In deze zaak vorderen eisers, na het overlijden van hun moeder, schadevergoeding van gedaagden, een administratiekantoor en haar vennoten, wegens fouten bij de aangifte inkomstenbelasting en erfbelasting. Eisers stellen dat gedaagden tekort zijn geschoten in hun zorgplicht als opdrachtnemer. De rechtbank oordeelt dat er een overeenkomst van opdracht bestond tussen eisers en gedaagden, waarbij gedaagden de zorg van een goed opdrachtnemer hadden te betrachten. De rechtbank concludeert dat gedaagden niet de benodigde deskundigheid bezaten voor het verzorgen van de aangifte erfbelasting en dat zij niet tijdig een beroep hebben gedaan op de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR). Dit heeft geleid tot onterecht betaalde erfbelasting door eisers. De rechtbank wijst de vorderingen van eisers toe, inclusief wettelijke rente en proceskosten. Gedaagden worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 450.898,- en € 68.750,11 aan eisers, vermeerderd met rente.