Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord,
- de conclusie van repliek met producties 1 t/m 12,
2.De feiten
3.Het geschil
5.De beslissing
3 augustus 2022,
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen ING Bank N.V. en een gedaagde, die in persoon procedeerde. De procedure volgde op een eerder verstekvonnis van 21 november 2018, waarbij de gedaagde was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 12.500,00. ING vorderde nu een restantbedrag van € 8.813,18, dat voortkwam uit een eerdere overeenkomst inzake financiële diensten. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat hij al een aanzienlijk bedrag had betaald via loonbeslag, maar kon dit niet voldoende onderbouwen.
De kantonrechter oordeelde dat er bij het eerdere verstekvonnis hoogstwaarschijnlijk geen ambtshalve toetsing van het consumentenrecht heeft plaatsgevonden. Dit is van belang omdat natuurlijke personen in de regel als consument worden beschouwd en de rechter verplicht is om beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht toe te passen. De kantonrechter concludeerde dat de bindende kracht van het eerdere vonnis doorbroken kon worden, waardoor de zaak opnieuw inhoudelijk beoordeeld kon worden.
De rechter heeft ING opgedragen om de vordering nader te onderbouwen en aanvullende informatie te verstrekken, met inachtneming van de eisen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere behandeling, waarbij iedere verdere beslissing is aangehouden.