ECLI:NL:RBLIM:2022:5462

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
C/03/293370 / HA ZA 21-315
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en tekortkoming in de nakoming van verplichtingen door administratie- en belastingdeskundige

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 20 juli 2022, hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een vordering ingesteld tegen gedaagde, Administratie Partners B.V., en [gedaagde], een administratie- en belastingdeskundige. De eisers, die gehuwd waren onder huwelijkse voorwaarden met uitsluiting van gemeenschap van goederen, vroegen gedaagde om advies over de afhandeling van een naheffing van de fiscus, waarbij gedaagde adviseerde om persoonlijk faillissement aan te vragen. Dit advies bleek onjuist, aangezien de curator later goederen van [eiser 1] in beslag nam, wat leidde tot een rechtszaak.

De rechtbank oordeelde dat gedaagde toerekenbaar tekort was geschoten in zijn verplichtingen jegens eisers door hen onjuist te adviseren zonder de nodige expertise. De rechtbank verwierp het verweer van Administratie Partners dat er geen contractuele relatie bestond en dat er geen schade was geleden. De rechtbank concludeerde dat eisers schade hadden geleden door het onjuiste advies en dat Administratie Partners aansprakelijk was voor deze schade. De vorderingen tegen [gedaagde] werden afgewezen, omdat hij geen wanprestatie had gepleegd. De rechtbank veroordeelde Administratie Partners tot schadevergoeding en de proceskosten van eisers, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/293370 / HA ZA 21-315
Vonnis van 20 juli 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente [naam gemeente] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] , gemeente [naam gemeente] ,
eisers,
advocaat mr. K.A.M.J. Horsch te Valkenburg (L),
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ADMINISTRATIE PARTNERS B.V.,
gevestigd te Horst, gemeente Horst aan de Maas,
2.
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] , gemeente [naam gemeente] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.D.E. van den Heuvel te Venlo.
Partijen zullen hierna [eiser 1] , [eiser 2] , Administratie Partners en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] is op 12 december 2002 onder huwelijkse voorwaarden met uitsluiting van iedere gemeenschap gehuwd met [eiser 2] . Zij zijn in 2014 gescheiden.
2.2.
[eiser 2] dreef van 1 december 1988 tot 1 januari 2010 een eenmanszaak onder de naam [eenmanszaak] (hierna: [eenmanszaak] ).
2.3.
[gedaagde] is administratie- en belastingdeskundige bij en (getrapt) aandeelhouder van Administratie Partners. Hij verzorgde vanaf medio 2007 voor [eiser 1] en [eiser 2] zowel hun zakelijke als privé-administratie. Dit hield onder meer in dat [gedaagde] vanaf medio 2007 de administratie van [eenmanszaak] en ook de privé-aangiftes van [eiser 1] en [eiser 2] deed.
2.4.
[eiser 2] was tevens sinds 1991 aandeelhouder/bestuurder van de besloten vennootschap Expo Trade B.V. Deze vennootschap heeft hij in 2008 verkocht.
2.5.
[eiser 1] was enig aandeelhouder en bestuurder van de besloten vennootschap [besloten vennootschap] (hierna [besloten vennootschap] ). Administratie Partners verrichtte voor deze vennootschap geen werkzaamheden.
2.6.
Op 1 februari 2010 is [eiser 2] een belastingaanslag opgelegd van ruim
€ 200.000,- inzake zijn vennootschap Expo Trade B.V.
2.7.
Medio 2010 hebben [eiser 1] en [eiser 2] hun onderneming(en) geherstructureerd. De eenmanszaak van [eiser 2] , [eenmanszaak] , is met terugwerkende kracht per 1 januari 2010 gestaakt. [besloten vennootschap] werd bij besluit van 31 maart 2010 ontbonden waarna de onderneming werd opgeheven. Op 1 april 2010 werd de eenmanszaak [eiser 1] h.o.d.n. [besloten vennootschap] in het handelsregister ingeschreven, waarbij [eiser 2] volledig was gemachtigd door [eiser 1] . Administratie Partners kreeg van [eiser 1] h.o.d.n. [besloten vennootschap] middels overeenkomst van 1 juni 2010 de opdracht om administratieve en fiscale werkzaamheden te verrichten.
2.8.
Bij vonnis van 13 juli 2010 is [eiser 2] persoonlijk failliet verklaard.
2.9.
Tussen [eiser 1] , [eiser 2] en [gedaagde] heeft op 22 juni 2010 een bespreking plaatsgevonden. Daarvoor heeft [gedaagde] een factuur verzonden, welke door [gedaagde] zelf op naam van [besloten vennootschap] is gesteld, door die onderneming ook is voldaan en welke [gedaagde] in de boekhouding van [besloten vennootschap] heeft verwerkt.
2.10.
Op 25 oktober 2010 heeft de curator in het faillissement van [eiser 2] beslag gelegd op de woning van [eiser 1] . Op 23 december 2010 is [eiser 1] gedagvaard door de curator op grond van de artikelen 61 en 63 van de Faillissementswet (Fw). De rechtbank heeft de vordering van de curator op 15 augustus 2012 afgewezen. In hoger beroep heeft het hof bij arrest van 12 augustus 2014 de vordering toegewezen en bepaald dat de woning en de auto van [eiser 1] in de boedel van het faillissement van [eiser 2] vallen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen:
I te verklaren voor recht dat Administratie Partners en [gedaagde] toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen jegens [eiser 1] en [eiser 2] , althans onrechtmatig hebben gehandeld;
II Administratie Partners en [gedaagde] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding aan [eiser 1] en [eiser 2] van de schade die het gevolg is van de onder I. bedoelde tekortkoming, althans onrechtmatige daad, welke schade dient te worden opgemaakt bij staat en dient te worden vereffend volgens de wet;
III Administratie Partners en [gedaagde] hoofdelijk te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan [eiser 1] en [eiser 2] te voldoen de kosten van deze procedure en van het voorlopig getuigenverhoor, en, voor het geval voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, te rekenen vanaf de datum waarop deze termijn verstrijkt tot aan de dag der algehele voldoening
IV Administratie Partners en [gedaagde] hoofdelijk te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan [eiser 1] en [eiser 2] te voldoen de nakosten, te vermeerderen met de kosten van het betekeningsexploot in geval van betekening nadat veertien dagen zijn verstreken na de datum van het in deze te wijzen vonnis en Administratie Partners en [gedaagde] niet vrijwillig aan de veroordeling hebben voldaan.
3.2.
Administratie Partners voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Niet-ontvankelijkheid [eiser 1]

4.1.
Administratie Partners en [gedaagde] stellen dat [eiser 1] niet-ontvankelijk in haar vordering moet worden verklaard, nu niet haar faillissement maar alleen dat van [eiser 2] aan de orde was; aan het feit dat zijn faillissement wel gevolgen had voor haar vermogen kan [eiser 1] geen vorderingsrecht jegens Administratie Partners en [gedaagde] ontlenen.
De rechtbank overweegt dat [eiser 1] haar vordering baseert op een overeenkomst van opdracht die zij samen met [eiser 2] met Administratie Partners heeft gesloten, dan wel (subsidiair) een onrechtmatige daad die Administratie Partners en [gedaagde] jegens haar zouden hebben gepleegd. De rechtbank ziet dan ook niet in waarom [eiser 1] niet-ontvankelijk zou zijn en passeert dit verweer.
De rechtsverhouding tussen partijen
4.2.
Hoewel namens Administratie Partners en [gedaagde] bij antwoord primair betwist wordt dat er sprake is van een overeenkomst van opdracht zoals bedoeld in artikel 7:400 BW, nemen zij bij dupliek het standpunt in dat niet ter discussie staat dat [eiser 2] Administratie Partners opdracht heeft verstrekt om hem ter zake het geschil met de belastingdienst bij te staan. Tussen partijen staat eveneens vast dat er in dat kader een bespreking is geweest tussen [eiser 1] en [eiser 2] en [gedaagde] op 22 juni 2010, welke bespreking Administratie Partners middels een factuur in rekening heeft gebracht bij de eenmanszaak van [eiser 1] . Kern van het geschil tussen partijen is het antwoord op de vraag of [gedaagde] in die bespreking [eiser 1] en [eiser 2] heeft geadviseerd om het persoonlijk faillissement van [eiser 2] aan te vragen, met desgevraagd door [eiser 1] , de uitdrukkelijke mededeling dat dan het vermogen van [eiser 1] buiten schot zou blijven.
4.3.
Administratie Partners betwist dat [gedaagde] een advies zou hebben gegeven. Zij erkent dat tijdens de bespreking gesproken is over het aanvragen van het eigen faillissement door [eiser 2] en de gevolgen daarvan voor het vermogen van [eiser 1] , maar stelt dat [gedaagde] geen advies heeft gegeven in de context van een verleende en aanvaarde opdracht omdat hij, zoals [eiser 1] en [eiser 2] ook heel goed wisten, geen juridische kennis heeft. Hij heeft slechts vrijblijvend meegedacht over oplossingen.
4.4.
De rechtbank passeert het verweer van Administratie Partners. Naar haar oordeel kan er in beginsel sprake zijn van slechts vrijblijvend meedenken over oplossingen, zelfs ook als [gedaagde] dit vervolgens namens Administratie Partners in rekening brengt bij de onderneming waarin zoals [eiser 1] als [eiser 2] werkzaam zijn. Echter, [gedaagde] heeft in zijn getuigenverklaring de stelling van [eiser 1] en [eiser 2] dat [gedaagde] tegen hen heeft gezegd dat hij dit soort zaken al eerder had behandeld en dat hij genoeg ervaring hier mee had opgedaan om hen te kunnen verzekeren dat alles wat van [eiser 1] was, ook van haar zou blijven, in die zin bevestigd door te verklaren dat hij wel gezegd kan hebben dat hij ervaring heeft met faillissementszaken. Ook uit de getuigenverklaring van de heer Van Oorschot volgt dat het [gedaagde] was die Van Oorschot ervan overtuigde te gaan voor het aanvragen van het faillissement van [eiser 2] . Dat de getuigenverklaring van [gedaagde] in een bepaalde context moet worden gezien, zoals Administratie Partners en [gedaagde] betogen in sub 11 van hun conclusie van dupliek, ziet de rechtbank niet in nu [gedaagde] deze context als getuige - al dan niet op vragen van zijn advocaat - makkelijk ook had kunnen schetsen, maar dit niet heeft gedaan. Onder deze bijkomende omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] wel degelijk een advies heeft gegeven, dat hij dat advies aan zowel [eiser 1] als [eiser 2] heeft gegeven – het ging immers met name om de positie van het vermogen van [eiser 1] ten opzichte van een persoonlijk faillissement van [eiser 2] , en dat hij dat heeft gedaan in de context van een door [eiser 1] en [eiser 2] mondeling verleende en door hem namens Administratie Partners aanvaarde opdracht tot advisering. Tussen partijen is niet in geschil dat het advies dat [gedaagde] heeft gegeven, onjuist was.
4.5.
Hieruit volgt in ieder geval dat [gedaagde] in persoon geen wanprestatie heeft gepleegd, zodat vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] op deze grondslag jegens hem voor afwijzing gereed liggen. [eiser 1] en [eiser 2] hebben hun vorderingen ten aanzien van Administratie Partners en [gedaagde] subsidiair gebaseerd op onrechtmatige daad, onder de voorwaarde dat er geen sprake zou zijn van een contractuele relatie tussen partijen. Nu de rechtbank tot het oordeel komt dat er sprake is van een contractuele relatie tussen [eiser 1] en [eiser 2] enerzijds en Administratie Partners anderzijds, ligt de vordering van [eiser 1] en [eiser 2] jegens haar op die subsidiaire grond voor afwijzing gereed. De rechtbank verwijst voorts naar het vorige onderdeel van dit vonnis.
4.6.
Alvorens toe te komen aan de beoordeling wat de gevolgen van het hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank zijn, stelt de rechtbank vast dat door Administratie Partners en [gedaagde] een aantal verweren zijn gevoerd. De rechtbank zal deze (eerst) afzonderlijk bespreken. Daarbij beperkt zij zich tot de verweren van Administratie Partners tegen haar aansprakelijkheid, nu deze verweren uitgaan van een contractuele relatie. Slechts het verweer dat [eiser 1] en [eiser 2] geen schade hebben geleden, zal zij ten aanzien van zowel Administratie Partners als [gedaagde] bespreken, nu dit verweer ook betrekking kan hebben op een onrechtmatige daad. Op eventuele aansprakelijkheid van [gedaagde] in persoon op grond van een onrechtmatige daad komt de rechtbank nog terug.
4.6.1.
Geen aansprakelijkheid op grond van algemene voorwaarden
Administratie Partners doet bij antwoord een beroep op artikel 8 sub e van de NOAB-leveringsvoorwaarden, dat bepaalt dat zij alleen aansprakelijk is in gevallen waarin haar beroepsaansprakelijkheidsverzekering recht geeft op uitkering. Nu er in onderhavig geval geen recht is op uitkering, kan zij ook niet aansprakelijk worden gehouden. De rechtbank overweegt dat Administratie Partners hiermee een beroep doet op een exoneratieclausule in de algemene voorwaarden. Hoewel zij in dit verband verder niets stelt, maakt de rechtbank uit hetgeen in de conclusie van antwoord wordt gesteld onder de kopjes “ [eenmanszaak] , Expo Trade en [besloten vennootschap] ”, “Fiscale problemen [eiser 2] h.o.d.n. [eenmanszaak] ” en “Oprichting eenmanszaak [besloten vennootschap] 1 april 2010” op dat zij zich beroept op (i) de overeenkomst van opdracht die zij op 1 juni 2010 heeft gesloten met [eiser 1] h.o.d.n. [besloten vennootschap] tot inrichting en controle van de administratie alsmede het opstellen van de fiscale jaarrekening en aangiften inkomsten belasting en omzetbelasting en (ii) de stelling dat op deze overeenkomst de algemene voorwaarden van toepassing zijn verklaard. De rechtbank overweegt dat dit standpunt haaks staat op hetgeen Administratie Partners stelt ten aanzien van de overeenkomst van opdracht in het kader waarvan het litigieuze advies door [gedaagde] zou zijn gegeven (verwezen wordt naar r.o. 4.2 van dit vonnis). Daarmee heeft Administratie Partners haar beroep op van toepassing zijnde algemene voorwaarden niet, althans volstrekt onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank dit beroep passeert.
4.6.2.
Het beroep van Administratie Partners op schending van de in dezelfde algemene voorwaarden bepaalde klachttermijn volgt hiermee hetzelfde lot.
4.6.3.
Schending klachttermijn 6:89 BW
Administratie Partners heeft evenwel ook een beroep gedaan op schending van de klachttermijn ex artikel 6:89 BW, stellende dat de problematiek bij [eiser 1] en [eiser 2] bekend was vanaf de brief van de curator d.d. 11 augustus 2010, waarin deze [eiser 1] wees op artikel 61 lid 4 Fw en haar verzocht te bewijzen dat de woning door haar met eigen geld was betaald, bij gebreke waarvan zijns inziens de woning tot de failliete boedel behoorde. [eiser 1] klaagde echter pas 8 maanden later, bij mail van 20 april 2011. [eiser 2] heeft volgens Administratie Partners pas bij brief van zijn advocaat van 12 augustus 2015 geklaagd.
[eiser 1] en [eiser 2] stellen reeds op 3 september 2010 (en overigens ook verdere data in 2010 en 2011) te hebben geklaagd, hetgeen zou moeten blijken uit een factuur die - volgens een door [eiser 1] zelf opgesteld overzicht - is verzonden voor een bespreking over het faillissement van [eiser 2] . Met Administratie Partners is de rechtbank van oordeel dat hieruit niet blijkt dat [eiser 1] en [eiser 2] op 3 september 2010 reeds geklaagd hebben.
De rechtbank overweegt evenwel dat Administratie Partners bij conclusie van antwoord in het geheel niets stelt anders dan dat het gevolg van schending van de klachtplicht is dat [eiser 1] en [eiser 2] hun rechten jegens zowel Administratie Partners als [gedaagde] hebben verwerkt. Pas bij conclusie van repliek geeft zij de ratio van artikel 6:89 volgens de Hoge Raad in zijn daar aangehaalde arrest weer, maar ook daar stelt zij niet, laat staan dat zij aannemelijk maakt, dat zij in haar belangen geschaad is door het niet tijdig klagen door [eiser 1] en [eiser 2] . Immers, de ratio van artikel 6:89 is bescherming van de schuldenaar tegen te late en daardoor moeilijk te betwisten klachten, doordat hij erop mag rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en, indien dit niet het geval blijkt te zijn, zulks, eveneens met spoed, aan de schuldenaar meedeelt (TM,
Parl. Gesch.
BW Boek 6, p. 316-317). De vraag of de kennisgeving binnen bekwame tijd is geschied, dient te worden beantwoord onder afweging van alle betrokken belangen en met inachtneming van alle relevante omstandigheden. Van veel gewicht is of het belang van de schuldenaar is geschaad als gevolg van het verstrijken van de tijd totdat tegen de afwijking is geprotesteerd; als zijn belangen niet zijn geschaad, zal er niet snel reden zijn om de klachtplichtige partij gebrek aan voortvarendheid te verwijten. Een vaste termijn kan niet worden gehanteerd, ook niet als uitgangspunt. De tijd die is verstreken tussen het tijdstip dat bekendheid met het gebrek bestaat of redelijkerwijs diende te bestaan en dat van het protest, vormt in die beoordeling weliswaar een belangrijke factor, maar is niet doorslaggevend (HR 8 februari 2013,
LJNBY4600,
NJ2014/497 (
Van de Steeg/Rabobank), HR 25 maart 2011,
LJNBP8991,
NJ2013/5 (
Ploum/Smeets II) en HR 29 juni 2007,
LJNAZ7617,
NJ2008/606 (
Pouw/Visser). Administratie Partners heeft in het geheel niet aangevoerd dat en op welke wijze zij geschaad is in haar belangen, laat staan zodanig dat dit tot - het verstrekkende gevolg van - verval van de alle rechten van [eiser 1] en [eiser 2] zou moeten leiden. De rechtbank weegt daarnaast mee dat de vordering van de curator in eerste aanleg is afgewezen door de rechtbank, zodat tot aan het vonnis [eiser 1] en [eiser 2] geen reden hadden om te veronderstellen dat sprake was van een onjuist advies. Pas in zijn tussenarrest op 12 augustus 2014 heeft het hof in hoger beroep uitgesproken dat de auto en de woning van [eiser 1] in de faillissementsboedel van [eiser 2] vielen. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep op artikel 6:89 BW dient te worden afgewezen. Zowel [eiser 1] als [eiser 2] hebben bij afzonderlijke e-mail van 17 juli 2014 (producties 13 en 36) Administratie Partners aansprakelijk gesteld, waarmee in ieder geval voldaan is aan de klachtplicht.
4.6.4.
Verjaring
Uit hetgeen in randnummer 37 van de conclusie van antwoord is gesteld, maakt de rechtbank op dat Administratie Partners stelt dat de vordering van [eiser 2] op Administratie Partners is verjaard. Door Administratie Partners is verder in het geheel niet gesteld waarom er sprake zou zijn van verjaring. Ook bij conclusie van repliek komt Administratie Partners niet met een onderbouwing, maar volstaat zij slechts met weerlegging van een door [eiser 1] en [eiser 2] in dit verband gedaan beroep op de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. De rechtbank passeert dan ook het beroep op verjaring.
4.6.5.
Geen schade
Door Administratie Partners en [gedaagde] is aangevoerd dat [eiser 1] en [eiser 2] geen schade zouden hebben geleden. Ten aanzien van [eiser 2] stellen zij dat het feit dat de tot het vermogen van zijn echtgenote behorende woning in het faillissement viel alleen maar leidde tot een hogere uitkering aan zijn crediteuren zodat zijn schuld aan zijn crediteuren afnam. Ten aanzien van [eiser 1] stellen zij dat ex artikel 3:276 BW een schuldeiser zich kan verhalen op alle goederen van de schuldenaar, zodat de crediteuren van [eiser 2] zich via die band konden verhalen op de woning van [eiser 1] , nu [eiser 2] deze had gefinancierd. De rechtbank overweegt dat, afgezien van het feit dat door zowel [eiser 1] als [eiser 2] schadeposten als gevolg van het faillissement zijn gesteld, Administratie Partners en [gedaagde] met hun stelling uit het oog verliezen dat het standpunt van [eiser 1] en [eiser 2] is dat zij zonder het onjuist advies van [gedaagde] niet zouden hebben besloten tot het aanvragen van het persoonlijk faillissement van [eiser 2] . Het zijn die twee situaties die met elkaar vergeleken moeten worden om vast te stellen of [eiser 1] en [eiser 2] daardoor schade hebben geleden. De rechtbank passeert dan ook het verweer.
Geen sprake van zorgplicht bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar
4.7.
Zoals reeds overwogen staat tussen partijen vast dat het advies van Administratie Partners aan [eiser 1] en [eiser 2] dat, aangezien er sprake was van huwelijkse voorwaarden, het vermogen van [eiser 1] buiten schot zou blijven als [eiser 2] zijn faillissement zou aanvragen, onjuist was. [eiser 1] en [eiser 2] stellen bij dagvaarding dat Administratie Partners dit advies heeft gegeven zonder zich te vergewissen van relevante feiten, hen te wijzen op de risico’s of te verwijzen naar een ter zake deskundige, zodat Administratie Partners niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een bekwaam en redelijk handelende beroepsbeoefenaar mag worden verwacht. Aldus heeft Administratie Partners in strijd gehandeld met de op haar rustende zorgplicht, waardoor zij tegenover [eiser 1] en [eiser 2] aansprakelijk is voor de daardoor door hen geleden en nog te lijden schade.
Administratie Partners betwist bij conclusie van antwoord dat zij een beroepsnorm zou hebben geschonden omdat de vraag van [eiser 1] en [eiser 2] niet lag op het terrein waarop zij haar diensten aanbod, hetgeen [eiser 1] en [eiser 2] ook wisten.
Door [eiser 1] en [eiser 2] is bij conclusie van repliek gemotiveerd betwist dat zij wisten dat hun vraag niet lag op het terrein van deskundigheid van Administratie Partners; zij stellen dat het juist omgedraaid was: Administratie Partners, bij monde van [gedaagde] , verzekerde hen juist dat het faillissement de oplossing was, dat zij hier al tien keer ervaring mee had en dat alles wat van [eiser 1] was, van haar zou blijven. Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 24 maart 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:1083) stellen [eiser 1] en [eiser 2] daarnaast dat als het zo was dat hun vraag niet op het specifieke terrein van Administratie Partners lag, zij dat aan hen had moeten aangeven, hetgeen zij niet heeft gedaan.
Met een beroep op dezelfde uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland stelt Administratie Partners dat het uitgangspunt moet zijn dat de zakelijke verhouding tussen partijen en de context waarbinnen de uitlatingen door [gedaagde] zijn gedaan, het juridische gewicht bepalen wat aan die uitlatingen kan worden toegekend. Vervolgens wijst Administratie Partners op allerlei uitlatingen die [gedaagde] ook gedaan zou hebben, zoals het advies gegeven danwel de optie voorgehouden om een fiscaal jurist in te schakelen. Administratie Partners gaat er daarmee echter aan voorbij dat het gaat, zoals door [eiser 1] en [eiser 2] wordt gesteld, om het specifieke advies dat bij monde van [gedaagde] in de bespreking van 22 juni 2010 is gegeven. De uitlatingen die Administratie Partners stelt dat [gedaagde] zou hebben gedaan, zijn óf ongedateerd of dateren van na genoemde datum. Daarmee heeft Administratie Partners de stellingen van [eiser 1] en [eiser 2] onvoldoende weerlegd. De rechtbank overweegt dat de kern van de genoemde uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland is dat tot de zorgplicht van een goed opdrachtnemer ook behoort dat de opdrachtnemer geen werkzaamheden aanvaardt waarvoor hij de noodzakelijke deskundigheid niet bezit. In een dergelijk geval zal hij zijn cliënt naar een ander moeten doorverwijzen, of de benodigde kennis elders moeten inwinnen. De rechtbank voegt hier aan toe dat als de opdrachtnemer dit niet doet, hij dus zijn zorgplicht schendt. Daarmee staat de beroepsfout van Administratie Partners naar het oordeel van de rechtbank vast.
4.8.
Onrechtmatige daad
De subsidiaire grondslag van [eiser 1] en [eiser 2] kan daarmee jegens Administratie Partners onbesproken blijven. [eiser 1] en [eiser 2] leggen tevens subsidiair een onrechtmatige daad aan hun vordering ten aanzien van [gedaagde] ten grondslag. Zij volstaan echter met de enkele onderbouwing dat het handelen van [gedaagde] kwalificeert als onrechtmatige daad omwille van hetzelfde feitencomplex. Daarmee hebben zij, gelet op de hierboven weergegeven oordelen van de rechtbank, ten aanzien van [gedaagde] in het geheel onvoldoende gesteld, zodat de vordering tegen [gedaagde] ook op subsidiaire grondslag voor afwijzing gereed ligt.
4.9.
De vorderingen jegens [gedaagde] zullen dan ook worden afgewezen.
4.10.
Schade
Onder verwijzing naar onderdeel 4.6.5 van dit vonnis overweegt de rechtbank dat [eiser 1] en [eiser 2] meer dan aannemelijk hebben gemaakt dat zij beiden door de beroepsfout van Administratie Partners schade hebben geleden. Daarmee ligt ten aanzien van hen beiden de vordering jegens Administratie Partners voor toewijzing gereed.
4.11.
Hetgeen overigens door partijen is gesteld kan daarmee buiten beschouwing blijven.
De proceskosten
4.12.
[eiser 1] en [eiser 2] zullen hoofdelijk als de jegens [gedaagde] in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] , begroot op:
griffierecht € 667,00
salaris advocaat €
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.793,00 vermenigvuldigd met 0,5, nu [gedaagde] deze kosten heeft kunnen delen met Administratie Partners, aangezien zij worden vertegenwoordigd door één advocaat, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 896,50.
4.13.
Administratie Partners zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] worden begroot op:
- dagvaarding € 106,01
- griffierecht 85,00
- salaris advocaat
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.317,01
De termijn waarbinnen de proceskosten dienen te worden voldaan, zal worden gesteld op veertien dagen na betekening van het vonnis.
4.14.
Voor wat betreft de kosten van het voorlopig getuigenverhoor overweegt de rechtbank dat deze in de bodemprocedure bij de proceskostenveroordeling op dezelfde wijze worden vastgesteld als bij een regulier verhoor, indien sprake is van een verhoor tussen dezelfde partijen waarvan de inhoud bovendien betrokken is bij de beoordeling van de zaak. Voor het verzoekschrift waarmee het voorlopig getuigenverhoor is aangevangen dient een punt volgens (destijds geldende) liquidatietarief te worden geteld, mits de verzoekende partij in de bodemzaak gelijk krijgt.
Het voorgaande betekent dat Administratie Partners als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten van het voorlopig getuigenverhoor dient te voldoen, welke kosten in die procedure aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] worden begroot op:
Griffierecht € 83,00
Salaris advocaat € 1.900,50 (3,5 punten x € 543,00)
Taxe
€ 50,00 (2 x € 25,00)+
Totaal € 2.033,50
4.15.
De rechter, ten overstaan van wie de voorlopige getuigenverhoren zijn gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat Administratie Partners jegens [eiser 1] en [eiser 2] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen,
5.2.
veroordeelt Administratie Partners tot vergoeding aan [eiser 1] en [eiser 2] van de daardoor door [eiser 1] en [eiser 2] geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
5.3.
veroordeelt Administratie Partners in de proceskosten van deze zaak, aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] tot op heden begroot op € 1.317,01, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt Administratie Partners in de proceskosten van het voorlopig getuigenverhoor, aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] tot op heden begroot op
€ 2.033,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] hoofdelijk in de proceskosten van [gedaagde] , begroot op € 896,50,
5.6.
veroordeelt Administratie Partners in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 85,00 indien Administratie Partners niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan én betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde (waaronder de vorderingen zoals ingesteld tegen [gedaagde] ) af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022. [1]

Voetnoten

1.type: IT