ECLI:NL:RBLIM:2022:539

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
ROE 20 / 2589
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 5 van de Tijdelijke Tegemoetkomingsregeling Kinderopvangtoeslag en de gevolgen voor de tegemoetkoming

Op 26 januari 2022 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de Tijdelijke Tegemoetkomingsregeling Kinderopvangtoeslag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. drs. C.M.J.E.P. Meerts, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, dat zijn bezwaar tegen de vastgestelde tegemoetkoming ongegrond verklaarde. De zaak betreft de vaststelling van de tegemoetkoming voor de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang, die door de Sociale Verzekeringsbank op € 183 was vastgesteld. Eiser betwistte dat het aantal uren kinderopvang, waarop de tegemoetkoming was gebaseerd, correct was en voerde aan dat hij substantieel meer uren opvang had ontvangen dan de 41 uren die door verweerder waren gehanteerd.

De rechtbank overwoog dat de toepassing van artikel 5 van de Tijdelijke Tegemoetkomingsregeling in strijd kan zijn met het evenredigheidsbeginsel, vooral wanneer de toegekende tegemoetkoming substantieel afwijkt van het bedrag waar recht op zou bestaan. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland, waarin soortgelijke kwesties aan de orde waren. De rechtbank concludeert dat de toepassing van artikel 5 in dit geval onevenredig nadeel oplevert voor eiser, aangezien hij een substantieel lagere tegemoetkoming heeft ontvangen dan waar hij recht op had op basis van de werkelijke opvanguren.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 759. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20 / 2589

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2022

in de zaak tussen

[Naam 1] te [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. drs. C.M.J.E.P. Meerts),
en

de Minister van Financiën, verweerder

(gemachtigden: mr. W.J. Samuels en S. Dass)

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2020 (het primaire besluit) heeft de Sociale Verzekeringsbank namens verweerder de tegemoetkoming aan eiser voor de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang als bedoeld in de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO (TKO) vastgesteld op € 183.
Bij besluit van 21 september 2020 (het bestreden besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen namens verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 13 juni 2019 is namens eiser per 13 maart 2019 kinderopvangtoeslag aangevraagd voor eisers kind [naam 2] , waarbij is opgegeven dat het aantal uren kinderopvang 41 uren per maand bedraagt.
2. Eiser heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat het aantal uren kinderopvang waar verweerder de tegemoetkoming op heeft gebaseerd te laag is. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte het aantal uren dat op 6 april 2020 bij de Belastingdienst/Toeslagen was verwerkt, namelijk 41 uren, voor de vaststelling van de tegemoetkoming gehanteerd. Blijkens een brief van 17 april 2020 van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane, en een bericht op de site van de Rijksoverheid van dezelfde datum kan de tegemoetkoming namelijk worden herzien als deze substantieel afwijkt van de eigen bijdrage die de ouder feitelijk heeft betaald. Eisers kind heeft 75 uren opvang ontvangen, dus substantieel meer uren dan 41 uren. Eiser is daarom van mening dat verweerder de tegemoetkoming had moeten herzien. Bovendien voert eiser aan dat hij in bezwaar ten onrechte niet is gehoord nu het bezwaar, gelet op het voorgaande, niet als kennelijk ongegrond kon worden beschouwd.
3. Verweerder stelt zich in zijn verweer op het standpunt dat bij het vaststellen van de tegemoetkoming terecht is uitgegaan van 41 uren opvang. Volgens verweerder dient ingevolge artikel 5 van de TKO voor de berekening van de tegemoetkoming te worden uitgegaan van de gegevens die op peildatum 6 april 2020 bij de Belastingdienst/Toeslagen bekend en verwerkt waren. Bij de totstandkoming van de TKO is voor deze peildatum gekozen om de vergoeding zo snel mogelijk te kunnen uitbetalen. Een wijziging van het aantal opvanguren of van het inkomen die is doorgegeven na 6 april 2020 is geen reden om de vergoeding aan te passen.
4. Gelet op het voorgaande is, onder meer, in geschil of verweerder bij het vaststellen van de tegemoetkoming terecht artikel 5 van de TKO heeft mogen toepassen met gebruikmaking van het bij de Belastingdienst/Toeslagen op 6 april 2020 verwerkte aantal opvanguren. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
5. Het is de rechtbank bekend dat de rechtbank Midden-Nederland op 28 juli 2021 een aantal uitspraken heeft gedaan in een soortgelijke kwestie als in dit beroep aan de orde is, onder meer de uitspraak ECLI:NL:RBMNE:2021:3759. De rechtbank verwijst naar de inhoud van deze uitspraak. Ook in dit beroep doet eiser een beroep op exceptieve toetsing van artikel 5 van de TKO. De rechtbank is met de rechtbank Midden-Nederland van oordeel dat artikel 5 in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel in het geval de toegekende tegemoetkoming substantieel afwijkt van het bedrag waar recht op zou bestaan als niet van de op de peildatum bekende opvanggegevens maar van de gegevens over de werkelijke opvang op die datum zou worden uitgegaan. In de Regeling nadere regels Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO is immers, anders dan tevoren werd aangekondigd, slechts voor een beperkte groep ouders een mogelijkheid tot herziening opengesteld, terwijl voor deze beperking geen goede rechtvaardiging is te geven. Het oordeel dat bij substantiële afwijkingen het evenredigheidsbeginsel wordt geschonden vindt ook bevestiging in de door de gemachtigde van eiser in geding gebrachte brief van 29 november 2021 van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de voorzitter van de Tweede Kamer. In die brief heeft de Staatssecretaris te kennen gegeven dat substantiële verschillen tussen de ontvangen tegemoetkoming in de eigen bijdrage en de werkelijk betaalde eigen bijdrage onwenselijk zijn, daar aan ouders de oproep is gedaan om de eigen bijdrage ten tijde van de sluiting van de kinderopvang te blijven betalen. Volgens deze brief zal worden bezien hoe ouders bij een substantieel verschil nader tegemoet kunnen worden gekomen en zal de TKO worden herzien. Verweerder verklaarde desgevraagd ter zitting dat nog geen verdere informatie bekend was over deze aangekondigde aanpassing van de TKO.
6. Verweerder heeft erkend dat ook in dit beroep eiser een substantieel lagere tegemoetkoming heeft ontvangen dan het bedrag aan tegemoetkoming dat op basis van het werkelijke aantal uren opvang zou zijn vastgesteld. Toepassing van artikel 5 van de TKO levert daardoor onevenredig nadeel op voor eiser. De rechtbank is daarom, in navolging van de rechtbank Midden-Nederland en op dezelfde gronden, van oordeel dat artikel 5 van de TKO in dit geval buiten toepassing had moeten blijven. Nu verweerder deze bepaling wel heeft toegepast is het beroep reeds daarom gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. De overige beroepsgronden kunnen dan ook onbesproken blijven. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen. De rechtbank ziet verder aanleiding te bepalen dat de nadere beslissing op bezwaar moet worden genomen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze
uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze
uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2022
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 26 januari 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.