ECLI:NL:RBLIM:2022:4183

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
ROE 22/608
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig beslissen op verzoek om herbeoordeling kinderopvangtoeslag

Op 31 mei 2022 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Belastingdienst Toeslagen. Eiseres had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek om herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag. De rechtbank oordeelde dat de beslistermijn van het bestuursorgaan was overschreden. Eiseres had haar aanvraag op 15 februari 2021 ingediend, en het bestuursorgaan had tot uiterlijk 15 februari 2022 moeten beslissen. De rechtbank stelde vast dat er op of omstreeks 21 februari 2022 een ingebrekestelling was ontvangen, waarna meer dan twee weken waren verstreken voordat eiseres beroep had ingesteld. Hierdoor was het beroep kennelijk gegrond.

De rechtbank bepaalde dat het bestuursorgaan binnen twaalf weken na de uitspraak alsnog een besluit moest nemen. Tevens werd er een dwangsom van € 100,00 per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,00. Eiseres kreeg het door haar betaalde griffierecht van € 50,00 vergoed en de proceskosten werden vastgesteld op € 379,50. De rechtbank oordeelde dat de zaak van licht gewicht was, omdat het enkel ging om de overschrijding van de beslistermijn. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter P.H. Broier, in aanwezigheid van griffier J.W.J.M. van Rijt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 22/608

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.J.L. van de Glind),
en

de Belastingdienst Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek om herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben en een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
3. Het bestuursorgaan beslist op een aanvraag binnen zes maanden (artikel 49, negende lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen). Verweerder ontving de aanvraag op 15 februari 2021. Verweerder heeft de beslistermijn op grond van laatstgenoemde bepaling verlengd met zes maanden. Verweerder had dus uiterlijk op 15 februari 2022 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder op of omstreeks 21 februari 2022 een ingebrekestelling van eiseres heeft ontvangen en dat sindsdien (meer dan) twee weken zijn verstreken voordat eiseres beroep heeft ingesteld.
4. Het beroep is kennelijk gegrond.
5. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de bestuursrechter als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter op grond van het derde lid een andere termijn stellen. In het verweerschrift heeft verweerder een tijdspad geschetst voor de afhandeling van het verzoek van eiseres en verzocht een beslistermijn van dertien weken te verlenen. Omdat dit tijdspad voor een groot deel bestaat uit de naleving van wettelijke voorschriften, is dit een bijzonder geval waardoor een langere termijn dan twee weken nodig is. Eiseres verzet zich daar weliswaar tegen, maar de rechtbank ziet voldoende aanleiding om toepassing te geven aan het derde lid. In een vergelijkbare zaak heeft verweerder onlangs verzocht om een beslistermijn van twaalf weken te verlenen. De rechtbank ziet niet in waarom verweerder nu een week meer nodig heeft en bepaalt daarom dat verweerder binnen twaalf weken na deze uitspraak een besluit moet nemen.
6. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,00 verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,00.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het verzoek om herbeoordeling bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van J.W.J.M. van Rijt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 31 mei 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.