ECLI:NL:RBLIM:2022:601

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
C/03/300355 / JE RK 21-2582 en C/03/300446 / JE RK 21-2602
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de zorg en opvoeding

In deze beschikking van de kinderrechter in Maastricht, gedateerd 7 januari 2022, wordt een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats]. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, hierna te noemen: de GI, die de uithuisplaatsing noodzakelijk acht in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De minderjarige heeft tot september 2021 bij de vader gewoond, maar door oplopende spanningen is zij bij de moeder gaan wonen op basis van een gedoogconstructie. Deze constructie is echter niet meer houdbaar gebleken, wat heeft geleid tot de aanvraag van een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft de moeder als informant aangemerkt, omdat zij geen gezag heeft over [minderjarige] en niet rechtstreeks in haar belangen wordt geraakt door de uithuisplaatsing. De vader en de moeder hebben beiden ingestemd met de uithuisplaatsing, waarbij de vader benadrukt dat behandeling voor [minderjarige] noodzakelijk is. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de uithuisplaatsing in het belang van [minderjarige] is, gezien haar depressieve klachten en de onhoudbare situatie bij de ouders. De machtiging tot uithuisplaatsing is verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 17 mei 2022, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het verzoek van de GI in een andere zaak is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummer: C/03/300355 / JE RK 21-2582 en C/03/300446 / JE RK 21-2602
Datum uitspraak: 7 januari 2022
Beschikking van de kinderrechter over een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
hierna te noemen: de GI, gevestigd in Roermond,
betreffende de minderjarige
[minderjarige], hierna te noemen: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de vader] ,hierna te noemen: de vader,
wonend in [woonplaats 1] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder,
wonend in [woonplaats 2] .
Wederom gezien de stukken, waaronder ook de door de kinderrechter van deze rechtbank gegeven en op 28 december 2021 uitgesproken beschikking.

1.Het (verdere) procesverloop

Bij voornoemde beschikking van 28 december 2021 is in de zaak met nummer C/03/300355 / JE RK 21-2582, zonder voorafgaand verhoor, met ingang van 28 december 2021 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs verleend voor de duur van twee weken, aldus tot 11 januari 2022. Iedere verdere beslissing is aangehouden in afwachting van het verhoor van de belanghebbenden.
Het verloop van de procedure blijkt verder uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI behorend bij de zaak met zaaknummer C/03/300446 / JE RK 21-2602, ingekomen bij de griffie op 30 december 2021;
- de aanvullende stukken van de GI, ingekomen bij de griffie op 4 januari 2022.
Ter mondelinge behandeling van 7 januari 2022 heeft de kinderrechter de zaken gezamenlijk, maar niet gevoegd, en met gesloten deuren behandeld, waar zijn gehoord:
- [minderjarige] , die apart is gehoord;
- de vader;
- de moeder;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.

2.De nadere feiten

Tot aan het moment waarop de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing is verleend heeft [minderjarige] middels een gedoogconstructie bij de moeder verbleven. [minderjarige] staat nog steeds ingeschreven bij de moeder, maar verblijft momenteel feitelijk, middels een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing, bij Reflex van Xonar.

3.Het standpunt van de verzoeker

3.1.
Het verzoek behorend bij de zaak met zaaknummer C/03/300355 / JE RK 21-2582
De GI heeft bij gelegenheid van het horen van de belanghebbenden het verzoek gehandhaafd voor de resterende termijn, aldus voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt tevens om dit verzoek uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Ter onderbouwing van het verzoek stelt de GI dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] of tot onderzoek van haar geestelijke of lichamelijke gesteldheid. [minderjarige] heeft tot september 2021 bij de vader gewoond. Tussen [minderjarige] en de vader bestonden oplopende spanningen waardoor de situatie is geëscaleerd. De vader was niet meer in staat om [minderjarige] thuis te ontvangen zodat [minderjarige] in september 2021 bij de moeder is gaan wonen. Omdat de moeder geen gezag heeft over [minderjarige] is de verblijfplaats bij de moeder middels een gedoogconstructie en onder strikte voorwaarden toch mogelijk gemaakt. Een machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder behoorde niet tot de mogelijkheden vanwege eerdere ervaringen met de moeder waarbij de moeder heeft laten zien rechten te verbinden aan de machtiging die destructief werken voor [minderjarige] . Een gedoogconstructie bij de moeder voor een korte periode was in het belang van [minderjarige] en was het meest wenselijk. Op deze manier was er ook meer zicht op [minderjarige] , kon er worden geprobeerd om met de moeder samen te werken en kon er in de tussentijd meer duidelijkheid worden verkregen over een mogelijke observatieplaatsing van [minderjarige] binnen de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Een uithuisplaatsing in een crisisopvang, wat ook tot de mogelijkheden behoorde, was destijds niet in het belang van [minderjarige] gelet op haar persoonlijke problematiek.
De voorwaarden die zijn gekoppeld aan de gedoogconstructie zijn noodzakelijk vanwege eerdere ervaringen met de moeder waarbij zij hulpverlening buiten de deur hield. In de eerste periode dat [minderjarige] bij de moeder woont, wordt gezien dat [minderjarige] meer opbloeit en haar persoonlijke verzorging verbetert. In de laatste weken voor indiening van het verzoekschrift zijn de zorgen over [minderjarige] echter weer toegenomen. Zo gaat [minderjarige] bijvoorbeeld al weken niet naar school, heeft zij zorgelijke uitlatingen gedaan rondom de dood en is zij niet meer bereikbaar voor de hulpverlening en de GI. Er zijn ook zorgen over haar gemoedstoestand waarbij [minderjarige] bijvoorbeeld zichzelf kan isoleren, geen sociale contacten heeft en zichzelf verwaarloost. Niet alleen over [minderjarige] maar ook over de moeder bestaan zorgen vanwege de persoonlijke problematiek van de moeder. Door de persoonlijke problematiek is de moeder bijvoorbeeld onvoorspelbaar in haar gedrag en kan zij haar emoties niet reguleren. Door alle toenemende zorgen is besloten om de gedoogplek bij de moeder met onmiddellijke ingang te beëindigen. Het is niet mogelijk om [minderjarige] terug bij de vader te laten wonen nu zij elkaar sinds september 2021 niet meer hebben gezien en de onderlinge relatie eerst moet worden hersteld. Zowel de vader als [minderjarige] vindt het nu geen goed idee dat [minderjarige] terug bij de vader gaat wonen zodat een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is. Inmiddels is ook te zien dat [minderjarige] bij Reflex meer rust heeft gekregen waardoor het al een stuk beter met haar gaat.
3.2.
Het verzoek behorend bij de zaak met zaaknummer C/03/300446 / JE RK 21-2602
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen voor de duur van drie maanden in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De GI heeft haar verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van 3 maanden, behorend bij zaak met zaaknummer C/03/300446 / JE RK 21-2602 ingetrokken omdat er eerder een vergelijkbaar verzoek is ingediend in de zaak met zaaknummer C/03/300355 / JE RK 21-2582.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

4.1.
De vader stemt in met het verzoek. Hij vindt het moeilijk dat [minderjarige] niet bij hem kan wonen, maar een uithuisplaatsing is noodzakelijk vanwege de zorgen over [minderjarige] . De vader vindt het belangrijk dat er in een observatieperiode wordt gekeken naar de mogelijke behandeling of therapie voor [minderjarige] . Vanwege de depressie van [minderjarige] zakt zij steeds verder weg in haar eigen problematiek waardoor zij zich steeds meer isoleert van anderen. Zo praat zij nauwelijks met anderen, [minderjarige] kropt alles op en sluit zichzelf op haar kamer op. De vader heeft een tijd geleden ook ontdekt dat [minderjarige] zichzelf snijdt. De vader is van mening dat behandeling van [minderjarige] uiterst noodzakelijk is. Hij hoopt dat [minderjarige] in de weekenden bij hem kan zijn, maar als dat niet gaat vanwege plaatsing op een gesloten groep dan vindt de vader dat ook goed.
4.2.
De moeder stemt in met het verzoek. Zij ziet geen voordelen om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, maar zij ziet wel de zorgen die er zijn over [minderjarige] . De moeder wil het beste voor haar dochter en refereert zich daarom aan het oordeel van de rechter. De advocaat van de moeder vult aan dat de moeder in de gesprekken telkens aangeeft dat zij alleen wil wat goed is voor [minderjarige] . Gezien de relatief korte periode waarvoor de machtiging tot uithuisplaatsing is verzocht, is het de juiste beslissing om de machtiging te verlenen.

5.Het standpunt van [minderjarige]

is ter zitting gehoord, buiten aanwezigheid van de belanghebbenden. Ter zitting heeft de kinderrechter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven aan de belanghebbenden, waarna zij de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren. [minderjarige] stemt in met het verzoek. [minderjarige] geeft aan dat het beter met haar gaat omdat ze minder last heeft van haar depressieve klachten. [minderjarige] vindt het fijn bij Reflex. Ze kan het daar goed vinden met haar mentor en samen is er een fijn contact. [minderjarige] geeft ook aan dat ze graag bij Reflex zou willen blijven als ze niet terug kan naar een van de ouders. Ze denkt dat ze niet terug kan naar de moeder omdat de GI het geen goede plek vindt voor haar. De GI vindt het geen goede plek voor [minderjarige] omdat de moeder zich niet aan de afspraken houdt. De afspraken met de GI en de hulpverlening verlopen beter op het moment dat [minderjarige] bij de vader woont. Bij de vader wonen is echter voor [minderjarige] op dit moment niet mogelijk. [minderjarige] wil graag eerst de relatie met de vader herstellen en denkt dat dit het best kan vanuit een andere plek. [minderjarige] vindt het belangrijk dat ze de moeder wel kan blijven zien. Het liefst zou [minderjarige] willen dat de omgang met beide ouders weer was zoals eerst, waarbij ze doordeweeks bij de vader woont en in het weekend naar de moeder gaat.

6.De verdere beoordeling

6.1.
De juridische positie van de moeder
De kinderrechter zal allereerst de juridische positie van de moeder beoordelen. De moeder heeft verzocht om te worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1, eerste volzin, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna te noemen: Rv). De reden die de moeder aandraagt is vanwege de hechte family-band die zij en [minderjarige] hebben opgebouwd in de maanden dat [minderjarige] bij de moeder heeft gewoond.
Uit artikel 798 lid 1, eerste volzin, Rv volgt (voor zover van belang) dat onder belanghebbende wordt verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft.
Bij het antwoord op die vraag dient eerst te worden onderzocht of er sprake is van family life en de mogelijkheid van een inmenging op dat family life van de moeder met [minderjarige] . Als daaraan is voldaan, is de tweede eis waaraan moet worden voldaan dat de moeder door het besluit of de maatregel (uithuisplaatsing) rechtstreeks in haar belangen kan worden geraakt. Of daarvan sprake is, is afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van het geval en van de aard en de mate van ingrijpendheid van de te nemen maatregelen.
De feiten en omstandigheden zijn ter zitting onderzocht en zijn als volgt. De moeder is niet belast met het gezag over [minderjarige] . Uit de verklaringen van betrokkenen ter zitting blijkt dat er tussen [minderjarige] en de moeder vóór de machtiging tot uithuisplaatsing elk weekend omgang was. Ook tijdens de vakanties was er omgang waarbij de vakanties telkens bij helfte werden verdeeld tussen de ouders. [minderjarige] verbleef dan maximaal één week aaneengesloten bij een van de ouders. Na de zomervakantie in 2021 is de situatie tussen [minderjarige] en de vader geëscaleerd waardoor [minderjarige] niet langer bij vader kon blijven wonen. [minderjarige] is vanaf dat moment bij de moeder gaan wonen op basis van een tijdelijke gedoogconstructie. Dit is door de GI mogelijk gemaakt onder strikte voorwaarden waarmee de moeder en de vader hebben ingestemd. De GI moest kiezen tussen het gedogen van het wonen bij de moeder of een crisisplaatsing van [minderjarige] ; die laatste optie heeft de GI van de hand gewezen omdat die plaatsing, gezien de internaliserende problematiek van [minderjarige] , voor de ontwikkeling van [minderjarige] slecht zou zijn. Voor de gedoogconstructie en niet voor een plaatsing op basis van een machtiging uithuisplaatsing is óók gekozen omdat de moeder, gezien het verleden, aan een machtiging rechten zou verbinden en dat weer strijdverhogend tussen de ouders zou werken, hetgeen slecht zou zijn voor de ontwikkeling van [minderjarige] (die tussen haar ouders zou komen in te staan). In die periode van wonen bij de moeder zou de GI helderheid kunnen krijgen van een observatieplaatsing binnen de GGZ van [minderjarige] (op basis van een advies van Plinthos) De moeder heeft van begin september tot eind december 2021 de volledige zorg en opvoeding gedragen voor [minderjarige] . [minderjarige] is op 28 december 2021 bij de moeder opgehaald door de GI omdat de zorgen over [minderjarige] , de afgesproken voorwaarden werden niet meer nagekomen en het zicht op het welzijn van [minderjarige] was verdwenen, ernstig zijn toegenomen. Vervolgens heeft de GI dezelfde dag nog mondeling een verzoek machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing ingediend.
De verzochte maatregel leidt onmiskenbaar tot inmenging in het family life van de moeder en [minderjarige] . Dat family life tussen de moeder en [minderjarige] is in de maanden september – december 2021 verdiept en uitgebreid ten opzichte van de periode daarvoor, toen er sprake was van structurele en regelmatige omgang tussen moeder en dochter. Maar die uitbreiding was van tijdelijke aard, gebonden aan voorwaarden, beoogde de moeder juist geen recht op het, anders dan tijdelijk, verzorgen en opvoeden van [minderjarige] te geven en liet het bestaande recht op omgang van de moeder met [minderjarige] aldus in tact. Op basis hiervan komt de kinderrechter tot de conclusie dat de moeder door het verzoek en de uithuisplaatsing van [minderjarige] niet rechtstreeks in haar belangen is of kan worden geraakt. Met andere woorden de moeder is geen belanghebbende in deze procedure en wordt als informant aangemerkt.
6.2.
De intrekking van het verzoek in de zaak met nummer C/03/300446 / JE RK 21-2602
De GI heeft het verzoek in deze zaak op de zitting ingetrokken. Zolang de rechtbank geen beschikking heeft gegeven, bestaat de mogelijkheid voor de GI om haar verzoek in te trekken. De intrekking heeft dan tot gevolg dat het verzoek niet meer verder kan worden onderzocht (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU6482). Gelet daarop zal de kinderrechter het specifieke verzoek van de GI, wat betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden, afwijzen.
6.3.
De machtiging tot uithuisplaatsing (zaaknummer C/03/300355 / JE RK 21-2582)
De kinderrechter heeft de belanghebbenden gehoord naar aanleiding van de beschikking van 28 december 2021 en dient thans een beslissing te nemen over de resterende termijn van het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Op grond van artikel 1:265b Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Uit de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting is gebleken dat er zorgen zijn over het welzijn van [minderjarige] . Zo heeft zij depressieve klachten, heeft [minderjarige] zorgwekkende uitlatingen gedaan over de dood en isoleert zij zichzelf van haar omgeving. De ouders hebben geprobeerd om de zorgen over [minderjarige] zelfstandig onder controle te krijgen, maar dat is niet gelukt. De gedoogconstructie van [minderjarige] bij de moeder heeft niet gewerkt omdat [minderjarige] en de moeder zich niet aan de gemaakte afspraken hebben gehouden waardoor de zorgen over [minderjarige] groter zijn geworden, terwijl niemand meer zicht op [minderjarige] had en er ook niets aan die zorgen werd gedaan. [minderjarige] heeft behandeling en/of therapie nodig voor haar depressieve klachten en haar relatie met de vader moet worden hersteld. Ook moet [minderjarige] kunnen toekomen aan haar eigen ontwikkeling. Het is belangrijk dat zij rust en tijd krijgt om aan zichzelf te werken. In de korte periode dat [minderjarige] bij Reflex verblijft, zien alle betrokkenen dat er sprake is van een kleine positieve ontwikkeling. [minderjarige] geeft zelf ook aan dat het sinds de uithuisplaatsing al iets beter met haar gaat en dat zij minder last heeft van haar depressieve klachten. Het is voor iedereen duidelijk dat beide ouders momenteel niet in staat zijn om voor [minderjarige] te zorgen ondanks de inspanningen die zij hebben geleverd. De ouders kunnen [minderjarige] op dit moment niet bieden wat [minderjarige] nodig heeft. [minderjarige] heeft ook verklaard dat het beter is om nu niet terug te gaan naar een van de ouders. Een uithuisplaatsing is dan ook onvermijdelijk.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs toewijzen aansluitend aan het einde van de termijn van de spoedmachtiging voor de duur van de ondertoezichtstelling, aldus tot 17 mei 2022.

7.De beslissing

De kinderrechter:
verleent, in de zaak met zaaknummer C/03/300355 / JE RK 21-2582, met ingang van 11 januari 2022 een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs voor de duur van de ondertoezichtstelling, aldus tot 17 mei 2022;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het verzoek van de GI in de zaak met zaaknummer C/03/300446 / JE RK 21-2602 af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, in tegenwoordigheid van
mr. D.C.L.L. Bosch, als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2022 en op schrift gesteld op 20 januari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.