ECLI:NL:RBLIM:2022:4332

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
ROE 20/1232
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en re-integratie-inspanningen in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Hanneman B.V. en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over een opgelegde loondoorbetalingsverplichting. Eiseres, Hanneman B.V., had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV waarin werd gesteld dat de re-integratie-inspanningen voor haar werknemer onvoldoende waren. De werknemer was sinds 1 september 2014 in dienst als chauffeur touringcar en was op 5 december 2017 ziek uitgevallen. Na een WIA-aanvraag in 2019, concludeerde het UWV dat de re-integratie-inspanningen in het tweede spoor niet adequaat waren, wat leidde tot de loonsanctie.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres en verweerder tegen elkaar afgewogen. Eiseres betoogde dat de werknemer aanzienlijke beperkingen had en dat er wel degelijk een adequaat persoons- en zoekprofiel was opgesteld. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende had gemotiveerd waarom de werknemer's handelwijze voor rekening van eiseres moest komen, en dat er onvoldoende bewijs was dat de re-integratie-inspanningen in spoor 2 tekortschoten. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres.

De rechtbank oordeelde verder dat het UWV de proceskosten van eiseres diende te vergoeden, en stelde deze kosten vast op € 1.496,-. De uitspraak benadrukt het belang van een adequaat persoons- en zoekprofiel in re-integratietrajecten en de verantwoordelijkheden van zowel werkgever als werknemer in het kader van de Wet WIA.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/1232
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2022
in de zaak tussen

Hanneman B.V., uit Kerkrade, eiseres

(gemachtigde: mr. B.F.M. Peters),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Heerlen), verweerder
(gemachtigde: mr. E. Römgens).

Als derde-partij heeft deelgenomen de heer [naam werknemer] , de werknemer.

Procesverloop

In het besluit van 15 november 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres een loondoorbetalingsverplichting opgelegd.
In het besluit van 30 maart 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens zijn verschenen de heer [naam bedrijfsleider] , werkzaam als bedrijfsleider bij eiseres, mevrouw [naam HR-manager] , werkzaam als HR-manager bij eiseres, en mevrouw [naam] , werkzaam bij re-integratiebedrijf Fooqus. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De werknemer is niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. De zaak gaat over de vraag of verweerder terecht een loondoorbetalingsverplichting aan eiseres heeft opgelegd omdat de re-integratie-activiteiten voor haar werknemer onvoldoende zijn geweest.
Wat ging er aan het bestreden besluit vooraf?
2. De werknemer was sinds 1 september 2014 werkzaam voor eiseres in de functie van ‘chauffeur touringcar’. Op 5 december 2017 is hij ziek uitgevallen. Op 12 september 2019 heeft de werknemer een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd, waarna de besluitvorming is gevolgd als weergegeven in de vorige rubriek.
Het standpunt van verweerder
3. Verweerder heeft naar aanleiding van de WIA-aanvraag onderzoek gedaan naar de re-integratie-inspanningen van eiseres. Hij is tot de conclusie gekomen dat de re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn geweest en dat daarvoor geen deugdelijke grond is aan te wijzen. De inspanningen in spoor 1 zijn voldoende bevonden. In spoor 2 daarentegen niet: het spoor 2-traject is weliswaar tijdig ingezet, maar eiseres heeft in de ogen van verweerder onvoldoende onderzocht, aangetoond en onderbouwd dat er geen arbeidsmogelijkheden zijn buiten de eigen arbeidsorganisatie.
3.1.
In de ogen van verweerder is het persoonsprofiel niet compleet geweest, is er geen zoekprofiel opgesteld en heeft er geen terugkoppeling plaatsgevonden naar de bedrijfsarts over het stagneren van de werkzaamheden op de werkervaringsplek.
3.2.
Om die reden heeft verweerder aan eiseres een loondoorbetalingsverplichting opgelegd tot 1 december 2020.
Het standpunt van eiseres
4. Eiseres is het niet met verweerder eens.
4.1.
Zij stelt zich op het standpunt dat de werknemer blijkens de functionele mogelijkhedenlijsten (FML’s) die in 2018 en 2019 zijn opgesteld zeer forse beperkingen had. Zó fors dat er zo goed als geen benutbare mogelijkheden waren in het eerste ziektejaar en dat deze mogelijkheden ook niet in het tweede ziektejaar zijn ontstaan. Een loonsanctie kan daarom reeds om die reden niet aan de orde zijn.
4.2.
Voorts is eiseres van mening dat er wel degelijk een adequaat persoonsprofiel is opgemaakt. Eiseres verwijst zowel naar het arbeidskundig onderzoek als naar de re-integratieverslagen waaruit blijkt dat de werknemer na het behalen van het HAVO-diploma aan de slag is gegaan als ober in het restaurant van zijn moeder, waarna hij als 18-jarige aan de slag is gegaan bij eiseres als taxichauffeur. Na zijn diensttijd is de werknemer weer teruggekeerd bij eiseres. In 1984 heeft hij de overstap gemaakt naar functies in het openbaar vervoer. Uiteindelijk is de werknemer in 2014 weer teruggekeerd als chauffeur touringcar in dienst bij eiseres.
4.3.
Daarnaast betwist eiseres dat er geen sprake is van een adequaat zoekprofiel. Er heeft een inventarisatie plaatsgevonden van de opgedane arbeidservaring, specifieke vaardigheden, genoten scholing, belemmeringen en beperkingen en persoonsgebonden kenmerken van de werknemer. Eiseres verwijst ter onderbouwing naar de toelichting van het re-integratiebureau in productie 16 bij de gronden van het beroep. Uit dat zoekprofiel blijkt dat er geen functies te duiden zijn voor de werknemer.
4.4.
Dat de werknemer meer zou kunnen dan chauffeurswerkzaamheden, gelet op diens HAVO-diploma, acht eiseres dan ook onvoldoende onderbouwd door de arbeidsdeskundige van verweerder. Welke functies dan geschikt zouden kunnen zijn, is door de arbeidsdeskundige niet duidelijk gemaakt. Dat er de facto geen mogelijkheden zijn voor de werknemer, blijkt ook wel uit het feit dat de werkervaringsplek niet tot een structurele arbeidsplek heeft geleid.
4.5.
Dat niet adequaat is teruggekoppeld naar de bedrijfsarts dat het niet goed ging met de werknemer op de werkervaringsplaats, [naam bedrijf] te [vestigingsplaats] , acht eiseres ook niet aan haar te wijten. De werknemer heeft dat niet aan eiseres en de bedrijfsarts laten weten, waardoor eiseres - achteraf ten onrechte - vertrouwen had in een goed verloop van het re-integratietraject.
4.6.
Ook overigens heeft de werknemer - buiten medeweten van eiseres - niet meegewerkt aan zijn re-integratie doordat hij op 20 juni 2018, 30 juli 2018 en 5 oktober 2018 zonder reden niet is verschenen bij de bedrijfsarts. Dat eiseres nu geconfronteerd is met een loonsanctie, ziet zij dan ook ‘als de wereld op zijn kop’.
Het oordeel van de rechtbank
5. Het is aan de rechtbank om te oordelen over de vraag of verweerder terecht en op goede gronden een loonsanctie heeft opgelegd.
Het juridisch kader
6. Daarbij is het volgende juridisch kader van belang.
7. Artikel 25 van de Wet WIA regelt de re-integratieverplichtingen van werkgever en werknemer tijdens de wachttijd van 104 weken die voorafgaat aan een eventuele WIA-uitkering. In het negende lid tot en met het vijftiende lid gaat het over de verlenging van de plicht tot loondoorbetaling van de werkgever jegens de werknemer zoals is bepaald in artikel 7:629, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek - kortweg loonsanctie genoemd - als verweerder van mening is dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever onvoldoende zijn geweest terwijl voor dat gebrek geen deugdelijke grond is aan te wijzen. Deze loonsanctie wordt ook inhoudelijke loonsanctie genoemd.
8. Het gaat daarbij in het eerste jaar allereerst om inspanningen bij de eigen werkgever (het zogenoemde eerste spoor). Als daar geen mogelijkheden zijn, gaat het, in ieder geval na dat eerste jaar (het zogenoemde opschudmoment), mede om inspanningen om elders met de mogelijkheden die er voor werknemer zijn, aan de slag te komen (het zogenoemde tweede spoor). In de Wet WIA is niet bepaald hoe beoordeeld moet worden of de re-integratie-inspanningen voldoende zijn geweest. Daarvoor heeft verweerder beleidsregels gemaakt. Het betreft de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Staatscourant 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Staatscourant 2006, 224, hierna: de Beleidsregels). De Beleidsregels geven een interpretatie en nadere uitwerking van de criteria waaraan re-integratie-inspanningen moeten worden getoetst. Verder wordt door verweerder gebruik gemaakt van een werkwijzer voor arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen van verweerder: de Werkwijzer Poortwachter.
9. Het besluit tot oplegging van de loonsanctie is een door verweerder ambtshalve genomen besluit met een voor eiseres belastend karakter. Op grond van vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:732, dient verweerder aannemelijk te maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, en daarbij te beoordelen of dit zonder deugdelijke grond is geschied. Uit artikel 65 van de Wet WIA volgt dat het bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen gaat om de vraag of de werkgever daartoe in redelijkheid heeft kunnen komen. Op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA dient de door verweerder bij het besluit tot oplegging van de loonsanctie gegeven motivering zodanig concreet te zijn, dat het de werkgever op basis daarvan voldoende duidelijk kan zijn waaruit zijn tekortkoming ten aanzien van de re-integratie-inspanningen bestaat. Immers, alleen dan zal de werkgever overeenkomstig artikel 25, negende lid, van de Wet WIA in de gelegenheid zijn om die tekortkoming te herstellen.
10. Niet in geschil is, dat re-integratie van de werknemer in eigen of aangepast werk bij eiseres niet meer mogelijk was. Ook niet in geschil is, dat daarmee re-integratie in het tweede spoor aan de orde was. Uitsluitend staat ter discussie of in het tweede spoortraject - zonder deugdelijke grond - onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht om de redenen als genoemd onder 3.
Het persoonsprofiel en het zoekprofiel
11. De rechtbank stelt voorop dat een tweede-spoortraject in de zin van de Werkwijzer Poortwachter als adequaat kan worden beschouwd, indien het bestaat uit een logisch samenhangende reeks van elkaar opvolgende, flankerende en/of overlappende activiteiten die de afstand tussen de tevoren vastgestelde uitgangspositie van de arbeidsongeschikte werknemer (het persoonsprofiel) en het vooraf bepaalde einddoel (het zoekprofiel) via de kortst mogelijke route, zo snel en zo veel mogelijk opheft of verkleint en die, om adequaat te blijven, direct wordt gewijzigd als de situatie daartoe aanleiding geeft.
- het persoonsprofiel
11.1.
Het persoonsprofiel wordt vastgesteld aan de hand van een inventarisatie van de opgedane arbeidservaring, specifieke vaardigheden, genoten scholing en gevolgde cursussen, belemmeringen en beperkingen, en de persoonsgebonden kenmerken van de arbeidsongeschikte werknemer. Zoveel als mogelijk wordt rekening gehouden met ambities, wensen en voorkeuren. Voor wat betreft de belemmeringen en beperkingen van de werknemer moet het persoonsprofiel worden gebaseerd op wat de bedrijfsarts daarover heeft aangegeven. Omdat de te ontplooien re-integratieactiviteiten sterk afhankelijk zijn van de functionele mogelijkheden van de werknemer, dient bij het opstellen van een tweede-spoor re-integratieplan zo (veel) mogelijk rekening te worden gehouden met de door de bedrijfsarts afgegeven prognose.
- het zoekprofiel
11.2.
Gelet op de arbeidsmogelijkheden van de werknemer die uit het persoonsprofiel zijn af te leiden, wordt het zoekprofiel bepaald aan de hand van een inventarisatie van het volgende: de arbeidsmogelijkheden, de verwervingsmogelijkheden en de hervattingsmogelijkheden op de actuele arbeidsmarkt. Het zoekprofiel bestaat uiteindelijk uit een beredeneerde opsomming of omschrijving van branches, functies en/of werkzaamheden, waarbinnen en waarnaar met de meeste kans op succes wordt gezocht.
12. Na het eerste ziektejaar heeft een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden op 14 december 2018 door mevrouw [naam] van Fooqus. In het verslag daarvan is nog geen melding gemaakt van de termen persoons- en zoekprofiel. Er wordt enkel gemeld dat de werknemer werkzaam was als touringcarchauffeur (arbeidservaring), dat hij dit vanwege met name het fysieke aspect niet meer kan en mag doen (belemmeringen/beperkingen) en dat hij een HAVO-diploma heeft (scholing). Fooqus adviseert een re-integratiebegeleidingstraject tweede spoor in te zetten. Doel van het traject is het onderzoeken van de re-integratiemogelijkheden naar ander werk bij een andere werkgever.
13. Een re-integratieplan spoor 2 heeft de rechtbank vervolgens niet in de stukken aangetroffen. Klaarblijkelijk is het re-integratie-traject in januari 2019 van start gegaan. Tussentijds is ook niet gerapporteerd over de voortgang van de re-integratie. Pas in september 2019 rapporteert mevrouw [naam] van Fooqus in de eindrapportage beknopt over het verloop van de re-integratie in spoor 2. Ter zitting heeft mevrouw [naam] een nadere toelichting op de door haar uitgevoerde re-integratie-inspanningen gegeven.
13.1.
In februari 2019 is gestart met het in kaart brengen van de kwaliteiten en vaardigheden van de werknemer alsmede de belemmeringen die hij ervaart ten aanzien van het ontplooien van activiteiten richting werk (beroepenoriëntatie). Er is daarbij ook gekeken naar de interesses en ervaring van de werknemer. De (minimaal) 15 beroepen waar de werknemer interesse in had, zijn vervolgens afgezet tegen de beperkingen die de werknemer heeft. Toen bleek er geen functie uit te rollen waarin de werknemer zou willen en kunnen re-integreren. Vervolgens heeft mevrouw [naam] een arbeidsmarktanalyse gedaan en bekeken welke vacatures toch passend zouden kunnen zijn voor de werknemer. Ook daar kwam niets uit. Uiteindelijk is een werkervaringsplek voor de duur van twee maanden gevonden via het netwerk van de werknemer, te weten bij [naam bedrijf] te [vestigingsplaats] . Met deze werkgever is afgesproken om in de praktijk uit te proberen wat de werknemer aan zou kunnen en te bekijken of er sprake zou kunnen zijn van loonvormende arbeid. Hij moest pakketjes naar de post brengen, post sorteren en administratief ondersteunende taken verrichten. In dat verband heeft de werknemer wel korte stukjes auto gereden, maar geen personen vervoerd. De werknemer is op 20 mei 2019 gestart. Bij het eerste evaluatiegesprek dat mevrouw [naam] met de werknemer had op 20 juni 2019, bleek zijn belastbaarheid erg te variëren en minder te zijn dan het aantal uur waarvoor de bedrijfsarts de werknemer (uiteindelijk) geschikt achtte volgens diens FML van 23 november 2018. De FML gaat namelijk uit van 6 tot 8 uren per dag, terwijl de door de werknemer gewerkte uren varieerden van 0,75 uur tot maximaal 3 uur per dag. Die wisselende belastbaarheid heeft ertoe geleid dat de werkgever uiteindelijk geen mogelijkheden zag om een arbeidscontract aan te bieden. De vervulde taken waren zinvol, maar de werkgever kon er niet van op aan dat deze ook uitgevoerd zouden (kunnen) worden door de werknemer. Tijdens het evaluatiegesprek heeft mevrouw [naam] de werknemer geadviseerd om contact op te nemen met de bedrijfsarts om te bekijken of, gelet op de gebleken wisselende belastbaarheid, aanleiding bestond om de FML aan te passen. Zij ging er van uit dat de werknemer dat ook zou doen. Het was immers in zijn eigen belang om duidelijk te zijn over zijn belastbaarheid. Achteraf is echter gebleken dat de werknemer de bedrijfsarts niet heeft gesproken, maar (uitsluitend) de re-integratieadviseur, te weten op
8 juli 2019. De werknemer heeft daarbij niet gemeld dat zijn belastbaarheid was afgenomen. Toen mevrouw [naam] daar achter kwam, op 18 juli 2019, bleken de bedrijfsarts en de re-integratieadviseur niet aanwezig te zijn. Vervolgens had mevrouw [naam] twee weken vakantie, die werd gevolgd door vakantie van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] , waarna het moment van afronding van het spoor 2-traject al bijna was aangebroken.
14. De rechtbank stelt vast dat uit deze mondelinge toelichting – die aansluit bij de informatie uit het dossier - blijkt hoe het komt dat het niet goed mogelijk was om een adequaat persoons- en zoekprofiel op te stellen. Ook blijkt uit deze toelichting dat het re-integratiebedrijf desondanks heeft geprobeerd om in de praktijk te onderzoeken welke arbeid de werknemer aan zou kunnen door middel van de werkervaringsplek. Hoewel de rechtbank de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan volgen in diens standpunt dat niet valt in te zien waarom – zo goed en zo kwaad als het kon - een persoons- en zoekprofiel niet meteen is opgesteld bij aanvang van spoor 2, ziet zij uiteindelijk onvoldoende grond om te oordelen dat de re-integratie-inspanningen in spoor 2 reeds om die reden onvoldoende zijn geweest.
15. Dan blijft over de vraag in hoeverre het eiseres valt aan te rekenen dat de werknemer aan de re-integratieadviseur noch de bedrijfsarts kenbaar heeft gemaakt dat zijn belastbaarheid in uren bij de werkervaringsplek zeer beperkt was. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gemotiveerd waarom deze handelwijze van de werknemer voor rekening en risico van eiseres moet blijven. Niet gezegd kan worden dat mevrouw [naam] van Fooqus onvoldoende de vinger aan de pols heeft gehouden waar het de terugkoppeling door de werknemer aan de bedrijfsarts betrof. Er was bovendien sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden: toen duidelijk werd dat de werknemer geen klare wijn had geschonken over zijn belastbaarheid, volgden vakanties van mevrouw [naam] en bedrijfsarts [naam verzekeringsarts] elkaar op waarna aanpassing van de FML ten behoeve van het re-integratietraject geen zin meer had. Het moment van de WIA-aanvraag diende zich immers aan. Verweerder heeft hiermee onvoldoende (kenbaar) rekening gehouden in de motivering van de bestreden beschikking.
Conclusie
16. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Verweerder dient opnieuw op het bezwaar te beslissen, met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Proceskosten
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). De door de gemachtigde van eiseres opgegeven reiskosten van € 32,48 komen niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking, omdat deze kosten worden geacht te zijn inbegrepen in de vergoeding van de kosten voor de verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Derks, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.A.M. Bocken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
7 juni 2022
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
7 juni 2022

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.