ECLI:NL:RBLIM:2022:5774

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
ROE 20/2099
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden door de korpschef

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg op 27 juli 2022, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van de toestemming voor beveiligingswerkzaamheden door de korpschef beoordeeld. De korpschef had op 20 augustus 2018 toestemming verleend aan een beveiligingsorganisatie om eiser in te zetten voor beveiligingswerkzaamheden. Echter, na een aangifte van mishandeling tegen eiser en het constateren van werkzaamheden zonder vergunning, heeft de korpschef op 12 mei 2020 de toestemming ingetrokken. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de korpschef handhaafde zijn besluit op 9 juli 2020. De rechtbank oordeelt dat de korpschef niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de intrekking van de toestemming een passende en noodzakelijke maatregel was. De rechtbank concludeert dat er sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Hierdoor is het beroep van eiser gegrond verklaard en wordt het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank draagt de korpschef op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht en de proceskosten aan eiser vergoed moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/2099

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2022

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. S.J.F. van Merm),
en

de korpschef van politie (de korpschef)

(gemachtigde: mr. I.M. Haagmans).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking door de korpschef van de toestemming om hem beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr).
Met het bestreden besluit van 9 juli 2020 op het bezwaar van eiser is de korpschef bij dat besluit gebleven.
Eiser heeft beroep ingesteld. De korpschef heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de korpschef.

Beoordeling door de rechtbank

Relevante feiten en omstandigheden
1. De korpschef heeft bij besluit van 20 augustus 2018 aan [naam bedrijf] toestemming verleend om eiser beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wpbr.
1.1.
Uit het politiesysteem is gebleken dat eiser wordt verdacht van mishandeling. Tegen eiser is aangifte gedaan en er is een proces-verbaal opgemaakt. Eiser is door het Openbaar Ministerie gedagvaard. Verder is gebleken dat eiser zonder toestemming en vergunning werkzaamheden heeft verricht bij het [naam festival] .
1.2.
Bij brief van 6 april 2020 heeft de korpschef eiser medegedeeld dat hij hem naar aanleiding van het voorgaande onvoldoende betrouwbaar acht om beveiligingswerkzaamheden te verrichten en hij voornemens is de verleende toestemming in te trekken. Eiser heeft zijn zienswijze daartegen ingediend.
1.3.
Bij besluit van 12 mei 2020 heeft de korpschef de verleende toestemming definitief ingetrokken. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Op 17 juni 2020 heeft een (telefonische) hoorzitting plaatsgevonden.
1.4.
Bij besluit van 9 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar ongegrond verklaard. De korpschef heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat de verleende toestemming op grond van artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr, in verbinding gelezen met paragraaf 3.3 onder b van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (de beleidsregels) wordt ingetrokken, omdat hij eiser onvoldoende betrouwbaar acht om beveiligingswerkzaamheden uit te voeren.
De korpschef beschouwt de serieuze verdenking tegen eiser van mishandeling als een ernstige aantasting van de rechtsorde, zoals bedoeld in paragraaf 3.3 onder b van de beleidsregels.
Verder is weliswaar gebleken dat eiser toestemming heeft verkregen van [naam 1] (evenementencoördinator van de [naam politiekorps] ) om beveiligingswerkzaamheden te verrichten bij het [naam festival] , maar de korpschef stelt zich op het standpunt dat eiser wist, althans behoorde te weten, dat de toestemming om als beveiliger te werk te kunnen worden gesteld, enkel kan worden verleend aan een beveiligingsorganisatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wpbr en niet aan een organisator van een evenement. Eiser moest eveneens weten dat een dergelijke toestemming wordt verleend door het daartoe aangewezen team Korpscheftaken van de politie en niet door een evenementencoördinator van de [naam politiekorps] . Een beroep op het vertrouwensbeginsel gaat volgens de korpschef dan ook niet op. De korpschef acht de gedraging van eiser om zonder formele toestemming beveiligingswerkzaamheden te verrichten op [naam festival] een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Ook op grond van deze gedraging beschikt eiser volgens de korpschef niet langer over de betrouwbaarheid die nodig is voor de door hem te verrichten werkzaamheden.
De korpschef heeft voorts in zijn belangenafweging het algemene maatschappelijke belang dat is gediend met betrouwbaarheid van degene die in de beveiliging werkzaam is zwaarder laten wegen dan het persoonlijke (financiële) belang van eiser.
De beroepsgronden
2. Eiser is het niet eens dat hij onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie werkzaamheden te verrichten. Eiser stelt dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan mishandeling op het [naam festival] . Hij trekt de verklaring van de aangever/slachtoffer ( [naam aangever] ), de twee andere aangevers en de getuigen in twijfel. Eiser verwijst in dit verband naar een overgelegde verklaring van [naam 2] (organisator van het [naam festival] ), die erkent degene te zijn geweest die het slachtoffer heeft geslagen. Volgens eiser was het destijds een chaotische situatie, waarbij meerdere (vermoedelijk kale) beveiligers betrokken waren en het dus onduidelijk is of hij degene is die door aangever [naam getuige 1] en getuige [naam getuige 2] wordt bedoeld. Volgens eiser doeg hij die dag geen gilet of een oortje, zoals door [naam getuige 1] is verklaard en droeg hij wel een zonnebril in tegenstelling tot de door getuige [naam getuige 2] gegeven beschrijving van de betrokken beveiliger. Verder heeft eiser een verklaring overgelegd van [naam 3] , die aangeeft dat het slachtoffer en de overige twee aangevers behoorlijk dronken waren. Volgens eiser moeten hun verklaringen dan ook onbetrouwbaar worden geacht. Een en ander is ook voor de politierechter aanleiding geweest om de behandeling van de strafzaak aan te houden om de aangevers als getuigen te horen. Eiser heeft de rechtbank vervolgens verzocht om in de onderhavige procedure gebruik te maken van haar bevoegdheid ex artikel 8:60, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om [naam aangever] en [naam 2] voornoemd ambtshalve als getuige op te roepen voor de zitting. Ten aanzien van het tweede verwijt dat eiser die dag zonder toestemming beveiligingswerkzaamheden heeft verricht op het [naam festival] , beroept eiser zich wederom op het vertrouwensbeginsel. Volgens eiser kon en mocht hij veronderstellen dat degene die de uitlating deed (de evenementencoördinator van de politie in [plaats 2] ) de opvatting van het bevoegde orgaan (team Korpschefzaken) vertolkte.
Het wettelijk kader
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is de korpschef bevoegd tot intrekking van de verleende toestemming?
4. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) komt de korpschef beoordelingsruimte toe bij de beoordeling of betrokkene voldoende betrouwbaar is. [1] Aan medewerkers in de beveiligingsbranche worden, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als maatstaf mag toepassen dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dienen te zijn. In paragraaf 3.3 van de beleidsregels is de beoordeling van betrouwbaarheid nader ingevuld. Hieruit volgt onder meer dat opgemaakte processen-verbaal of mutatierapporten ertoe kunnen leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar wordt geacht.
5. Op grond van de in het dossier voorhanden zijnde processen-verbaal en mutatierapporten heeft de korpschef naar het oordeel van de rechtbank zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ten aanzien van eiser een serieuze verdenking bestond van het overtreden van een rechtsregel, waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Uit deze processen-verbaal en mutatierapporten volgt dat eiser wordt verdacht van het onnodig en buitenproportioneel gebruiken van geweld tegen de aangever [naam aangever] . In het proces-verbaal van aangifte van [naam aangever] komt het signalement van de dader overeen met het uiterlijk van eiser. Getuigen, waaronder [naam getuige 1] en [naam getuige 2] , hebben bevestigd dat eiser geweld heeft gebruikt tegen [naam aangever] .
5.1.
Het betoog van eiser dat er tijdens het betreffende incident meerdere kale beveiligers betrokken waren en dus mogelijk niet eiser is bedoeld, maar een andere kale beveiliger, kan de rechtbank niet volgen. Ook het feit dat de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] volgens eiser verkeerd verklaard zouden hebben over het dragen van een gillet of oortje en het niet dragen van een zonnebril, maakt niet dat hun verklaringen over de mishandeling onjuist zijn. Immers, zowel twee aangevers ( [naam getuige 1] en [naam 4] ) als getuige [naam getuige 2] hebben eiser geïdentificeerd als zijnde de kale beveiliger aan de hand van een foto. Ook de evenementencoördinator [naam 1] heeft eiser herkend op de foto als de kale beveiliger. Van de zijde van eiser is niet weersproken dat hij de kale beveiliger op die foto is.
5.2.
Voor zover eiser heeft betoogd – onder verwijzing naar een overgelegde verklaring van [naam 3] – dat de verklaringen van de drie aangevers ( [naam aangever] , [naam getuige 1] en [naam 4] ) onbetrouwbaar zijn, omdat zij dronken waren, overweegt de rechtbank dat de korpschef in dit verband terecht heeft gesteld dat de verklaringen van de aangevers niet op zichzelf staan, maar worden ondersteund en bevestigd door verklaringen van getuigen. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van de verklaringen van de aangevers.
5.3.
Ten aanzien van de door eiser ingebrachte verklaring van [naam 2] , die volgens eiser zou bewijzen dat niet hij maar [naam 2] aangever [naam aangever] heeft geslagen, overweegt de rechtbank het volgende. De korpschef heeft terecht aan deze verklaring niet het gewicht toegekend dat eiser daaraan toegekend wenst te zien. De rechtbank overweegt in dit kader dat de verklaring ruim 8 maanden na het incident is opgemaakt (na het intrekkingsbesluit van 12 mei 2020) en dat bij de betrouwbaarheid en objectiviteit van deze verklaring vraagtekens kunnen worden geplaatst. Aangever [naam aangever] heeft duidelijk verklaard dat eiser hem heeft geslagen op zijn rechteroog en getuigen hebben eenduidig (uit eigen waarneming) gelijkluidend verklaard. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om eiser te volgen in zijn stelling dat niet hij maar [naam 2] aangever [naam aangever] heeft geslagen.
5.4.
Gelet op het voorgaande, ziet de rechtbank geen aanleiding om het getuigenverzoek van eiser om [naam 2] te horen te honoreren. Hetzelfde geldt voor het getuigenverzoek van eiser om aangever [naam aangever] ter zitting te horen, omdat laatstgenoemde reeds een verklaring heeft afgelegd ten overstaan van de politie en niet valt in te zien dat hij thans anders zal verklaren. Bovendien wordt de verklaring van [naam aangever] ondersteund door de verklaringen van aangever [naam getuige 1] en getuige [naam getuige 2] dat [naam aangever] door eiser is geslagen.
6. Dat tegen eiser ten tijde van het bestreden besluit de strafrechtelijke afdoening nog onduidelijk was, maakt het voorgaande niet anders. In zaken, zoals de onderhavige, moet de rechtbank ex-tunc toetsen. Dat wil zeggen dat de rechtbank moet kijken naar de situatie, zoals die was op het moment dat de korpschef het bestreden besluit nam. Feiten en omstandigheden die dateren van na het bestreden besluit dienen dan ook buiten beschouwing te worden gelaten. Hierbij weegt mee dat in het strafrecht een ander toetsingskader geldt dan in het bestuursrecht. En, zoals blijkt uit paragraaf 3.3. van de beleidsregels, kan de korpschef in bepaalde gevallen zijn besluit baseren op feiten en omstandigheden die geen aanleiding hebben gegeven tot een strafrechtelijke veroordeling.
7. De korpschef heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde feiten de conclusie rechtvaardigen dat de betrouwbaarheid van eiser niet boven iedere twijfel verheven is.
8. Nu de korpschef al op grond van het vorenstaande bevoegd was om de toestemming in te trekken, kan de rechtbank in het midden laten of de korpschef de toestemming ook heeft kunnen intrekken, omdat eiser (kort gezegd) zonder toestemming beveiligingswerk heeft verricht op het [naam festival] . Hetgeen eiser daartegen heeft aangevoerd, hoeft daarom niet door de rechtbank te worden beoordeeld.
Heeft de korpschef in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de verleende toestemming in te trekken?
9. Bij uitspraak van 23 februari 2022 [2] heeft de Afdeling overwogen dat het intrekken van de verleende toestemming een bestuursrechtelijke maatregel is, die het maatschappelijk belang dat gediend is bij een betrouwbare veiligheidszorg ondersteunt. Daarvoor is van belang dat degenen die in de beveiliging werkzaam zijn betrouwbaar zijn en blijven. Verder acht de Afdeling intrekking van de verleende toestemming op zichzelf geen onredelijk middel om het bovenstaande doel te bereiken. Daarbij blijft echter wel van belang dat de maatregel is afgestemd op een individueel geval. De korpschef dient daartoe te motiveren waarom de gekozen maatregel in het specifieke geval, een passende en noodzakelijke maatregel is. Bij de beoordeling van de noodzakelijkheid van de maatregel staat de vraag centraal of de maatregel noodzakelijk is om het doel te bereiken. Als het antwoord op die vraag is dat het gewenste doel van een betrouwbare veiligheidszorg ook kan worden bereikt met een minder ingrijpende maatregel dan intrekking van de toestemming, dan is dat laatste niet noodzakelijk.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat de korpschef de hiervoor genoemde beoordeling niet heeft gemaakt. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat de korpschef heeft beoordeeld en gemotiveerd waarom intrekking van de verleende toestemming in eisers geval een passende en noodzakelijke maatregel was. De korpschef heeft in het bestreden besluit (en aangevuld ter zitting) in het kader van de belangenafweging verwezen naar zijn vaste gedragslijn dat een zwaarwegend en doorgaans doorslaggevend belang wordt toegekend aan het algemene maatschappelijke belang dat is gediend met de betrouwbaarheid van degene die in de beveiliging werkzaam blijft. Verder heeft de korpschef gesteld dat het hier om een geweldsdelict gaat en dit zich niet verhoudt met veiligheidswerk. Het hiervoor weergegeven standpunt van de korpschef met betrekking tot de opgelegde maatregel om de verleende toestemming in te trekken, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende en bevat geen oordeel over de noodzaak van de gekozen maatregel toegespitst op eiser. Daarnaast is het zo dat in de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2022 ook sprake was van een geweldsdelict en dat ook in zo’n geval gekeken moet worden of met een mindere maatregel had kunnen worden volstaan. Gelet op het voorgaande bevat het bestreden besluit dan ook een motiveringsgebrek.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking vanwege strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Voor de rechtbank is er geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De korpschef zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
10.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de korpschef aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
10.2.
De rechtbank veroordeelt de korpschef in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. De korpschef wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de korpschef op met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen;
- draagt de korpschef op het betaalde griffierecht van € 181,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D. Kock, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2022
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 27 juli 2022

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus(Wpbr)
Artikel 1
1. In deze wet wordt verstaan onder:
(…)
d. beveiligingsorganisatie: een door een of meer personen in stand gehouden particuliere organisatie die gericht is op het verrichten van beveiligingswerkzaamheden;
(…)
Artikel 7
(…)
2. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. Indien de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd op een luchtvaartterrein, wordt de toestemming, bedoeld in de eerste volzin, verleend door de commandant van de Koninklijke marechaussee.
(…)
5. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
[…]
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019(de beleidsregels)
3.3.
Betrouwbaarheid personeel en leidinggevenden
De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
(…)
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)
De toestemming kan ook worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name -maar niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
Sepots, processen-verbaal en mutaties
Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking (of bedenking) bestaat.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:502.