ECLI:NL:RBLIM:2022:5528

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
C/03/298883 FA RK 21-4478
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie op basis van gewijzigde omstandigheden en draagkracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 22 juni 2022 een beschikking gegeven inzake de wijziging van de kinderalimentatie tussen de vrouw en de man, die de ouders zijn van een minderjarige. De vrouw verzocht om een verhoging van de kinderalimentatie van € 157,44 naar € 350,- per maand, terwijl de man zich verzette tegen deze wijziging en stelde dat hij de bijdrage niet kon betalen. De rechtbank heeft de situatie van beide ouders beoordeeld, waarbij werd gekeken naar hun inkomen en draagkracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man een draagkracht heeft van € 590,- per maand en de vrouw een draagkracht van € 237,- per maand. De totale draagkracht van beide ouders bedraagt € 827,- per maand, wat voldoende is om de kosten van het kind van € 413,- per maand te dekken. De rechtbank heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 233,- per maand, rekening houdend met de zorgkorting van 15% die van toepassing is op de bijdrage van de man. De rechtbank heeft de alimentatie met terugwerkende kracht vastgesteld op de datum van de beschikking en verklaarde deze uitvoerbaar bij voorraad. De proceskosten zijn voor beide partijen afzonderlijk. De beschikking kan worden aangevochten bij het gerechtshof in 's-Hertogenbosch binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familierecht
Zaaknummer: C/03/298883 FA RK 21-4478
Kinderalimentatie
Beschikking van 22 juni 2022
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. I. Wudka,
t e g e n
[de man] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.W.M. van Doorn.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de vrouw met bijlagen 1 tot en met 4, binnengekomen op 18 november 2021;
het verweerschrift van de man met bijlagen 1 tot en met 10;
de brief van de man van 19 april 2022, met bijlagen 11 tot en met 13, en;
e brief van de vrouw van 21 april 2022, met bijlagen 5 tot en met 9.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 25 mei 2022. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de vrouw, bijgestaan door mr. P.J.M. Bongaarts, zaakwaarnemer voor mr. Wudka, en
de man, bijgestaan door mr. Van Doorn.

2.Waar gaat het over?

2.1.
De man en de vrouw zijn de ouders van [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] . [minderjarige] staat ingeschreven op het adres van de vrouw.
2.2.
Partijen hebben afspraken gemaakt toen zij uit elkaar gingen. De afspraken zijn vastgesteld in het ouderschapsplan, dat zij op 18 november 2020 hebben ondertekend. In het ouderschapsplan zijn zij over de kosten van [minderjarige] overeengekomen dat de man een bijdrage van € 150,- per maand aan de vrouw moet betalen. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat nu € 157,44 per maand. Daarnaast worden de kosten van school, sport en hobby’s en bijzondere uitgaven tussen beide ouders gedeeld, ieder voor de helft.
2.3.
De vrouw wil dat dit bedrag wordt gewijzigd in € 350,- per maand. Zij is van mening het verzochte bedrag nodig te hebben voor de kosten van verzorging en opvoeding en dat de man dit bedrag kan betalen. De man betaalt de extra kosten niet.
2.4.
De man is het niet eens met het verzoek. Hij wil dat de vrouw niet-ontvankelijk wordt verklaard in het verzoek of dat het verzoek wordt afgewezen. Hij vindt dat er geen juridische grondslag is waardoor de kinderalimentatie gewijzigd moet worden. Daarbij komt hij kan deze bijdrage ook niet betalen.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de man met ingang van de datum van deze beschikking een kinderalimentatie van € 233,- per maand aan de vrouw moet betalen. Dit betekent dat zij een deel van het verzoek van de man afwijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
bevoegdheid en toepasselijk recht
3.2.
De rechtbank stelt vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft op grond van artikel 3, aanhef en onder a en b, van de Alimentatieverordening (Verordening (EG) nr. 4/2009 van 18 december 2008), omdat de vrouw ten tijde van indiening van haar verzoek haar gewone verblijfplaats in Nederland had.
Op grond van artikel 15 van de Alimentatieverordening in verbinding met artikel 3 van het Haags Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, is Nederlands recht van toepassing op het verzoek. Onderhoudsverplichtingen worden namelijk op basis van artikel 3 van het Haags Protocol beheerst door het recht van de staat waar de onderhoudsgerechtigde – dat is hier [minderjarige] – zijn gewone verblijfplaats heeft.
reden voor de wijziging
3.3.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd [1] . Dat is hier het geval omdat zowel het inkomen van de vrouw als de man is gewijzigd. Het inkomen van de man is gestegen en de vrouw werkt vanaf het najaar van 2021 als zzp-er in de zorg. Omdat partijen het erover eens zijn dat de afspraken zoals zij die hebben gemaakt over de betaling van de kosten van school, sport en hobby’s en bijzondere uitgaven niet worden nageleefd – wat op zichzelf ook een relevante wijziging van omstandigheden is die een beoordeling mogelijk maakt [2] – zal de rechtbank de alimentatie opnieuw berekenen zonder dat er met deze afspraken rekening wordt gehouden.
ingangsdatum
3.4.
Omdat de rechtbank de alimentatie zal berekenen zonder rekening te houden met de afspraken die partijen hebben gemaakt over de verdeling van de extra kosten van [minderjarige] en deze afspraak daarmee komt te vervallen, zal de rechtbank de ingangsdatum van de alimentatie vaststellen op de datum van deze beschikking
behoefte [minderjarige]
3.5.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. Het inkomen van de man bedroeg toen € 1.981,- per maand. [3] Dat volgt uit de aangifte inkomstenbelasting 2020 van de man. Het inkomen van de vrouw bedroeg toen € 1.079,- per maand. [4] Dat volgt uit de aangifte inkomstenbelasting 2020 van de vrouw. Naast hun eigen inkomsten ontvingen partijen ook nog een kindgebonden budget van € 77,- per maand.
3.6.
Nu de rechtbank weet wat de ouders te besteden hadden, kan de rechtbank berekenen welk gedeelte daarvan ongeveer aan de kinderen werd uitgegeven en wat dus de behoefte van de kinderen is. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Uit die tabellen volgt dat ouders bij een gezinsinkomen van € 3.137,- per maand, gemiddeld € 401,- per maand uitgaven voor hun kind in 2020. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat nu € 421,- per maand.
draagkracht ouders
3.7.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien [5] .
3.8.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een budget voor – primair – wonen van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1.000)].
draagkracht man
3.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat de draagkracht van de man € 590,- per maand bedraagt. De rechtbank stelt de draagkracht van de man daarom op dat bedrag vast.
draagkracht vrouw
3.10.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van de overgelegde facturen van de eenmanszaak van de vrouw van 5 november 2021 en 19 november 2021. Hieruit blijkt een omzet van ongeveer € 2.392,- bruto per maand. Dat is op jaarbasis € 28.704,- bruto. Daarbij merkt de rechtbank op dat de facturen van de eenmanszaak van 2022 geen lagere omzet laten zien. Bij gebrek aan meer gegevens van de eenmanszaak van de vrouw, meer in het bijzonder de kosten en reserveringen die in mindering strekken op de omzet, kan de rechtbank niet anders dan uit gaan van voormelde omzet en deze kosten en/of reserveringen schatten. [6] De rechtbank schat de kosten en reserveringen op een bedrag van € 800,- per maand, zodat een winst uit onderneming van € 19.104,- bruto per jaar resteert. De vrouw heeft ter zitting verklaard kinderopvangtoeslag te ontvangen. Daaruit leidt de rechtbank af dat de vrouw in Nederland belastingplichtig is en ook recht heeft op kindgebonden budget en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De rechtbank houdt rekening met een kindgebonden budget van € 371,- per maand. Het NBI is dan € 1.911,-. [7]
3.11.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vrouw een draagkracht van € 237,- per maand.
verdeling kosten
3.12.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.13.
De man en de vrouw hebben samen een draagkracht van € 827,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [minderjarige] te betalen, want die zijn € 413,- per maand. Dit betekent dat de man een deel van (590/827 x 413 =) € 295,- per maand moet dragen en de vrouw een deel van (237/827 x 413 =) € 118,- per maand.
zorgkorting
3.14.
De man maakt op de dagen dat [minderjarige] bij de man verblijft kosten voor eten en drinken, energielasten et cetera: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de man – deels – aan de onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de vrouw staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de man met een percentage van de behoefte van [minderjarige] : de ‘zorgkorting’.
3.15.
Tussen partijen is in geschil welk percentage zorgkorting toegepast moet worden: 15% of 25%. Duidelijk is dat [minderjarige] één weekend per veertien dagen bij de man verblijft en doordeweeks een middag (zonder overnachting), maar van meer contact doordeweeks of een vaste verdeling van de vakanties is niet gebleken. De rechtbank past daarom een zorgkorting van 15% van de behoefte toe, dus € 62,- per maand. Dat betekent dat de man een bedrag van (295-/- 62 =) € 233,- per maand moet betalen.
alimentatie vooruitbetalen
3.16.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.17.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.18.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de afspraken over de kosten van [minderjarige] , zoals die waren vastgelegd in het ouderschapsplan van 18 november 2020, en bepaalt dat de kinderalimentatie vanaf de datum van deze beschikking € 233,- per maand bedraagt;
4.2.
beslist dat de man vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.5.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. A.E. Sutorius-van Hees, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. Deze is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2022 in aanwezigheid van de griffier, mr. T. Öztoprak.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in ‘s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlagen:
netto besteedbaar inkomen man voor de behoefte;
netto besteedbaar inkomen vrouw voor de behoefte, en;
draagkracht van de vrouw.
1.)
2.)
3.)

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Hof Arnhem-Leeuwarden 8 december 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10371
3.Bijlage 1: netto besteedbaar inkomen man voor behoefte
4.Bijlage 2: netto besteedbaar inkomen vrouw voor behoefte
5.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
6.Hoge Raad 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX1295
7.Bijlage 3: draagkracht van de vrouw