kan worden gegaan aan de inhoud van de artikelen en afleveringen, betekent dit in ieder geval niet dat een verzoek als het onderhavige kan worden gebruikt om de inhoud van een publicatie te bestrijden. Onderhavige procedure leent zich derhalve niet voor een volle toetsing van de door [verzoeker] geuite kritiek op de artikelen in “The Saturday Star” en de berichten afkomstig van IRS.
4.12.
Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv is het aan [verzoeker] feiten en omstandigheden te stellen en, bij gemotiveerde betwisting, te bewijzen waaruit volgt dat ten aanzien van een bepaald zoekresultaat waarvan hij verwijdering verzoekt, voldaan is aan de voorwaarden van artikel 6 aanhef en sub f in samenhang met artikel 17 en/of 21 AVG.
4.13.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek - in redelijk algemene termen - ten grondslag dat de publicaties waarnaar in de URL's wordt verwezen voor hem vervelend en belastend zijn en dat hij negatief wordt neergezet. Dit heeft, volgens [verzoeker] , onder meer gevolgen voor zijn familie en de bedrijfsvoering van zijn onderneming, die niet alleen in Nederland maar ook in het buitenland opereert. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de publicaties vol staan met onjuistheden, verwijst [verzoeker] naar het feit dat hij nooit als verdachte is aangemerkt, laat staan gearresteerd en dat geen rechterlijke uitspraken uit Zuid Afrika zijn terug te vinden die de beschuldigingen aan het adres van [verzoeker] ondersteunen. Hierin ziet de rechtbank geen onderbouwing voor het standpunt van [verzoeker] dat de betreffende publicaties vol staan met onjuistheden. Ook de nader in het geding gebrachte productie 10 maakt dit oordeel niet anders. Productie 10 betreft een afbeelding van een chat tussen ene mevrouw [persoon X] en IRS. Eerstgenoemde vraagt was er gebeurd met
“this Electio case, I lost R54200”. Hierop antwoordt IRS:
“4 arrests were made, 1 suspect was deported. Thereafter the State did not pursue the case further.”Ook dit acht de rechtbank onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat in de bronteksten volstrekte onwaarheden staan. In ieder geval sluit het niet uit dat [verzoeker] op enig moment werd gezocht in het kader van het fraudeonderzoek. Indien het fraudeonderzoek is beëindigd en de Zuid-Afrikaanse overheid het dossier heeft gesloten en [verzoeker] onschuldig is, ligt het voor de hand dat IRS op verzoek van [verzoeker] de gewraakte berichten van internet verwijderd zodat deze ook niet meer in de zoekresultaten van de Google-zoekmachine meer voorkomen. Onderhavig verzoek kan, zoals gezegd niet worden gebruikt om de inhoud van de bronpublicatie zelf te bestrijden
4.14.
Gelet op het voorgaande kan geconcludeerd worden dat niet vast kan worden gesteld dat de informatie waarnaar de zoekresultaten verwijzen als op naam van [verzoeker] wordt gezocht, als evident onjuist is te kwalificeren.
Voorts voert [verzoeker] weliswaar terecht aan dat het recht op privacy en eerbiediging van persoonsgegevens in beginsel voorgaat op het economische belang van Google, maar het gaat in casu om een opsporingsbericht, dat vanzelfsprekend gevoelig is voor [verzoeker] als persoon, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank ondergeschikt aan het belang van het publiek om te weten dat [verzoeker] (die nog steeds werkzaam is in de marketingbranche) werd gezocht in het kader van een fraudezaak. De rechtbank kan niet vaststellen dat [verzoeker] ten onrechte op enig moment werd gezocht in verband met fraude. Tussen partijen staat vast dat Electio (waarmee [verzoeker] zaken heeft gedaan) op grote schaal consumenten heeft misleid met frauduleuze beleggingen in edelmetalen. Dit is een maatschappelijk probleem dat aangepakt moet worden. Dat een landelijke Zuid-Afrikaanse krant “The Saturday Star” over de kwestie heeft gepubliceerd is een belangrijke aanwijzing dat de informatie relevant is. Verder heeft [verzoeker] onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op basis waarvan moet worden geconcludeerd dat de impact die de gewraakte berichtgeving heeft op zijn familie en bedrijfsvoering zodanig ernstig is dat daarvoor het publieke belang om relevante informatie te vinden en het belang van de bron om de informatie te publiceren zou moeten wijken. De informatie is nog geen vijf jaar oud, waardoor ook niet zonder meer kan worden gezegd dat deze niet meer actueel is. Bovendien gaat het om berichten met een waarschuwingsfunctie over [verzoeker] professionele hoedanigheid in de marketingbranche in relatie tot Electio en bevatten de berichten geen informatie over zijn privé-leven. Daarbij is relevant dat [verzoeker] nog steeds actief is in de marketing-business. Toekomstige opdrachtgevers van [verzoeker] moeten daarom de mogelijkheid hebben een eigen afweging te maken op basis van de thans voorhanden zijnde informatie op het internet. Dat [verzoeker] last heeft van de publicaties is begrijpelijk, maar onvoldoende voor toewijzing van zijn verzoek.
4.15.
De rechtbank ziet geen reden over het verzoek tot verwijdering van de pasfoto van [verzoeker] uit de zoekresultaten (als wordt gezocht op de naam van [verzoeker] ) anders te oordelen. Het gaat in deze zaak niet om de rechtmatigheid van de gewraakte berichten, maar of het weergeven van een verwijzing naar de bronpagina’s van deze websites in de lijst met zoekresultaten bij een zoekopdracht op naam van [verzoeker] gerechtvaardigd is. Google is niet verantwoordelijk voor de informatie die op die bronpagina’s staat (zie het hiervoor aangehaalde GC e.a./CNIL-arrest van het HvJEU). De foto is onderdeel van het opsporingsbericht, waarbij – gelet op de aard van een dergelijk bericht - van belang is ook visueel aan het publiek kenbaar te maken om welke persoon het gaat. Daaraan doet niet af dat de foto afkomstig is van een identiteitsdocument van [verzoeker] . [verzoeker] heeft onvoldoende aangetoond dat de berichtgeving in URL’s a tot en met e onjuist, irrelevant, bovenmatig of achterhaald is.
4.16.
[verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Google worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
€ 1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
totaal € 1.802,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de verzoeken van [verzoeker] af,
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van Google begroot op
€ 1.802,00,
5.3.
verklaart deze beschikking - voor wat betreft de proceskostenveroordeling - uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.V.L. Heuts en door mr. A.M. Koster-Van der Linden in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2022. [1]

Voetnoten

1.type: SS