ECLI:NL:RBLIM:2022:4824

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
03/700112-19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door inrijden op slachtoffer met een auto, beroep op noodweer verworpen

Op 24 juni 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 december 2019 in Landgraaf met zijn auto meermalen op een slachtoffer is ingereden. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn auto opzettelijk en met aanmerkelijke snelheid op het slachtoffer is ingereden, waardoor er een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bestond. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 283 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 120 uren. De rechtbank hield rekening met de bedreigingen die het slachtoffer eerder had geuit, maar oordeelde dat dit het handelen van de verdachte niet rechtvaardigde. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de samenleving, en besloot dat een vrijheidsbenemende straf noodzakelijk was.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700112-19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 juni 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. G.J.J.G. Stevens-Waltmans, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 juni 2022. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden door meermaals met een personenauto op hem in te rijden. Subsidiair is dit ten laste gelegd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde bewezen. Uit het dossier blijkt dat de verdachte meermalen met zijn auto is ingereden op [slachtoffer] . Door aldus te handelen bestond er een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij [slachtoffer] . De verdachte heeft deze aanmerkelijke kans bewust aanvaard, zodat er sprake is van poging tot doodslag.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke vorm, opzet had op de dood van [slachtoffer] , zodat vrijspraak moet volgen voor het primair ten laste gelegde.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan tegen de verdachte. [slachtoffer] verklaart dat hij op 27 december 2019 op zijn scooter wegreed bij de woning van de verdachte aan de [straatnaam 1] in Landgraaf. [slachtoffer] hoorde en zag vervolgens dat de verdachte met zijn auto de weg opdraaide en met slippende banden en hoge toeren zijn kant op gereden kwam. [slachtoffer] moest op de [straatnaam 2] stoppen voor verkeer en toen klapte de verdachte met zijn auto bewust tegen [slachtoffer] aan. [slachtoffer] vloog van de scooter af en de scooter vloog de [straatnaam 2] op. [slachtoffer] stond op en zag dat de verdachte de [straatnaam 2] op reed. Daar draaide de verdachte met zijn auto en vervolgens reed hij weer terug de [straatnaam 1] in. [slachtoffer] liep achter de auto van de verdachte aan omdat hij verhaal wilde halen. Toen zag [slachtoffer] dat de verdachte zijn auto wederom draaide en de kant van [slachtoffer] op reed. [slachtoffer] zag dat de verdachte op hem af kwam gereden en voelde een klap. [slachtoffer] lag vervolgens op straat en kon niets meer. [2]
[slachtoffer] heeft als gevolg van de aanrijdingen enkele kneuzingen opgelopen. De genezingsduur werd geschat op 1-2 weken. [3]
[getuige 1] is als getuige gehoord. Zij verklaart dat zij op 27 december 2019 in haar woning aan de [adres] in Landgraaf televisie aan het kijken was, toen zij vanuit het woonkamerraam zag dat een scooter uit de [straatnaam 1] gereden kwam, in de richting van de [straatnaam 2] . [getuige 1] zag dat achter deze scooter een auto reed. [getuige 1] zag dat de auto tegen de achterkant van de nog rijdende scooter reed. [getuige 1] zag dat de bestuurder van de scooter van de scooter af sprong en dat de scooter viel en doorschoof, de [straatnaam 2] op. De bestuurder van de scooter liep vervolgens in de richting van de auto en rende een stuk achter de auto aan. [getuige 1] zag vervolgens dat de auto een bocht maakte en weer terugreed in de richting van de [straatnaam 1] . Hierna reed de auto op de bestuurder van de scooter in. De auto reed op de zijkant van de bestuurder van de scooter in. De bestuurder van de scooter kon de auto nog net ontwijken door weg te springen. Vervolgens rende de bestuurder van de scooter weer achter de auto aan. [getuige 1] zag dat de auto wederom draaide, waarna de auto in de richting van de scooter reed. De bestuurder van de scooter probeerde de auto te ontwijken door naar links te bewegen, maar naast de bestuurder van de scooter stonden twee geparkeerde auto’s. [getuige 1] heeft niet kunnen zien of de bestuurder van de scooter op dat moment geraakt werd. [getuige 1] zag dat de auto wegreed. [4]
[getuige 2] is als getuige gehoord. [getuige 2] verklaart dat hij in Landgraaf in de richting van de [straatnaam 1] liep, toen hij zag dat een scooter in de richting van de [straatnaam 2] reed. [getuige 2] zag dat een auto vol gas achter de scooter aan reed. Bij de t-splitsing moest de scooterrijder stoppen voor passerend verkeer. Toen zag [getuige 2] dat de bestuurder van de auto zonder te remmen en met hoge snelheid tegen de achterzijde van de scooter aanreed. [getuige 2] zag dat de scooterrijder hierbij van zijn scooter af viel en dat de scooter naar de overzijde van de [straatnaam 2] werd gelanceerd. De scooterrijder stond meteen weer op en rende achter de auto aan. De auto keerde vervolgens en reed met hoge snelheid in de richting van de man. Op de [straatnaam 1] ter hoogte van huisnummer 1 werd de man die eerst op de scooter zat, aangereden door de auto. De man stond op dat moment tussen een geparkeerde auto en de aanstormende auto in. De man sprong nog een stukje in de lucht om de aanrijding te vermijden. De man werd echter vol gas aangereden, terwijl hij met zijn linkerzijde tegen de geparkeerde auto stond en met zijn gezicht richting de aanstormende auto keek. De auto raakte hem frontaal met de rechtervoorzijde en reed hierbij ook rakelings langs geparkeerde auto’s. [getuige 2] schat dat de auto zo’n 30 kilometer per uur reed toen de man geraakt werd. [getuige 2] zag dat een van de spiegels van de geparkeerde auto was afgebroken. [5]
[getuige 3] is als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij zag dat zijn buurman, de verdachte, met zijn auto met flinke vaart in de richting van een scooterbestuurder reed, waarna de scooterbestuurder ter hoogte van de auto van [getuige 3] werd aangereden. [getuige 3] zag dat de scooterbestuurder tegen zijn auto aanvloog en op de grond viel. [6]
[getuige 4] , de vriendin van de verdachte, is als getuige gehoord. Zij heeft verklaard dat zij op 27 december 2019 naast de verdachte in de auto zat toen de verdachte met gierende banden achter [slachtoffer] aanreed. Toen [slachtoffer] stilstond op de t-splitsing [straatnaam 1] - [straatnaam 2] reed de verdachte met behoorlijke snelheid tegen de achterkant van de scooter van [slachtoffer] . Hierdoor vloog [slachtoffer] van zijn scooter af en schoof de scooter door over de t-splitsing. Na de klap reed de verdachte weg. Na ongeveer 100-150 meter draaide de verdachte zijn auto en reed hij in de richting van [slachtoffer] . [getuige 4] zag dat [slachtoffer] achter hun auto aanrende. Op de kruising [straatnaam 3] - [straatnaam 1] heeft de verdachte wederom de auto gedraaid, waarna hij opnieuw op [slachtoffer] inreed. Hierbij heeft de verdachte de auto van de buren geschramd. [getuige 4] zag dat [slachtoffer] omhoog sprong toen de verdachte hem aanreed. [getuige 4] schat dat de verdachte op dat moment zo’n 30 kilometer per uur reed en dacht dat [slachtoffer] met zijn voet klem zat tussen hun auto en de auto van de buren. Nadat [slachtoffer] geraakt was, is de verdachte weggereden. [7]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met zijn auto twee keer is ingereden op [slachtoffer] . Bij de eerste aanrijding, die plaatsvond op het kruispunt, vloog de scooter onder [slachtoffer] uit. Bij de tweede aanrijding trok de verdachte met piepende banden op, waarna hij [slachtoffer] heeft geschept tegen de auto van de buurman aan. De verdachte raakte hierbij zowel [slachtoffer] als de auto van de buurman.
Uit de VerkeersOngevalAnalyse van de politie volgt dat de botssnelheid van de aanrijding tussen de scooter van [slachtoffer] en de auto van [verdachte] niet hoger zal zijn geweest dan ongeveer 27 kilometer per uur. [8]
Tussenconclusie
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat de verdachte met zijn auto meermalen is ingereden op [slachtoffer] . De verdachte heeft [slachtoffer] namelijk eerst van zijn scooter afgereden, is vervolgens omgedraaid en heeft geprobeerd om [slachtoffer] te raken met zijn auto, waarna hij uiteindelijk [slachtoffer] heeft geraakt toen [slachtoffer] bij een geparkeerde auto stond. [slachtoffer] sprong toen op om een aanrijding te voorkomen maar werd toch geraakt. De geparkeerde auto is beschadigd geraakt. Uit het dossier volgt dat de verdachte met een snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur reed.
Is er sprake van poging tot doodslag?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of dit handelen van de verdachte moet worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag (
primair). Hierbij stelt de rechtbank voorop dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om te concluderen dat de verdachte daadwerkelijk de intentie had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Dit neemt echter niet weg dat de verdachte door zijn gedragingen in voorwaardelijke zin opzet kan hebben gehad op de dood van [slachtoffer] . Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer willens en wetens de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt.
Om deze vraag te beantwoorden moet de rechtbank eerst vaststellen of er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] gedood kon worden door de handelingen van de verdachte. Vervolgens dient de rechtbank vast te stellen of de verdachte deze kans willens en wetens heeft aanvaard. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een
feitelijkaanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden, in dit geval de dood van [slachtoffer] . De aard van het risico en het gevaarzettende karakter van de gedraging op zichzelf zijn hierbij niet bepalend.
De rechtbank is van oordeel dat het inrijden met een personenauto op een zich recht voor die auto bevindende voetganger, met een snelheid van ongeveer 30 km/u, de aanmerkelijke kans op de dood van die voetganger met zich mee brengt. Dat [slachtoffer] niet is overleden, is vermoedelijk te danken aan het feit dat hij is opgesprongen toen de verdachte met zijn voertuig langs de geparkeerde auto schraapte. Zou [slachtoffer] niet zijn opgesprongen, dan zou de verdachte waarschijnlijk tegen zijn benen zijn aangereden en was [slachtoffer] mogelijk gevallen en voor en mogelijk onder de auto van de verdachte dan wel tussen de auto van de verdachte en de geparkeerde auto terecht zijn gekomen. Een voetganger die overreden wordt door een auto of klem komt te zitten tussen twee auto’s loopt de aanmerkelijke kans dat hij komt te overlijden.
Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank dat gevolg ook willens en wetens aanvaard. Het gevaar van het handelen van de verdachte moet voor de verdachte namelijk, net als voor ieder ander, duidelijk zijn geweest. Op het moment van de tweede aanrijding had [slachtoffer] kennelijk geen mogelijkheid om weg te komen vanwege de geparkeerde auto’s. [slachtoffer] kon alleen omhoog springen. Door desondanks op [slachtoffer] in te rijden heeft de verdachte de kans op dodelijk letsel dan ook aanvaard. Dat [slachtoffer] de aanrijding(en) heeft overleefd, betekent dat geen sprake is van een voltooid delict, maar van een poging tot doodslag. De rechtbank acht daarmee het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 27 december 2019 in de gemeente Landgraaf, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een personenauto, met aanmerkelijke snelheid is ingereden op die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het beroep op noodweer
De verdediging doet een beroep op noodweer. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat [slachtoffer] voorafgaand aan de aanrijdingen heeft gedreigd om de zoon van de verdachte, destijds zes jaar, iets aan te doen. [slachtoffer] stond eerst aan de deur bij de verdachte en bonkte vervolgens op het autoraam terwijl de verdachte in de auto zat. Hierbij zei [slachtoffer] onder andere zei dat hij naar het zoontje van de verdachte zou gaan om hem iets aan te doen. De verdachte zag vervolgens dat [slachtoffer] op zijn scooter wegreed. Hij dacht dat [slachtoffer] naar de schoonmoeder van de verdachte zou gaan, omdat de zoon van de verdachte zich daar bevond. De verdachte zag zich op dat moment, ter verdediging van zijn zoon, genoodzaakt om met de auto achter [slachtoffer] aan te rijden en meermalen op hem in te rijden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer faalt, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] , waartegen de verdachte zich moest verdedigen.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed (artikel 41 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht). Van een dergelijke aanranding kan ook sprake zijn bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo’n aanranding is onvoldoende. De gestelde (dreigende) aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een (dreigende) ogenblikkelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is (HR 28 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8087).
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat [slachtoffer] , voordat hij werd aangereden door de verdachte, diverse bedreigingen heeft geuit richting de verdachte. Zo heeft [slachtoffer] gedreigd om de verdachte, zijn vriendin [getuige 4] die naast hem zat en hun zoon iets aan te doen. Nadat [slachtoffer] deze bedreigingen heeft geuit, is hij op zijn scooter weggereden. De verdachte is vervolgens achter [slachtoffer] aangereden en is meerdere keren op hem ingereden.
Gelet op deze gang van zaken komt de rechtbank tot de conclusie dat er weliswaar sprake was van (be)dreiging van de zijde van [slachtoffer] , doch dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte, zijn partner of zijn zoontje, dan wel van een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding, waartegen verdediging noodzakelijk was. [slachtoffer] besloot namelijk weg te rijden van de verdachte en zijn vriendin, zodat er geen sprake (meer) was van een aanranding van of een onmiddellijk gevaar voor hen. Ook was er op dat moment geen aanranding van of onmiddellijk dreigend gevaar voor de zoon van de verdachte. De zoon van de verdachte bevond zich immers niet in de buurt en onder die omstandigheden is de enkele mogelijkheid dat [slachtoffer] met zijn scooter onderweg had kunnen zijn naar de zoon van de verdachte om hem iets aan te doen, onvoldoende om aan te nemen dat er op dat moment sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor de zoon van de verdachte, waartegen de verdachte in het geweer moest komen. Dit betekent dat geen sprake was van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweer wordt verworpen.
De kwalificatie
Gelet op het voorgaande, is het feit strafbaar. Er zijn namelijk ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
t.a.v. feit 1 primair:
poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van de verdachte

Het beroep op noodweerexces
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank verwerpt ook dit verweer nu, zoals hiervoor overwogen, niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie.
Dit betekent dat de verdachte strafbaar is. Er zijn namelijk ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, met aftrek van het voorarrest en waarvan 283 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van een taakstraf van 120 uren alsmede een rijontzegging van 3 jaren gevorderd.
De officier van justitie heeft bij zijn eis in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met zijn meewerkende proceshouding, het lage recidiverisico en de overschrijding van de redelijke termijn. Daar staat tegenover dat het een ernstig feit betreft. Dat de verdachte door [slachtoffer] werd bedreigd, weegt de officier van justitie niet in strafverminderende zin mee in zijn eis omdat de verdachte die mogelijkheid voor lief heeft genomen toen hij besloot met [slachtoffer] een hennepkwekerij te beginnen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op de context waarin de aanrijdingen hebben plaatsgevonden, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop volstaan moet worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest met daarnaast eventueel een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Op 27 december 2019 is een ruzie tussen de verdachte en [slachtoffer] over de verzorging van hun gezamenlijke hennepplantage uit de hand gelopen. De verdachte is hierbij meermalen met zijn auto op [slachtoffer] ingereden. [slachtoffer] moest opzij/omhoog springen om een ernstige aanrijding met de auto van de verdachte te voorkomen. Dit moet voor [slachtoffer] ontzettend angstig zijn geweest. De rechtbank neemt het de verdachte hierbij extra kwalijk dat hij zijn auto heeft ingezet als wapen. De verdachte heeft met zijn handelen ook niet alleen [slachtoffer] in gevaar gebracht, maar ook gevaar veroorzaakt voor overig wegverkeer dat zich in de buurt bevond. Zij zagen zich namelijk opeens geconfronteerd met de verdachte die probeerde [slachtoffer] aan te rijden. Dergelijke feiten versterken bovendien de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Het geweld vond immers plaats op klaarlichte dag, op de openbare weg en onder toeziend oog van buurtbewoners.
Gelet op de ernst van het feit dat de verdachte heeft gepleegd, kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden volstaan met een vrijheidsbenemende straf.
De rechtbank houdt er rekening mee dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht aan de orde is. De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 25 mei 2022. Daaruit volgt dat ondanks de financiële problemen van de verdachte sprake is van een vrij stabiele situatie op de overige leefgebieden en dat het risico op recidive en letselschade laag is. Tot slot weegt de rechtbank in sterk strafverminderende zin mee dat [slachtoffer] zeer ernstige bedreigingen heeft geuit aan het adres van de verdachte en zijn familie. De verdachte heeft zich in zijn (schriftelijke) laatste woord uitgelaten over de impact daarvan. Hoewel deze bedreigingen het handelen van de verdachte als zodanig niet rechtvaardigen, heeft het slachtoffer naar het oordeel van de rechtbank in ernstige mate bijgedragen aan de escalatie.
De rechtbank heeft ook geconstateerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM. Uitgangspunt is namelijk dat een strafzaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens een verdachte een handeling is verricht waaraan deze redelijkerwijs de verwachting kan ontlenen dat tegen hem strafvervolging kan worden ingesteld. De redelijke termijn is in deze zaak overschreden met bijna een half jaar en daar zal de rechtbank bij de strafbepaling ten voordele van de verdachte rekening mee houden.
Alles overwegend vindt de rechtbank de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf en taakstraf passend. Dit betekent dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan 283 dagen voorwaardelijk, en met aftrek van voorarrest wordt opgelegd. Hij hoeft dus niet terug naar de gevangenis. Aan het voorwaardelijk strafdeel wordt een proeftijd van 2 jaren verbonden. Door een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, wil de rechtbank enerzijds de ernst van het door de verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds de verdachte ervan weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. Naast de gevangenisstraf wordt aan de verdachte een taakstraf van 120 uren opgelegd.
Hoewel de verdachte het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd met zijn auto, ziet de rechtbank geen reden om een rijontzegging aan de verdachte op te leggen. De rechtbank weegt hierbij mee dat het feit 2,5 jaar geleden is gepleegd en dat de verdachte sindsdien geen strafbare feiten meer heeft gepleegd met zijn auto.
Gelet op de duur van de door de rechtbank opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf en het voorarrest, zal het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis tot slot worden opgeheven.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Gevangenisstraf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 primair tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 283 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Taakstraf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 primair tot een taakstraf voor de duur van 120 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.L.M. van Venrooij, voorzitter, mr. R. Verkijk en
mr. W. Loof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 juni 2022.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 27 december 2019 in de gemeente
Landgraaf, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, meermalen met dat opzet met
een personenauto, met hoge althans aanmerkelijke snelheid is ingereden op die
[slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 27 december 2019 in de gemeente Landgraaf, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met dat opzet met een personenauto, met hoge althans aanmerkelijke snelheid is ingereden op die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, districtsrecherche Parkstad, onderzoek LB2R019158, proces-verbaalnummer 2019203273 & 2019203371, gesloten d.d. 8 mei 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 249.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , pagina 24-25, het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] , pagina 245-246.
3.De geneeskundige verklaring, als bijlage bij het proces-verbaal van aangifte, pagina 26.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , pagina 27-29.
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , pagina 30-32.
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , pagina 33.
7.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] , pagina 35-38.
8.Het proces-verbaal betreffende de VerkeersOngevalAnalyse, pagina 69.