Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
14 januari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2.De procedure in hoger beroep
3.De feiten
- [de minderjarige1] [in] 2005 (verder ook te noemen: [de minderjarige1] );
convenant zijn zij, voor zover hier van belang, het volgende overeengekomen:
" (…) NEMEN HET VOLGENDE IN AANMERKING: (…)
4.Het geschil
€ 57,- per maand ten behoeve van [de minderjarige1] aan de vrouw dient te voldoen dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
5.De motivering van de beslissingDe ingangsdatum
Wijziging van omstandigheden?
De behoefte van de kinderen
De draagkracht van de vrouw
(€ 24.162,-). In 2018 had de man weliswaar een aanzienlijk lager bruto bedrijfsresultaat
(€ 6.210,-), maar de man heeft daarover in zijn laatste schriftelijke stuk naar voren gebracht dat hij in 2018 minder heeft verdiend omdat de relatie tussen partijen toen beëindigd werd en dat een enorme impact op hem heeft gehad. De man stelt dat zijn inkomen op dit moment weer een stijgende lijn vertoont. In dit licht bezien en gelet op het feit dat alimentatie toekomstgericht is, acht het hof het, mede gelet op de stellingen van de vrouw over de verdiencapaciteit van de man, redelijk om uit te gaan van een bedrijfsresultaat van € 24.485- bruto per jaar. Het hof houdt verder rekening met het bij dit inkomen behorende kindgebonden budget en met de toepasselijke heffingskortingen. Op grond van het vorenstaande bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man € 2.431,- per maand.
De draagkracht van de man bedraagt € 526,- per maand op basis van de formule
70% [NBI - (0,3 NBI + € 950,-)].
Draagkrachtvergelijking
Het hof ziet in dit geval echter aanleiding om uit te gaan van een zorgkorting van 50%, omdat vaststaat dat de kinderen de helft van de tijd bij elk van de ouders verblijven en beide ouders een deel van de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen (in lijn met wat zij in hun scheidingsconvenant hebben afgesproken) voor hun rekening nemen, dus ook van het kind of de kinderen die niet op zijn of haar adres staan ingeschreven. De inschrijving is, zoals vaak het geval is, alleen een administratieve (en met het oog op het kindgebonden budget gekozen) aangelegenheid. Wanneer hiermee geen rekening zou worden gehouden, en aangesloten zou worden bij het advies uit het rapport, zou dit geen recht doen aan de intenties van de ouders, de door de ouders geschetste feitelijke gang van zaken tot nu toe en de belangen van de kinderen, die bijvoorbeeld met elk van de ouders willen kunnen shoppen, en niet alleen met de ouder waar zij toevallig staan ingeschreven. Bovendien zou een dergelijke benadering tot verdere financiële conflicten tussen de ouders kunnen leiden, wat het hof ook niet in het belang van de kinderen vindt.
De proceskosten
6.De beslissing
14 januari 2020, met uitzondering van de compensatie van de proceskosten, en in zoverre opnieuw beschikkende: