ECLI:NL:RBLIM:2022:44

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
9551061/CV/21-5810 05012022
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over de rechtsgeldigheid van een gemengde overeenkomst tussen zorginstelling en cliënt met betrekking tot woonruimte en zorgverlening

In deze zaak heeft de kantonrechter op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en NOVAFARM GRIP B.V. [eiser] vorderde dat Novafarm de woonruimte binnen 24 uur na het vonnis ter beschikking zou stellen, op straffe van een dwangsom. De zaak draait om de vraag of er sprake is van een huurovereenkomst of een zorgovereenkomst, en welke bepalingen van toepassing zijn. De kantonrechter oordeelde dat er sprake is van een gemengde overeenkomst, waarbij het zorgelement prevaleert boven het huurelement. Dit betekent dat de dwingendrechtelijke bepalingen van het huurrecht niet van toepassing zijn. De kantonrechter concludeerde dat de huurbeschermingsbepalingen niet van toepassing zijn, omdat de overeenkomst is geëindigd door het ontbreken van een zorgindicatie. [eiser] werd veroordeeld in de proceskosten van Novafarm, die zijn begroot op € 747,00.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 9551061 \ CV EXPL 21-5810
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 5 januari 2022
in de zaak van:
[eiser],
wonend [adres]
,
eisende partij,
gemachtigde mr. S.B.M.A. Engelen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NOVAFARM GRIP B.V.,
gevestigd te Sint-Oedenrode,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. J.J.L. van Beijsterveldt.
Partijen worden verder aangeduid als “ [eiser] ” en “Novafarm”.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties;
  • de op 16 december 2021 gehouden mondelinge behandeling;
  • de door beide partijen voorafgaand aan de mondelinge behandeling overgelegde productie(s);
- de door beide gemachtigden overgelegde pleitnota’s;
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 19 januari 2018 is [eiser] strafrechtelijk veroordeeld waarbij hem een deels voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd met als bijzondere voorwaarde dat [eiser] na zijn vrijlating gedurende een proeftijd van twee jaar zich dient te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering. Dat houdt onder meer in dat [eiser] zich ambulant laat behandelen door GGZ/bemoeizorg of een soortgelijke hulpverlener, te bepalen door de reclassering.
De proeftijd is ingegaan op 27 september 2019.
2.2.
Novafarm is een toegelaten zorginstelling (Wet Toelating Zorginstellingen, WTZi) die cliënten die kampen met verslavingsproblematiek, psychische problemen, of andere problemen en die een afstand hebben tot de maatschappij en de arbeidsmarkt helpt de draad in hun leven weer op te pakken. Dit doet zij door het aanbieden van dagbesteding in combinatie met zorgbegeleiding. Cliënten verblijven tijdens een zorgtraject op zorgboerderijen waar ook de dagbesteding, zorgactiviteiten en begeleiding plaatsvindt.
De zorg die Novafarm biedt, wordt gefinancierd op basis van de Zorgverzekeringswet dan wel de Wet Langdurige Zorg (WLZ). Voor het aanbieden van een zorgtraject dient er sprake te zijn van een zorgindicatie. De geïndiceerde zorg wordt vergoed op basis van een forensische zorgtitel of WMO. Werkzaamheden worden alleen vergoed als sprake is van een actuele indicatie waarmee vastligt dat bepaalde zorg is geboden.
2.3.
Na afloop van de detentieperiode van [eiser] heeft de reclassering Novafarm benaderd om uitvoering te geven aan de ambulante behandeling van [eiser] . De Dienst Justitiële Inrichtingen heeft daartoe een forensische zorgtitel afgegeven, die loopt van 27 september 2019 tot en met 27 september 2021, zijnde de proeftijd met reclasseringstoezicht.
2.4.
[eiser] heeft op 27 september 2019 een “Contract woon/werkboerderij” gesloten. Deze overeenkomst vermeldt als doelstelling “(…)
u gedurende een langere periode te begeleiden en te trainen zodat u daarna weer zo zelfstandig mogelijk kunt functioneren in de maatschappij.”
De overeenkomst vermeldt voorts onder het kopje “woonruimte”:

Door het ondertekenen van dit contract gaat u akkoord ermee dat u geen aanspraak kan en zal maken op huurbescherming als bedoeld in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Het wonen bij NovaFarm-Grip zit gekoppeld aan de begeleiding en inhoud van begeleidingsplan. Het wonen is slechts een subonderdeel van de totale begeleiding die NovaFarm-Grip aan cliënt geeft en het betreft geen huurovereenkomst.
2.5.
Bij brief van 7 oktober 2021 heeft Novafarm [eiser] laten weten dat per 27 september 2021 het reclasseringstoezicht is geëindigd, waarmee ook de justitiële indicatie is verlopen. Omdat er op dat moment nog overleg gaande is tussen de verschillende ketenpartners om tot een passende indicatie voor een vervolgtraject te komen, deelt Novafarm in de brief mee de verblijfsduur met zes weken te verlengen, tot uiterlijk 8 november 2021, dit ter voorkoming van dakloosheid.
2.6.
Op 8 november 2021 heeft Novafarm, na eerst te hebben aangeklopt en aangebeld, het slot van de bij [eiser] in gebruik zijnde woonruimte geforceerd. [eiser] heeft vervolgens met medeneming van zijn spullen de zorgboerderij verlaten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zo begrijpt de kantonrechter – veroordeling van Novafarm om de betreffende woonruimte binnen 24 uur na het vonnis ter volledige beschikking van [eiser] te stellen door afgifte van de sleutels aan hem, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van Novafarm in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiser] stelt daartoe – samengevat - het volgende. Er is sprake van een gemengd, niet splitsbaar, contract, namelijk huur (van een woning) en opdracht (tot het verlenen van zorg), waarbij in dit geval het woonelement overheerst, waardoor de dwingendrechtelijke wettelijke bepalingen inzake huurbeeïndiging van toepassing zijn op de overeenkomst en niet de regels die gelden voor het beëindigen van een overeenkomst van opdracht. Dat betekent dat Novafarm de dwingendrechtelijke wettelijke regels voor het beëindigen van een huurovereenkomst niet contractueel heeft kunnen uitsluiten, zodat, nu die regels niet zijn gevolgd, geen grond bestond voor de ontruiming en Novafarm de overeenkomst alsnog zal moeten nakomen en [eiser] weer moet toelaten in de woning.
3.3.
Novafarm voert - samengevat – het volgende verweer. Er is sprake van een gemengde overeenkomst, waarbij de wettelijke bepalingen van beëindiging van de beide vormen van overeenkomsten niet verenigbaar zijn. Volgens Novafarm overheerst echter het zorgelement, zodat de huurbeschermingsbepalingen niet van toepassing zijn. Daarbij is van belang de partijbedoeling bij het aangaan van de overeenkomst, te weten: het verlenen van zorg en niet het ter beschikking stellen van woonruimte.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat eisende partij voldoende spoedeisend belang bij het gevorderde heeft.
4.2.
Een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening is toewijsbaar, indien het op grond van de op dit moment gebleken feiten en omstandigheden aannemelijk is dat een zelfde vordering in een nog te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen.
De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is en licht dit als volgt toe.
4.3.
De kantonrechter is – met partijen – voorshands van oordeel dat sprake is van een gemengde overeenkomst in de zin van artikel 6:215 BW. De overeenkomst voldoet zowel aan de omschrijving van een overeenkomst van huur van woonruimte (als bedoeld in de artikelen 7:201 lid 1 BW en 7:233 BW) als aan de omschrijving van een overeenkomst van opdracht (als bedoeld in artikel 7:400 BW) met een zorginstelling.
4.4.
Artikel 6:215 BW bepaalt dat wanneer een overeenkomst voldoet aan de omschrijving van twee of meer door de wet geregelde bijzondere soorten overeenkomsten, de voor elk van die soorten gegeven bepalingen naast elkaar op de overeenkomst van toepassing zijn, behoudens voor zover deze bepalingen niet verenigbaar zijn of de strekking daarvan in verband met de aard van de overeenkomst zich tegen toepassing verzet. Voor zover bepalingen, geldend voor de onderscheiden soorten overeenkomsten, niet met elkaar te verenigen zijn, dient door uitleg van de gemengde overeenkomst te worden beoordeeld welke bepaling (bepalingen) in het concrete geval dient (dienen) te prevaleren. In voorkomend geval kan dit ertoe leiden dat bepalingen van dwingend recht buiten toepassing moeten worden gelaten (HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:405).
4.5.
Omdat de bepalingen over beëindiging van een overeenkomst van huur van woonruimte en de bepalingen over opzegging van een zorgovereenkomst onverenigbaar zijn, moet worden beoordeeld welke bepalingen in dit specifieke geval prevaleren. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter zijn dat de bepalingen over opzegging van een zorgovereenkomst, omdat het verlenen van zorg en begeleiding zodanig centraal staat en overheerst, dat het huurelement (en dus de huurbeschermingsbepalingen) daaraan ondergeschikt is. Uit de (door beide partijen ondertekende) overeenkomst, die is getiteld “Contract woon/werkboerderij”, blijkt dat het de bedoeling van partijen bij het aangaan van de overeenkomst was dat Novafarm [eiser] gedurende een langere periode zou begeleiden en trainen zodat [eiser] weer zo zelfstandig mogelijk zou kunnen functioneren in de maatschappij. Verder volgt uit de overeenkomst dat de woonruimte ter beschikking is gesteld aan [eiser] met het oog op de verwezenlijking van dit doel en voor de duur van het begeleidingstraject. Daartoe is onder het kopje “woonruimte” in de overeenkomst expliciet opgenomen dat het wonen bij Novafarm gekoppeld is aan de begeleiding en inhoud van het begeleidingsplan en dat het wonen slechts een subonderdeel van de totale begeleiding betreft (zie het onder de feiten opgenomen citaat).
Dat [eiser] geen of onvoldoende zorg heeft ontvangen, maakt dit niet anders. Novafarm heeft gesteld dat [eiser] geen werkzaamheden wilde verrichten, dat hij zijn woonruimte niet schoonhield, zijn was niet deed en dat hij zich daar noch op liet aanspreken, noch in liet ondersteunen. [eiser] heeft dit als zodanig niet betwist. Wel heeft hij ter zitting aangegeven dat hij in de veronderstelling verkeerde dat het verblijf bij Novafarm enkel zag op een plek om te wonen, omdat hem dit bij vertrek uit de penitentiaire inrichting zo is voorgehouden. Novafarm heeft daarentegen gesteld dat met [eiser] van te voren wel is doorgesproken wat de bedoeling van het verblijf bij Novafarm was. Nu [eiser] zijn stelling niet heeft onderbouwd, terwijl de bedoeling duidelijk uit het door [eiser] ondertekende contract volgt, gaat de kantonrechter voorshands van dit contract uit en kan het feit dat [eiser] het kennelijk anders heeft beleefd niet aan Novafarm worden tegengeworpen.
4.6.
Het voorgaande leidt tot het (voorlopige) oordeel dat de huurbeschermingsbepalingen niet op de tussen partijen gesloten overeenkomst van toepassing zijn. [eiser] heeft geen verweer gevoerd tegen de stelling van Novafarm dat de overeenkomst is geëindigd als gevolg van het feit dat er geen indicatie voor het verlenen van zorg/begeleiding meer bestond. Dat betekent, hoe spijtig ook, dat [eiser] geen aanspraak meer kan maken op woonruimte bij Novafarm en dat de vordering moet worden afgewezen. De kantonrechter verliest de allerminst benijdenswaarde positie waarin [eiser] daardoor komt te verkeren - bij wege van tussenoplossing thans verblijvend in een kennelijk onverwarmde (sta)caravan zonder eigen aansluiting op het waterleidingnet - zeker niet uit het oog, evenmin als de onregelmatige wijze waarop hij op 8 november jl. werd gedwongen zijn woonruimte bij Novafarm te verlaten, doch een en ander kan niet alsnog tot huurbescherming leiden, zoals dat nu eenmaal aan de orde werd gesteld.
4.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van Novafarm worden begroot op een bedrag van € 747,00 aan gemachtigdensalaris.

5.De beslissing

De kantonrechter in kort geding
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van Novafarm gevallen en tot op heden begroot op € 747,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.P. Brouns en in het openbaar uitgesproken.
type: EB
coll: