ECLI:NL:RBLIM:2022:6272

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
ROE 20/2436
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over maatwerkvoorziening beschermd wonen en persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 16 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiser, een inwoner van [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen. Eiser had een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen aangevraagd op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). De rechtbank oordeelde dat verweerder niet had voldaan aan de verplichtingen die in een eerdere tussenuitspraak waren opgelegd. Er was geen onderzoek uitgevoerd conform de richtlijnen van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), en verweerder had niet gemotiveerd welk uurtarief op de geleverde zorg van toepassing was. Ook was er geen adequate reactie gegeven op het verzoek van eiser om verhoging van het aantal uren voor externe begeleiding. Hierdoor verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder werd opgedragen om binnen twaalf weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de bevindingen van de rechtbank en de eerdere tussenuitspraak. De rechtbank benadrukte dat het in het belang van eiser was dat het benodigde onderzoek alsnog zou plaatsvinden, gezien de afhankelijkheid van eiser van zijn curator. De rechtbank kende eiser het betaalde griffierecht toe, maar wees vergoeding van proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/2436

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde en curator: [naam gemachtigde] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder,

(gemachtigde: mr. H.J.A. Bertholet).

Procesverloop

In het besluit van 27 maart 2020 (primair besluit I) heeft verweerder aan eiser voor de periode van 1 april 2020 tot en met 31 december 2020 een maatwerkvoorziening beschermd wonen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend ter hoogte van € 23.194,94.
In het besluit van 30 april 2020 (primair besluit II) heeft verweerder het primair besluit I ingetrokken en gewijzigd in die zin dat het pgb is verhoogd naar € 26.094,31.
In het besluit van 20 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primair besluit II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiser heeft zijn beroep aangevuld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en tevens curator en vergezeld van [naam professioneel begeleider] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In de tussenuitspraak van 9 november 2021 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen twaalf weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiser heeft hierop schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek bij brief van 16 mei 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
Tussenuitspraak
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat eiser heeft verzocht om een uitbreiding van de oude indicatie en niet enkel om een verlenging daarvan. Verweerder had dus onderzoek moeten doen zoals omschreven in de uitspraak van 21 maart 2018 van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), ECLI:NL:CRVB:2018:819.
Dat heeft verweerder niet gedaan. Hierdoor is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot stand gekomen.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de aanvullende motivering in het bestreden besluit en de gegeven motivering ter zitting het bestreden besluit niet alsnog kunnen dragen. Het bestreden besluit is daarom ook in strijd met artikel 7:12 van de Awb.
Om de gebreken te herstellen, moet verweerder vaststellen wat de hulpvraag van eiser is, welke problemen door hem worden ondervonden en welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is. Daarbij is verweerder gehouden het door de CRvB in de hiervoor genoemde uitspraak uitgeschreven stappenplan te volgen. Ook zal verweerder rekening moeten houden met zijn eigen regels die zijn vastgelegd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Heerlen 2018 en de Nadere regels Wmo opvang en beschermd wonen gemeente Heerlen 2018. Die bepalingen leggen overigens niet alleen verplichtingen op aan verweerder, maar gelden ook als uitgangspunt voor de voorwaarden die gelden bij verstrekking van een maatwerkvoorziening als pgb. Ook moet verweerder onderzoeken dan wel motiveren welk uurtarief op de geleverde zorg door de gemachtigde van eiser van toepassing is.
Reactie verweerder
3. Bij brief van 16 februari 2022 heeft verweerder de rechtbank meegedeeld dat het voor de medewerkers van het Team Opvang en Beschermd Wonen (TOBW) niet mogelijk was om het vereiste onderzoek conform de richtlijnen van de CRvB uit te voeren en om vervolgens op basis van dit onderzoek een indicatie te bepalen omtrent het aantal uren dat eiser nodig heeft. Er heeft wel een huisbezoek plaatsgevonden op 14 oktober 2021 (in het kader van de herindicatie na de expiratie (op 31 oktober 2021) van de in het geding zijnde indicatie), maar daar werd niet de informatie ontvangen die nodig is om de hulpvraag te kunnen vaststellen. Vervolgens heeft verweerder nog geprobeerd informatie op te vragen bij [naam beheerder pgb] , de beheerder van het pgb van eiser, maar dat leverde ook niets op. Het TOBW heeft nog geprobeerd een externe deskundige in te schakelen om het noodzakelijke onderzoek te laten uitvoeren, maar dit bleek niet mogelijk voor het einde van de in de tussenuitspraak genoemde termijn. Gelet hierop is het verweerder niet gelukt om de gebreken te herstellen.
Verweerder heeft tot slot nog opgemerkt dat uit het besluit van 15 oktober 2020 van het CIZ kan worden afgeleid dat er geen 24/7 begeleiding noodzakelijk is bij eiser. Zou dit namelijk wel noodzakelijk zijn, dan had het CIZ de aanvraag in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz) wel gehonoreerd. Daarnaast wordt het door de gemachtigde van eiser gevraagde aantal uren aan begeleiding, namelijk 56 uur per week, op geen enkele wijze door hem onderbouwd. Verweerder vraagt de rechtbank het beroep van eiser ongegrond te verklaren.
Reactie eiser
4. Bij brief van 5 april 2022 heeft eiser op de reactie van verweerder gereageerd en
– kort samengevat – aangevoerd dat het huisbezoek heel anders is verlopen dan verweerder stelt. Verder is de heer [naam gemachtigde] de curator van eiser. Verweerder moet zich tot hem wenden als wettelijk vertegenwoordiger van eiser en niet tot de beheerder van het pgb. Verder heeft eiser nog een nieuw besluit van 24 maart 2022 van verweerder overgelegd waarin staat dat verweerder heeft besloten de huidige indicatie pgb Beschermd Wonen niet te verlengen en via een afbouwregeling stop te zetten per 1 augustus 2022. Ook heeft eiser nog een mail van zijn huisarts van 8 april 2022 overgelegd waarin staat dat eiser veel baat heeft bij de omgeving zoals de heer [naam gemachtigde] hem deze biedt, inclusief de begeleiding die zowel overdag als ’s nachts nodig is en inclusief de natuurreizen die eiser en de heer [naam gemachtigde] samen maken.
Oordeel rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft gedaan wat de rechtbank hem in de tussenuitspraak heeft opgedragen. Er heeft geen onderzoek conform de hiervoor genoemde uitspraak van de CRvB plaatsgevonden. Verweerder heeft niet nader gemotiveerd welk uurtarief op de geleverde zorg van toepassing is en verweerder is ook niet ingegaan op het verzoek tot verhoging van het aantal uren door de heer [naam professioneel begeleider] .
Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen rekening houdend met deze uitspraak en de tussenuitspraak.
De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
6. Ten aanzien van de door verweerder genoemde argumenten over het besluit van het CIZ van 15 oktober 2020 en de onderbouwing door eiser van het aantal uren aan begeleiding, merkt de rechtbank nog het volgende op.
Uit het besluit van het CIZ van 15 oktober 2020 kan niet worden opgemaakt dat er geen 24/7 begeleiding noodzakelijk is bij eiser. Wel staat er dat het op het moment van de datum van het besluit niet was vast te stellen of eisers beperkingen van blijvende aard zijn. Mogelijk dat een behandeling binnen de GGZ sector nog voor verbetering kan zorgen. Dat was de reden van afwijzing van de aanvraag voor zorg vanuit de Wlz en niet dat eiser geen 24/7 begeleiding nodig heeft.
Wat betreft het gebrek aan onderbouwing van de benodigde 56 uur aan begeleiding door eiser is de rechtbank van oordeel dat het in beginsel op de weg van verweerder ligt om het benodigde aantal uren in kaart te brengen.
7. De rechtbank merkt tot slot als volgt op. Zij kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de verhoudingen tussen de betrokken medewerkers van verweerder en de heer [naam gemachtigde] zeer ernstig zijn verstoord. De rechtbank maakt uit het dossier op dat de opstelling van de heer [naam gemachtigde] tegenover de gemeente niet passen bij zijn rol als curator, dat wil zeggen als een belangenbehartiger van zijn cliënt, i.c. eiser. De inhoud van de aan verweerder gerichte brieven van de heer [naam gemachtigde] in het dossier geven geen blijk van een constructieve houding, daar waar hij de deskundigheid en onderzoeksbevoegdheid van de betrokken medewerkers, onder uiting van persoonlijke aantijgingen, bij herhaling in twijfel trekt. In de uitspraak van de CRvB van 23 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:695, overwoog de CRvB dat het college mocht uitgaan van gegevens zoals die blijken uit onderzoek bij gebrek aan medewerking aan een nader onderzoek door betrokkene. Uit deze uitspraak vloeit verder voort dat eiser zelf ook een verplichting heeft om mee te werken aan een onderzoek door verweerder. Nu eiser daartoe echter zelf niet in staat is, vanwege de volledige afhankelijkheid van de heer [naam gemachtigde] , acht de rechtbank het in het belang van eiser het beroep gegrond te verklaren, zodat het onderzoek alsnog kan plaatsvinden. Daarbij overweegt de rechtbank met nadruk dat de schriftelijke verklaringen van de heren [naam gemachtigde] en [naam professioneel begeleider] niet kunnen gelden als een onderbouwing, reeds omdat zij een voldoende mate van onafhankelijkheid missen.
8. Ten aanzien van het door eiser overgelegde besluit van verweerder van 24 maart 2022 merkt de rechtbank nog op dat dit geen besluit is dat de rechtbank op grond van artikel 6:19 van de Awb in haar beoordeling van dit beroep moet meenemen. Het is immers geen besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit.
Het is dus een besluit waartegen eiser apart bezwaar moet maken als hij het er niet mee eens is. Mocht eiser het niet eens zijn met het besluit van 24 maart 2022 en niet tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit, dan geldt de brief van eiser van 5 april 2022, door de rechtbank ontvangen op 8 april 2022, als een bezwaarschrift tegen het besluit dat bij een onbevoegde bestuursrechter is ingediend en bij brief van 21 april 2022 door de rechtbank aan het bevoegde orgaan, verweerder, is doorgezonden.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
10. De rechtbank is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, en mr. F.A.G.M. Vluggen en mr. T.G. Klein, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
16 augustus 2022.
griffier
voorzitter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 16 augustus 2022

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.