1.4.Bij besluit van 9 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar ongegrond verklaard. De korpschef heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat de verleende toestemming op grond van artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr, in verbinding gelezen met paragraaf 3.3 onder b van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (de beleidsregels) wordt ingetrokken, omdat hij eiser onvoldoende betrouwbaar acht om beveiligingswerkzaamheden uit te voeren.
De korpschef beschouwt de serieuze verdenking tegen eiser van mishandeling als een ernstige aantasting van de rechtsorde, zoals bedoeld in paragraaf 3.3 onder b van de beleidsregels.
Verder is weliswaar gebleken dat eiser toestemming heeft verkregen van [naam 1] (evenementencoördinator van de [naam politiekorps] ) om beveiligingswerkzaamheden te verrichten bij het [naam festival] , maar de korpschef stelt zich op het standpunt dat eiser wist, althans behoorde te weten, dat de toestemming om als beveiliger te werk te kunnen worden gesteld, enkel kan worden verleend aan een beveiligingsorganisatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wpbr en niet aan een organisator van een evenement. Eiser moest eveneens weten dat een dergelijke toestemming wordt verleend door het daartoe aangewezen team Korpscheftaken van de politie en niet door een evenementencoördinator van de [naam politiekorps] . Een beroep op het vertrouwensbeginsel gaat volgens de korpschef dan ook niet op. De korpschef acht de gedraging van eiser om zonder formele toestemming beveiligingswerkzaamheden te verrichten op [naam festival] een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Ook op grond van deze gedraging beschikt eiser volgens de korpschef niet langer over de betrouwbaarheid die nodig is voor de door hem te verrichten werkzaamheden.
De korpschef heeft voorts in zijn belangenafweging het algemene maatschappelijke belang dat is gediend met betrouwbaarheid van degene die in de beveiliging werkzaam is zwaarder laten wegen dan het persoonlijke (financiële) belang van eiser.
2. Eiser is het niet eens dat hij onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie werkzaamheden te verrichten. Eiser stelt dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan mishandeling op het [naam festival] . Hij trekt de verklaring van de aangever/slachtoffer ( [naam aangever] ), de twee andere aangevers en de getuigen in twijfel. Eiser verwijst in dit verband naar een overgelegde verklaring van [naam 2] (organisator van het [naam festival] ), die erkent degene te zijn geweest die het slachtoffer heeft geslagen. Volgens eiser was het destijds een chaotische situatie, waarbij meerdere (vermoedelijk kale) beveiligers betrokken waren en het dus onduidelijk is of hij degene is die door aangever [naam getuige 1] en getuige [naam getuige 2] wordt bedoeld. Volgens eiser doeg hij die dag geen gilet of een oortje, zoals door [naam getuige 1] is verklaard en droeg hij wel een zonnebril in tegenstelling tot de door getuige [naam getuige 2] gegeven beschrijving van de betrokken beveiliger. Verder heeft eiser een verklaring overgelegd van [naam 3] , die aangeeft dat het slachtoffer en de overige twee aangevers behoorlijk dronken waren. Volgens eiser moeten hun verklaringen dan ook onbetrouwbaar worden geacht. Een en ander is ook voor de politierechter aanleiding geweest om de behandeling van de strafzaak aan te houden om de aangevers als getuigen te horen. Eiser heeft de rechtbank vervolgens verzocht om in de onderhavige procedure gebruik te maken van haar bevoegdheid ex artikel 8:60, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om [naam aangever] en [naam 2] voornoemd ambtshalve als getuige op te roepen voor de zitting. Ten aanzien van het tweede verwijt dat eiser die dag zonder toestemming beveiligingswerkzaamheden heeft verricht op het [naam festival] , beroept eiser zich wederom op het vertrouwensbeginsel. Volgens eiser kon en mocht hij veronderstellen dat degene die de uitlating deed (de evenementencoördinator van de politie in [plaats 2] ) de opvatting van het bevoegde orgaan (team Korpschefzaken) vertolkte.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is de korpschef bevoegd tot intrekking van de verleende toestemming?
4. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) komt de korpschef beoordelingsruimte toe bij de beoordeling of betrokkene voldoende betrouwbaar is.Aan medewerkers in de beveiligingsbranche worden, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als maatstaf mag toepassen dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dienen te zijn. In paragraaf 3.3 van de beleidsregels is de beoordeling van betrouwbaarheid nader ingevuld. Hieruit volgt onder meer dat opgemaakte processen-verbaal of mutatierapporten ertoe kunnen leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar wordt geacht.
5. Op grond van de in het dossier voorhanden zijnde processen-verbaal en mutatierapporten heeft de korpschef naar het oordeel van de rechtbank zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ten aanzien van eiser een serieuze verdenking bestond van het overtreden van een rechtsregel, waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Uit deze processen-verbaal en mutatierapporten volgt dat eiser wordt verdacht van het onnodig en buitenproportioneel gebruiken van geweld tegen de aangever [naam aangever] . In het proces-verbaal van aangifte van [naam aangever] komt het signalement van de dader overeen met het uiterlijk van eiser. Getuigen, waaronder [naam getuige 1] en [naam getuige 2] , hebben bevestigd dat eiser geweld heeft gebruikt tegen [naam aangever] .