ECLI:NL:RBLIM:2022:4082

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
03/152230-20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlokking van brandstichting door een gedetineerde met instructies aan medegedetineerden

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het uitlokken van brandstichting. De verdachte, geboren in 1973 en thans gedetineerd in de PI Vught, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 59 maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte andere gedetineerden had uitgelokt om brand te stichten, met name gericht op de woningen en voertuigen van zijn ex-vriendin en haar familie. De verdachte had instructiebriefjes geschreven met adressen en instructies voor de brandstichtingen, en bood beloningen aan voor het uitvoeren van deze daden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk informatie had verschaft en beloften had gedaan om de medegedetineerden aan te zetten tot het plegen van brandstichting. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die als gevolg van de dreiging van brandstichting schade hadden geleden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/152230-20
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 mei 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
thans gedetineerd in de PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier te Vught.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.A.W. Nillesen, advocaat kantoorhoudende te 's-Hertogenbosch.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 13 oktober 2021 en 26 april 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Het onderzoek werd formeel gesloten op 11 mei 2022, waarbij de uitspraak is bepaald op 25 mei 2022.

2.De tenlastelegging

De (gewijzigde) tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:[medeverdachte] heeft uitgelokt om brand te stichten, dan wel medeplichtig is geweest bij het voorbereiden van brandstichting, dan wel heeft geprobeerd [medeverdachte] uit te lokken tot brandstichting;
Feit 2:heeft geprobeerd [medegedetineerde] uit te lokken tot brandstichting.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van feit 1 heeft zij betoogd dat de verdachte middels een instructiebriefje inlichtingen heeft verschaft aan [medeverdachte] , met de bedoeling dat [medeverdachte] brand zou stichten op de in het briefje vermelde adressen en aan de in het briefje vermelde auto’s. Die bedoeling blijkt uit de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] over soortgelijke instructies die later bij [medegedetineerde] (zie hierna feit 2) zijn gevonden. De verdachte heeft [medeverdachte] voor zijn diensten een geldelijke beloning in het vooruitzicht gesteld. [medeverdachte] heeft zich bereid verklaard de brandstichtingen te begaan.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie betoogd dat de verdachte zijn medegedetineerde [medegedetineerde] door middel van soortgelijke instructiebriefjes inlichtingen heeft gegeven en door middel van beloften (een beloning) heeft geprobeerd hem te bewegen om brand te stichten op de in de briefjes genoemde adressen en aan de in de briefjes genoemde auto’s.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van alle tenlastegelegde feiten. Hij heeft betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat de tekeningen instructies zijn voor het in brand steken van panden en voertuigen. De verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] zien op de tekeningen die bij [medegedetineerde] zijn aangetroffen en zien dus niet op de verdenking onder feit 1. De verklaring van [getuige 2] , dat het om brandstichting zou gaan, berust bovendien op vermoedens. De verklaring van [getuige 1] is niet betrouwbaar.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman betoogd dat enkel de verklaring van [medeverdachte] relevant is. Hij kende de inhoud van de brief niet. Bij zijn aanhouding bleek niet, ook niet uit de uiterlijke verschijningsvorm, dat hij brand wilde stichten.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Aanleiding onderzoek:
Op 27 maart 2020 werd [medeverdachte] , na een korte achtervolging, in de gemeente Venlo aangehouden, omdat hij in een op 15 maart 2020 gestolen voertuig reed voorzien van valse Poolse kentekenplaten. [2] In de kofferbak van de auto werd onder andere een zwarte jerrycan aangetroffen. [3] In die jerrycan zat geen vloeistof. Wel bleek uit onderzoek dat in de damp vanuit die jerrycan vluchtige stoffen zijn aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine. [4] De eigenaar van de gestolen auto heeft verklaard dat in de auto aangetroffen goederen, waaronder de jerrycan, niet van hem waren.
[medeverdachte] is heden bij vonnis van deze rechtbank veroordeeld voor de diefstal van dit voertuig. [5]
Tijdens de insluitingsfouillering werd bij [medeverdachte] in zijn portemonnee, in het vakje voor bankbiljetten, een notitieblad aangetroffen, hierna ook aan te duiden als “brief”. In die brief stonden plattegronden van diverse panden, adressen en voertuigen, die voorzien waren van cijfers. In de brief stonden de volgende adressen vermeld:
- [adres 1] [plaats] ;
- [adres 2] [plaats] ;
- [adres 3] (de rechtbank begrijpt: [adres 3] ).
Verder stond in de brief vermeld:
Send letter to [verdachte] , [adres 4] .
“I hope you are getting better know.” If it is done leave address in letter where to sent the money to or telephone number to call for picking up or contacting you [nummer].
Ook stond in de brief vermeld:
1 + 2 = 1000, 3 = 500, 3+extra = 1250,
4 = 500, 4=1=2 = 1750 en 4+1+2+3+extra = 3000zie afbeelding). [6]
Op de in de brief vermelde adressen waren woonachtig [slachtoffer 1] en haar twee kinderen ( [adres 2] ), de ouders van [slachtoffer 1] ( [adres 1] ) en [slachtoffer 2] , de zus van [slachtoffer 3] (zijnde de partner van [slachtoffer 1] ) en haar gezin ( [adres 3] ). [7] [slachtoffer 1] en haar ouders bleken kentekenhouders te zijn (geweest) van de in de brief vermelde voertuigen, respectievelijk van de beige Clio Estate (met kenteken ..- [kenteken 1] ..-) en de Mercedes-Benz, grijs, kenteken [kenteken 2] . [8]
Link tussen de verdachte en de in de brief genoemde adressen:
De in de brief vermelde [verdachte] , verdachte, is de ex-partner van [slachtoffer 1] . De verdachte zat op het moment van de aanhouding van [medeverdachte] in detentie wegens een veroordeling voor brandstichting aan de auto van de huidige partner van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , en de woning van de ouders van [slachtoffer 3] en ook voor het belagen van [slachtoffer 1] . [9] [10]
Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte op 4 september 2019 in de PI Arnhem werd geplaatst. [11] [medeverdachte] en de verdachte hebben binnen deze penitentiaire inrichting (hierna: PI) vanaf 12 september 2019 tot en met 9 oktober 2019 samen arbeid verricht. [12] De verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte] kent van de werkzaal in de PI. [13]
Verklaring [medeverdachte] :
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij op 23 januari 2020, kort voor zijn ontslag uit de PI Arnhem diezelfde dag, een brief heeft ontvangen van een ander dan de schrijver van de brief. Volgens degene die de brief overhandigde, was de verdachte de schrijver van de brief. [14]
Verklaring verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting van 13 oktober 2021 verklaard dat hij niet zal ontkennen dat het briefje in de portemonnee van [medeverdachte] van hem afkomstig is. [15]
Aantreffen en onderzoek (overige) geschriften:
Op 9 april 2020 vond er in de PI Arnhem een doorzoeking plaats in de cel van de verdachte. Daarbij zijn meerdere schrijfblokken in beslag genomen. [16] Het handschrift van de beschreven bladen uit de schrijfblokken is vergeleken met het handschrift van de bij [medeverdachte] aangetroffen brief. Uit onderzoek door het NFI bleek dat het extreem veel waarschijnlijker is dat de stukken zijn vervaardigd door een en dezelfde persoon dan wanneer deze stukken zijn vervaardigd door meerdere personen. [17]
Op 29 februari 2020 belde de verdachte vanuit de PI met [medeverdachte] . [medeverdachte] zegt in dat gesprek dat hij die dingen die hij met de verdachte besproken heeft, dit weekend voor de verdachte gaat doen. De verdachte zal ervan horen. [medeverdachte] zegt toe (vertaald naar het Nederlands):
“Ik ga het doen. Totaal voor 3.”
Op 17 maart 2020 belde de verdachte wederom met [medeverdachte] . In dit gesprek zegt [medeverdachte] (vertaald):

Eigenlijk beloofde ik je, ik beloofde jou dat de afgelopen week de klus geklaard zou zijn, nee deze of het begin van de volgende week, als er iets gebeurt en je hoort niks, deze week of het begin van volgende week zal ik jouw klus doen”. [18]
Op 8 juni 2020 meldde gedetineerde [getuige 2] zich bij een medewerker van de PI Arnhem. Hij vertelde dat er in de cel van de gedetineerde [medegedetineerde] een plattegrond van een perceel zou liggen dat in brand gestoken zou worden. Op 10 juni 2020 overhandigde [medegedetineerde] de documenten (zie afbeelding). [19]
Andermaal betreffen de adressen in deze notities die van [slachtoffer 1] en haar twee kinderen ( [adres 2] ) en van [slachtoffer 2] , de zus van [slachtoffer 3] , met haar gezin ( [adres 3] ) en daarnaast dat van de ouders van [slachtoffer 3] ( [adres 5] ). [20]
[medegedetineerde] heeft verklaard dat hij met een medegedetineerde heeft gesproken over deze notities. Bij deze notities horen nog twee andere brieven. Uit angst voor represailles wil hij niet vertellen waarom hij deze stukken in zijn bezit had en hoe deze tot stand zijn gekomen. [21] De verdachte heeft verklaard dat hij de bij [medegedetineerde] aangetroffen schetsen heeft gemaakt toen hij met [medegedetineerde] koffie dronk. [22]
[getuige 2] heeft verklaard dat hij van medegedetineerde [getuige 1] heeft gehoord dat de bewoner van cel [celnummer] twee of drie tekeningen had met instructies. [23] Cel [celnummer] is de cel van gedetineerde [medegedetineerde] . [24] [getuige 1] heeft verklaard dat [medegedetineerde] hem vertelde dat de verdachte een plattegrond aan hem had gegeven. [medegedetineerde] liet [getuige 1] de plattegrond zien. [25] Het was een plattegrond van een woning in [plaats] . In die woning zouden goederen staan die [medegedetineerde] van de verdachte mocht ophalen als betaling voor de brandstichting bij de vrouw met twee kleine kinderen. De verdachte wilde daar nog een keer brand laten stichten. Daarvoor was een plattegrond getekend. Er stond een villa naast een tuincentrum. Daar moest brand gesticht worden. [26]
Overwegingen van de rechtbank:
Gelet op de conclusie van het handschrift vergelijkend onderzoek, alsmede de verklaring van verdachte zelf, stelt de rechtbank vast dat alle brieven, dus zowel de notities aangetroffen in de cel van de verdachte als de brieven/tekeningen aangetroffen onder [medeverdachte] en [medegedetineerde] door de verdachte zijn geschreven.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is waar de notities en de informatie op de bij [medeverdachte] en [medegedetineerde] gevonden briefjes betrekking op hadden. De rechtbank stelt als eerste vast dat de informatie in de notities ziet op de ex-partner van de verdachte, haar familie, haar huidige partner en diens familie. Dat blijkt uit de adressen en de omschrijvingen van de auto’s. In de tweede plaats hebben de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaard, dat zij ( [getuige 2] via [getuige 1] ) van hun medegedetineerde [medegedetineerde] hebben vernomen dat het erom ging dat hij – [medegedetineerde] – brand moest stichten bij de ex-partner van [verdachte] en haar kinderen, en dat [medegedetineerde] daarvoor een beloning zou krijgen. [medegedetineerde] zelf heeft niet willen verklaren wat de bedoeling was van de notities, naar zijn zeggen uit angst voor represailles, al heeft hij ontkend dat het de bedoeling was dat hij brand zou stichten.
De verdachte heeft over de strekking van de bij [medegedetineerde] aangetroffen notities en tekeningen verklaard dat hij met [medegedetineerde] koffie dronk en tijdens dat gesprek heeft verteld dat de hele strafzaak (naar de rechtbank begrijpt: de eerdere verdenking tegen de verdachte ter zake belaging van [slachtoffer 1] en brandstichting aan de auto van [slachtoffer 3] en de woning van zijn ouders en de – niet onherroepelijke – veroordeling door de rechtbank voor die feiten) tegen hem niet klopt. Hij zou in dat gesprek een en ander ‘gevisualiseerd’ hebben door middel van die tekeningen. De verdachte heeft ontkend dat de brieven zagen op het (uitlokken tot het) stichten van brand. Ter zitting is aan de verdachte gevraagd waarom hij op die tekening waarschuwt voor de aanwezigheid van camera’s en waarom sommige informatie op de schetsen kennelijk betrekking heeft op een situatie die dateert van ná de feiten waarvoor hij eerder in eerste aanleg werd veroordeeld. De verdachte wilde die vragen niet beantwoorden. Gelet op het feit dat zowel de verdachte als [medegedetineerde] geen (volledig) inzicht hebben willen geven in de strekking van de notities, gaat de rechtbank ervan uit dat deze geen onschuldige betekenis/strekking hadden, zoals door de verdachte is beweerd.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van [getuige 2] (die het van horen zeggen had, van [getuige 1] ) en [getuige 1] onbetrouwbaar zijn. De rechtbank acht de verklaring van [getuige 1] echter wel geloofwaardig. Niet is gebleken dat [getuige 1] een motief heeft om de informatie die hij van [medegedetineerde] heeft gekregen, te verdraaien en hierover zowel met [getuige 2] te spreken als de gevangenisautoriteiten te informeren. Ook is niet gebleken of aannemelijk geworden dat [medegedetineerde] de bedoeling van de verdachte niet heeft begrepen, zoals door de verdediging is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank was de onder [medegedetineerde] aangetroffen brief dan ook een instructiebrief, bedoeld om brand te doen stichten op het moment dat [medegedetineerde] in vrijheid zou zijn gesteld.
Ten aanzien van de brief die bij [medeverdachte] werd aangetroffen, heeft de verdachte verklaard dat het de bedoeling was dat de voertuigen bij de beschreven woningen zouden worden gestolen, een klus die [medeverdachte] voor hem zou (laten) klaren. De bedragen die in de brieven staan vermeld, zouden zien op de kosten voor het laten stelen van die voertuigen (stelen en vervoeren). De verdachte heeft ook hier ontkend dat het de bedoeling was om brand te laten stichten in/bij de woningen dan wel aan de voertuigen. Wel erkent hij dat de achterliggende reden was dat hij zijn ex-partner terug wilde pakken. [27]
De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte niet geloofwaardig, voor zover die ziet op de intentie dat er (slechts) auto’s zouden worden gestolen. Zij betrekt hierbij hetgeen zij hiervoor, ten aanzien van de notities die aan [medegedetineerde] zijn gegeven, heeft overwogen. De rechtbank gaat er, gelet op de inhoud van en de zeer grote overeenkomsten tussen de brieven die bij [medegedetineerde] en [medeverdachte] werden aangetroffen, alsmede de wens van de verdachte om zijn ex-partner terug te pakken, van uit dat de brief aan [medeverdachte] een zelfde doel had, namelijk een instructie tot het stichten van brand. Nadat de verdachte er achter kwam dat [medeverdachte] vanwege diens aanhouding het plan niet kon uitvoeren, heeft hij kennelijk opnieuw een poging gewaagd bij [medegedetineerde] , teneinde deze laatstgenoemde te bewegen brand te stichten.
Vast staat, naar het oordeel van de rechtbank, dat de door de verdachte aan [medeverdachte] verstrekte brief een instructiebrief tot het stichten van brand was. Maar was er ook sprake van een strafbare uitlokking in de zin van artikel 47 Wetboek van Strafrecht?
De onder feit 1 primair aan de verdachte ten laste gelegde uitlokking (van [medeverdachte] ) vereist, op grond van artikel 47 Wetboek van Strafrecht, dat het uitgelokte delict moet hebben plaatsgevonden, daartoe een strafbare poging moet zijn ondernomen of het strafbaar moet zijn voorbereid. In casu is het uitgelokte delict niet gevolgd. Er is immers geen brand gesticht. Noch is daartoe een strafbare poging ondernomen.
De vraag die resteert is, of er dan wel sprake is geweest van een strafbare voorbereiding.
Van een strafbare voorbereiding, als bedoeld in artikel 46 Wetboek van Strafrecht, is sprake wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen, bestemd tot het begaan van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 8 jaar is gesteld, verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast, als gezegd, dat de door de verdachte aan [medeverdachte] voor diens invrijheidstelling verstrekte brief een instructiebrief was tot het stichten van brand. De in die brief vermelde bedragen waren de beloningen voor het in brand steken van verschillende objecten.
De brief bevatte inlichtingen en is daarmee een middel om uit te lokken als bedoeld in artikel 47 lid 1 onder 2 Wetboek van Strafrecht. Diezelfde brief kwalificeert echter ook als gegevensdrager in de zin van artikel 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht, indien deze was bestemd tot het stichten van brand. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. [medeverdachte] heeft het briefje met dát doel vanaf zijn invrijheidstelling uit detentie op 23 januari 2020 tot aan zijn aanhouding op 27 maart 2020 gedurende ruim 2 maanden in zijn bezit gehad en gehouden. Dat blijkt uit de tussen de verdachte en [medeverdachte] in die periode gevoerde telefoongesprekken, waarin [medeverdachte] meermaals uitdrukkelijk aangaf dat hij de opdracht van de verdachte zou gaan uitvoeren. [medeverdachte] zegde toe de klus te zullen klaren “voor 3”, hetgeen overeenkomt met de beloning die in de brief is vermeld en hem kennelijk door de verdachte in het vooruitzicht was gesteld, te weten 3000 euro (notitie 4+1+2+3=3000). Door het in het vooruitzicht stellen van een beloning en het verschaffen van inlichtingen middels de brief heeft de verdachte [medeverdachte] aangezet tot het begaan van een strafbaar feit, namelijk brandstichting. Alhoewel [medeverdachte] verklaard heeft dat hij had gezegd dat hij het “for free” wilde doen, en hij daarnaast verklaard heeft dat hij dat misschien niet heeft gezegd maar bedoelde te zeggen, heeft de rechtbank hem in het afgeluisterde fragment horen zeggen dat hij het “for three” zou doen.
Behalve de inhoud van de notities zelf en de herhaalde toezegging van [medeverdachte] dat hij de klus voor [verdachte] zou klaren, zijn er nog andere aanwijzingen die de overtuiging van de rechtbank, dat hij de intentie had het briefje te gebruiken om brand te stichten, versterken. [medeverdachte] werd op 27 maart 2020 aangehouden met de instructiebrief in zijn portemonnee, in een (door hem) op 15 maart 2020 gestolen auto met valse kentekenplaten. In die auto werd in de periode tussen de diefstal op 15 maart 2020 en de aanhouding van [medeverdachte] op 27 maart 2020 in de kofferbak een jerrycan geplaatst die gelet op de daarin aangetroffen vluchtige stoffen bestemd was en ook al eerder gebruikt leek voor benzine. Er is geen enkele aanwijzing dat iemand anders dan [medeverdachte] zelf die jerrycan in de auto heeft gelegd in de korte tijd dat hij de auto onder zich had. In diezelfde periode, namelijk op 17 maart 2020, gaf [medeverdachte] aan de verdachte te kennen de klus tegen betaling door de verdachte van een bedrag van 3000 euro nog die week of de week erop te zullen gaan klaren, nu het er eerder niet van was gekomen. Deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, maken dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een strafbare voorbereiding van brandstichting. Wanneer het daadwerkelijk tot een brandstichting was gekomen, was daarbij - gelet op de in brand te steken objecten - gevaar voor goederen, maar ook levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen ontstaan.
Later heeft de verdachte gepoogd [medegedetineerde] uit te lokken tot het in brand steken van de in de – in zijn cel gevonden - brieven vermelde objecten. Uit de verklaring van [getuige 1] blijkt dat verdachte ook aan [medegedetineerde] een beloning in het vooruitzicht heeft gesteld. Immers, [medegedetineerde] mocht spullen wegnemen uit een woning aan een door verdachte genoemd adres. Door het in het vooruitzicht stellen van een beloning en het verschaffen van inlichtingen middels de brieven heeft de verdachte aangezet tot het begaan van een strafbaar feit, namelijk brandstichting. Aangezien [medegedetineerde] bij het aantreffen van de brieven nog in detentie verbleef en verder geen uitvoering heeft kunnen geven aan de brandstichting of die heeft kunnen voorbereiden, is er nog geen sprake van een begin van uitvoering of een strafbare voorbereiding van de brandstichting. De uitlokking is daarom in een poging blijven steken. Feit 2 primair kan dan ook bewezen worden.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte

1.primair

in de periode van 4 september 2019 tot en met 17 maart 2020, te Arnhem, [medeverdachte] door beloften en door het verschaffen van inlichtingen opzettelijk heeft uitgelokt tot het plegen van opzettelijke brandstichting in/aan (de nabijheid) van of aan meerdere woningen en panden, gelegen aan de [adres 1] te [plaats] en de [adres 2] te [plaats] en de [adres 3] , en meerdere voertuigen, te weten een Clio Estate (kleur beige) en een Mercedes Sport Coupe AMG (kleur grijs) (kenteken [kenteken 2] ) en een Clio (kleur blauw met een witte streep eroverheen), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten had kunnen zijn,
immers, heeft hij verdachte- die [medeverdachte] meermalen benaderd om opzettelijk brand te stichten en- die [medeverdachte] de toezegging gedaan tot het betalen van geldbedragen en- die [medeverdachte] inlichtingen verschaft door het (al dan niet door tussenkomst van een ander) verstrekken van een briefje, met daarin de volgende informatie:- adres- en/of locatiegegevens, bevattende:- [adres 1] [plaats] ;- [adres 2] [plaats] ;- [adres 3] ;- kenteken- en/of voertuiggegevens, bevattende:- Clio Estate Beige;- Mercedes AMG, kenteken [kenteken 2] ;- Clio blauw met witte streep - situatieschetsen en plattegronden, bevattende:- getekende woningen en de indeling van woningen van de voornoemde adressen;- getekende en geschreven straten en de omgeving van de voornoemde adressen;- getekende en beschreven auto’s behorende bij de voornoemde adressen;
althans (telkens) informatie van gelijke aard en/of strekking;

2.

op een of meer tijdstippen in de periode van 9 april 2020 tot en met 10 juni 2020 te Arnhem, heeft gepoogd om medegedetineerde [medegedetineerde] door beloften en het verschaffen van inlichtingen, te bewegen om opzettelijk brand te stichten in/aan (de nabijheid) van of aan een of meerdere woningen of panden, gelegen aan de [adres 2] te [plaats] en de [adres 3] en de [adres 5] en meerdere voertuigen, te weten een oranje metallic auto, mogelijk een Peugeot, staande bij/voor de woning aan de [adres 5] en motoren die staan in de stal of garage behorende bij de woning aan de [adres 2] te [plaats] en een auto op de carport/inrit bij de [adres 3] , bestaande uit:- het benaderen van die medegedetineerde [medegedetineerde] om dit strafbare feit te plegen, althans te laten plegen en- bestaande die belofte uit het in het vooruitzicht stellen van een beloning en,
- bestaande het verschaffen van inlichtingen uit het verstrekken van meerdere briefjes, met daarin de volgende informatie:- adres- en locatiegegevens, bevattende:- [adres 2] [plaats] ;- [adres 3] ;- [adres 5] ;- kenteken- en voertuiggegevens, te weten een oranje metallic Peugeot;- situatieschetsen en plattegronden, bevattende:- getekende en geschreven objecten, waaronder woningen en de indeling van woningen;- getekende en geschreven straten;- getekende en beschreven auto’s en motoren;- getekende en beschreven omgeving van de bovengenoemde adressen;- getekende en geschreven informatie waar de personen (behorende bij de bovengenoemde adressen) wonen, slapen, werken, auto(‘s) parkeren e.d.- geschreven informatie over de locatie van beveiligingscamera’s;althans (telkens) informatie van gelijke aard en/of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair:
opzettelijke uitlokking van brandstichting, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of gemeen gevaar voor goederen te duchten is, door beloften en het verschaffen van inlichtingen
Feit 2:
poging tot opzettelijke uitlokking van brandstichting, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of gemeen gevaar voor goederen te duchten is, door beloften en het verschaffen van inlichtingen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Op 24 december 2020 is er door T.W.D.P. van Os, psychiater, en G.M. Jansen, psycholoog, over de geestvermogens van de verdachte een rapport uitgebracht, naar aanleiding van verdachtes verblijf in het Pieter Baan Centrum. Op basis van het forensisch milieuonderzoek, de gesprekscontacten en de observatie concluderen de deskundigen dat de verdachte enige narcistische kenmerken in zijn persoonlijkheid heeft, vanwege zijn versterkte zelfwaardering en de beperkte afstemming als afweer van stress en gespannenheid. Ook zijn er afhankelijke kenmerken, vanwege zijn afhankelijke opstelling zodra hij gespannen is. Mogelijk is het zelfgevoel van de verdachte door vroege hechtingsproblemen instabiel gebleven en heeft hij als reactie daarop afhankelijkheidsgevoelens ontwikkeld binnen relaties en is hij mogelijk gevoelig voor verlating. Daarnaast heeft de verdachte moeite met het zich een voorstelling maken van wat er in een ander omgaat en met het inschatten van hoe hij op de ander overkomt, met name in stressvolle situaties.
De narcistische en afhankelijke kenmerken geven een kleuring van zijn persoonlijkheid.
Er kan echter niet gesteld worden dat dit een structureel, inflexibel en stabiel patroon vormt
dat leidt tot disfunctioneren op meerdere levensgebieden, zoals een vereiste is voor het
stellen van een persoonlijkheidsstoornis. De verdachte kan de persoonlijkheidskenmerken
veranderen naar aanleiding van omstandigheden, wat tegen een persoonlijkheidsstoornis pleit.
De deskundigen concluderen dat er geen reden is om tot enige verminderde toerekeningsvatbaarheid te komen.
De rechtbank komt op basis van de in het rapport vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de strafeis te hoog is en, rekening houdend met artikel 63 Sr, niet mogelijk is. Hij heeft betoogd dat de strafeis niet in verhouding staat tot strafzaken waarbij het daadwerkelijk tot een brandstichting is gekomen. Ook heeft hij betoogd dat het hof bij de strafbepaling in de strafzaak waarvoor de verdachte eerder in eerste aanleg werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, rekening heeft gehouden met de onderhavige strafzaak en mede daarom een gevangenisstraf van zeven jaren en zeven maanden heeft opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan uitlokking van brandstichting en een poging daartoe. Hij heeft in eerste instantie een medegedetineerde, al dan niet door middel van tussenkomst van een ander, een instructiebriefje meegegeven met de opdracht om brand te stichten in/aan de woningen en voertuigen van verdachtes ex-vriendin, haar familie en de familie van haar huidige partner. Later, toen deze gedetineerde in vrijheid werd gesteld, heeft de verdachte daarover nog meermalen telefonisch contact met hem gehad. Uiteindelijk werd deze ex-gedetineerde, die door de verdachte was aangezet tot brandstichting, aangehouden omdat hij in een gestolen auto met valse kentekenplaten reed. Bij de fouillering van de man ontdekte de politie het door de verdachte verstrekte briefje en kwam men erachter dat deze ex-gedetineerde bezig was met een strafbare voorbereiding van brandstichting.
De verdachte heeft vervolgens gepoogd een andere gedetineerde aan te zetten tot het plegen van brandstichting(en). Bij deze gedetineerde werden ook instructiebrieven aangetroffen, met eenzelfde strekking als de brief die eerder werd aangetroffen. Ook hier waren de doelwitten de ex-vriendin van de verdachte en haar schoonfamilie. In beide gevallen had verdachte aan beloning in het vooruitzicht gesteld als de brandstichtingen zouden worden uitgevoerd.
Deze laatste zaak kwam aan het rollen doordat medegedetineerden bij een medewerker van de PI aan de bel trokken, omdat er mensenlevens in gevaar waren.
De verdachte heeft met zijn gedrag laten zien dat hij niet terugdeinst om levens in gevaar te brengen om zijn frustraties over zijn ex-vriendin te botvieren. Hij blijkt hierin ook zeer hardleers te zijn. Terwijl hij in detentie verblijft op grond van een veroordeling wegens brandstichting van voertuigen van de huidige partner van zijn ex-vriendin en die van diens ouders en voor brandstichting bij zijn ex-vriendin ook eerder door de civiele rechter werd veroordeeld, lokt de verdachte in detentie andere gedetineerden uit om tot brandstichting over te gaan zodra zij in vrijheid worden gesteld. Kennelijk kan de verdachte zich niet neerleggen bij zijn eerdere veroordelingen en zint hij op wraak. De rechtbank vindt dat zeer zorgwekkend.
Uit de slachtofferverklaringen blijkt hoe zeer het gedrag van de verdachte het dagelijks leven van de slachtoffers beïnvloedt. De angst voor brandstichting en het gevaar dat daarvan uitgaat, maakt dat zij ‘24/7’ alert zijn, want ondanks dat de veroordeling van de verdachte door de strafrechter in de eerdere zaak in eerste aanleg en hoger beroep niet definitief is, is het een feit dat bij hen brand is gesticht. In plaats van rust te vinden omdat de verdachte zich in detentie bevindt, voelen zij nog steeds de dreiging die van de verdachte uit gaat. Zulks geldt te meer nu zij niet weten uit welke hoek zij het gevaar kunnen verwachten, omdat zij zich steeds blijven afvragen of de verdachte nog meer mensen heeft benaderd met zijn gevaarlijke intenties. Dat is een zeer beangstigende gedachte. In de slachtofferverklaringen is treffend verwoord wat de, inmiddels jarenlange, terreur van de verdachte bij zijn ex-vriendin en haar naasten heeft aangericht.
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Een deel van de strafbare feiten blijkt ook tegen zijn ex-vriendin te zijn gericht. Terwijl het hoger beroep van zijn laatste veroordeling nog liep, ging de verdachte over tot het plegen van de onderhavige feiten. Namens de verdachte is naar voren gebracht dat het gerechtshof dat in hoger beroep [28] oordeelde over de vorige verdenking van brandstichting bij het opleggen van de straf al rekening heeft gehouden met de onderhavige feiten, zodat de verdachte al voor deze feiten is gestraft. Dit verweer berust op een verkeerde lezing van het arrest van het gerechtshof, waarin het hof overweegt dat de hoge vrees voor herhaling, zoals de reclassering die inschat, onder meer wordt versterkt door de nieuwe verdenkingen (namelijk die in de onderhavige zaak, waarover de rechtbank thans oordeelt). Daaruit volgt echter niet dat de feiten als zodanig zijn meegewogen bij het bepalen van de strafmaat.
Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte de feiten pleegde, kan enkel worden volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van tien jaar acht de rechtbank echter niet passend. Gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, waarbij er in sommige gevallen daadwerkelijk sprake was van brandstichting, is de strafeis niet proportioneel. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend.
Bij de strafoplegging dient rekening te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin de verdachte in verband met de bewezenverklaarde feiten in voorlopige hechtenis verkeert, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in beginsel dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden.
De redelijke termijn vangt aan op het moment dat door of vanwege de Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaruit deze heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld.
De verdachte werd op 20 april 2020 voor het eerst als verdachte gehoord. De rechtbank neemt deze datum als uitgangspunt voor de aanvang van de redelijke termijn. De zaak is inhoudelijk behandeld ter terechtzitting van 13 oktober 2021 en 26 april 2022, en de uitspraak is bepaald op 25 mei 2022. Er is aldus sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met negen maanden. Gelet op deze overschrijding zal de rechtbank een maand in mindering brengen op de straf, zodat een gevangenisstraf voor de duur van 59 maanden resteert.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
In het strafproces hebben zich de volgende benadeelde partijen gesteld:
- [slachtoffer 1] , met een vordering van € 2.273,55 aan materiële schade (abonnementskosten meldkamer beveiliging 2020-2021 ad € 763,72, onderhoudskosten beveiligingssystemen ad
€ 536,03, uitbreiding beveiliging € 481,16, eigen risico bijdrage zorgverzekering ad € 385,- en reiskosten bezoeken psycholoog en zittingen ad € 107,64), € 6.500,- aan immateriële schade en € 956,- aan proceskosten;
- [slachtoffer 3] , met een vordering van € 3.149,01 aan materiële schade (uitbreiding beveiliging en onderhoudskosten beveiligingssystemen ad € 1.915,01 en kosten voor het plaatsen van rolluiken bij carport [adres 2] ad € 1.234,-), € 6.500,- aan immateriële schade en € 956,- aan proceskosten;
- [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , met een vordering van € 4.664,21 aan materiële schade (uitbreiding beveiligingsmaatregelen ad € 3.657,33 en abonnement- en onderhoudskosten meldkamer beveiliging 2020-2021 ad € 1.006,88), € 6.500,- aan immateriële schade en € 956,- aan proceskosten;
- [slachtoffer 2] , met een vordering van € 600,- aan immateriële schade;
- [benadeelde 3] , met een vordering van € 124,90 aan materiële schade (aanschaf beveiligingscamera) en € 600,- aan immateriële schade;
- [benadeelde 4] , met een vordering van € 600,- aan immateriële schade.
Alle benadeelden hebben gevorderd de vordering te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen kunnen worden toegewezen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, vanwege de moeilijk vast te stellen causaliteit van de schade in deze zaak en in andere zaken waarin dezelfde partijen betrokken zijn. Inhoudelijk heeft de raadsman het volgende naar voren gebracht.
De raadsman heeft verzocht [slachtoffer 1] in haar vordering ten aanzien van de kosten voor abonnement meldkamer beveiliging 2020-2021, onderhoudskosten beveiligingssystemen en uitbreiding beveiliging niet-ontvankelijk te verklaren, nu deze in een te ver verwijderd verband staan tot de feiten. Ook ontbreekt een deugdelijke onderbouwing. Voor de kosten van het eigen risico van de zorgverzekering dient [slachtoffer 1] ook niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze niet in rechtstreeks verband staan tot de feiten.
De reiskosten voor de zitting dienen afgewezen te worden, omdat de benadeelde zich liet bijstaan door een raadsman. Voor de reiskosten naar de psycholoog dient [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] heeft de raadsman verzocht de kosten voor uitbreiding van het beveiligingssysteem af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Hetzelfde heeft de raadsman betoogd ten aanzien van de kosten voor rolluiken voor de carport, omdat het causaal verband ontbreekt. De specifieke noodzaak van deze kosten is niet gebleken. De immateriële schade in onvoldoende onderbouwd.
De vordering van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] is onvoldoende onderbouwd en dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Voor wat betreft de gevorderde proceskosten van al deze benadeelde partijen geldt dat de vorderingen een grote overlap vertonen. De raadsman heeft verzocht deze kosten te matigen.
De raadsman heeft geen opmerkingen naar voren gebracht ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] .
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelden partijen allen als gevolg van de strafbare feiten rechtstreeks schade hebben geleden. Zij zijn allen betrokken bij de bewezenverklaarde feiten, doordat hun gegevens in de instructiebrieven werden vermeld; de schade komt eruit voort dat daardoor hun gevoel van veiligheid is aangetast.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de vorderingen te ingewikkeld zijn omdat onduidelijk is welke schade zou zijn veroorzaakt door de vorige feiten en welke door de feiten waar het nu over gaat, overweegt de rechtbank dat het enkele feit dat de eerdere verdenkingen uit de andere strafzaak eveneens tot schade hebben geleid, niet maakt dat de huidige vorderingen te ingewikkeld zouden zijn voor een beoordeling in het onderhavige strafproces.
Voor zover het verweer inhoudt dat er geen nieuwe schade is ontstaan of dat de vorderingen dubbelop zijn ten opzichte van de vorige strafzaak, stuit dit af op het navolgende. Na de aanhouding van [medeverdachte] op 27 maart 2020 en naar aanleiding van onderzoek naar de adressen en voertuigen genoemd in de brief, werden de betrokkenen geïnformeerd over de mogelijke dreiging die hier van uit ging. Op die manier werden zij en hun familieleden opnieuw geconfronteerd met de gedragingen van de verdachte jegens hen. Zij zagen zich genoodzaakt opnieuw extra maatregelen ter beveiliging te treffen. Ook hebben de nieuwe verdenkingen de nodige impact op de benadeelden gehad. Dat maakt dat uit de stellingen van de benadeelde partijen, voldoende onderbouwd door het dossier en door bewijsstukken bij de vorderingen, volgt dat er nieuwe schade is ontstaan door de feiten waarvoor de verdachte nu wordt veroordeeld en dat de verdachte die schade dient te vergoeden. Namens de verdachte is overigens niet aangevoerd, noch is gebleken, dat er concrete schadeposten zijn tot vergoeding waarvan de verdachte eerder is veroordeeld.
Bij de beoordeling van de vorderingen zal de rechtbank het volgende als uitgangspunt nemen. [slachtoffer 1] heeft in haar schriftelijke slachtofferverklaring aangegeven dat zij op 31 maart 2020 door de politie werd geïnformeerd over de aanhouding van [medeverdachte] . Dat betekent dat bij de beoordeling van de toewijzing van de schade, in beginsel enkel de schade kan worden toegewezen die is ontstaan ná 31 maart 2020. De rechtbank zal ook ten aanzien van de andere benadeelde partijen uitgaan van deze datum. De rechtbank neemt verder tot uitgangspunt dat, gelet op de stellingen van de benadeelde partijen en de niet of onvoldoende gemotiveerde betwisting daarvan door de verdachte, maatregelen die na 31 maart 2020 door de benadeelde partijen met het oog op hun veiligheid zijn getroffen in causaal verband staan tot de feiten waarvoor de verdachte wordt veroordeeld.
De rechtbank zal nu ingaan op de beoordeling van de afzonderlijke schadeposten.
Vordering [slachtoffer 1] :
- Abonnementskosten meldkamer beveiliging 2020-2021:
De factuur voor de abonnementskosten voor het jaar 2020 ad € 380,75 dateert van 3 januari 2020. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komen deze kosten niet voor toewijzing in aanmerking, aangezien de kosten voor dit jaarabonnement zijn gemaakt nog voordat de benadeelde wist van de nieuwe verdenking. Omdat het causaal verband tussen de kosten en het bewezenverklaarde ontbreekt, zal de benadeelde voor dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De factuur van 12 januari 2021 ad € 382,97 komt wel voor vergoeding in aanmerking. De benadeelde wist toen immers dat de verdachte andere personen had uitgelokt of geprobeerd uit te lokken om brand te stichten, zodat aannemelijk is dat dit voor haar aanleiding was om het contract te verlengen.
- Onderhoudskosten beveiligingssystemen 2020-2021:
De facturen dateren van 1 april 2020 en 17 september 2021. De kosten ad € 536,03 komen voor toewijzing in aanmerking.
Anders dan de verdediging betoogt, betreft dit geen toekomstige schade, omdat voldoende aannemelijk is dat het gevoel van onveiligheid dat door het handelen van de verdachte is veroorzaakt zich niet zal beperken tot enkele maanden of zelfs een jaar nadat het is ontstaan. De behoefte aan beveiliging en de onderhoudskosten die daarbij horen, houden dan ook direct verband met het bewezenverklaarde.
- Uitbreiding beveiliging:
De kosten ad € 481,16 komen voor vergoeding in aanmerking. Naar aanleiding van het bewezenverklaarde waren deze uitgaven noodzakelijk om zich tegen een mogelijke nieuwe dreiging te beschermen.
- Eigen risico bijdrage zorgverzekering:
De kosten ad € 385,- komen voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn voldoende onderbouwd. Naar aanleiding van de nieuwe verdenking, heeft de benadeelde de behandeling bij de psycholoog opnieuw opgestart. De psycholoog heeft schriftelijk de reden voor de behandeling nader toegelicht.
- Reiskosten:
Met betrekking tot de reiskosten voor de bezoeken aan de psycholoog overweegt de rechtbank dat deze, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de bijdrage van het eigen risico, voor vergoeding in aanmerking komen. Het betreffen 10 bezoeken à 6 km, dus 60 km x € 0,26 = € 60,-.
De reiskosten die zijn gemaakt om de terechtzittingen bij te wonen, komen, gelet op artikel 238 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering, niet voor vergoeding in aanmerking, omdat de benadeelde zich heeft laten bijstaan door een advocaat. Dit deel van de vordering ad € 92,04 zal worden afgewezen.
Omdat zowel de verdachte als [medeverdachte] verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de materiële schade, zal deze hoofdelijk worden toegewezen.
- Immateriële schade:
De rechtbank is van oordeel dat er, met de bewezenverklaring van de feiten, sprake is van een aantasting in de persoon, als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek in artikel 6:106 aanhef en onder b (op andere wijze in de persoon aangetast). Er is sprake van jarenlange terreur van de benadeelde door de verdachte, met wie zij een relatie heeft gehad. De verdachte werd door zowel de rechtbank als het hof schuldig bevonden aan belaging van de benadeelde en brandstichting bij haar huidige partner. De verdachte werd bovendien civielrechtelijk veroordeeld wegens het in brand steken van de woning van de benadeelde. Na de aanhouding van [medeverdachte] op 27 maart 2020, bleek dat er opnieuw dreiging was vanuit de verdachte richting de benadeelde. Zij moet steeds weer opnieuw die dreiging ondergaan, niet wetende vanuit welke hoek zij die dreiging kan verwachten, nu de verdachte ook derden heeft benaderd. De benadeelde is constant op haar hoede. De dreiging heeft een dergelijk grote impact op haar leven, dat zij zich opnieuw onder behandeling moest laten stellen bij een psycholoog. Het door de benadeelde gevorderde bedrag van € 6.500,- komt de rechtbank dan ook billijk voor en komt voor vergoeding in aanmerking.
Nu zowel de verdachte als [medeverdachte] verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de schade, zal deze hoofdelijk worden toegewezen, met dien verstande dat de immateriële schade hoofdelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000-. Voor het overige bedrag (€ 1.500,-) is alleen de verdachte verantwoordelijk. Dit laatste bedrag is gebaseerd op het bewezenverklaarde onder feit 2.
[slachtoffer 3] :
- Uitbreiding beveiliging en onderhoudskosten beveiligingssystemen:
De facturen dateren van 16 april 2020, dus nadat de benadeelde in kennis is gesteld van de nieuwe dreiging. De kosten voor uitbreiding van de beveiliging ad € 1.915,01 komen geheel voor vergoeding in aanmerking. Als partner van [slachtoffer 1] was de benadeelde eerder slachtoffer van brandstichting. De nieuwe dreiging was aanleiding om de beveiliging uit te breiden, met alle kosten die daarbij horen voor onderhoud.
- Kosten plaatsen rolluiken bij carport [adres 2] :
Ook de kosten voor het plaatsen van de rolluiken ad € 1.234,- komen voor vergoeding in aanmerking. De noodzaak tot plaatsing van de rolluiken is voldoende onderbouwd. Gelet op de inhoud van de instructiebrieven was er namelijk te verwachten dat auto’s in brand zouden worden gestoken.
Nu zowel de verdachte als [medeverdachte] verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de schade ten aanzien van feit 1, zal deze hoofdelijk worden toegewezen.
- Immateriële schade:
De benadeelde heeft gesteld dat er sprake is van een oogmerk om nadeel toe te brengen. De rechtbank kan niet vaststellen dat de verdachte primair het oogmerk had om immateriële schade toe te brengen aan de personen rondom zijn ex-partner. Wel is er sprake van aantasting van de persoon op andere wijze, als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. De benadeelde heeft gesteld dat er sprake is van geestelijk letsel, te weten psychische klachten. Het bestaan van geestelijke schade dient in beginsel naar objectieve maatstaven te kunnen worden vastgesteld. Hoewel de benadeelde geen behandeling voor zijn klachten heeft ondergaan, is de rechtbank van oordeel dat het bestaan van psychische klachten als gevolg van het bewezenverklaarde zo voor de hand ligt, dat er gesproken kan worden van een aantasting in de persoon. De benadeelde is de huidige partner van [slachtoffer 1] , de ex-vriendin van de verdachte. Door de relatie is ook hij ongewild in een dreigende situatie terecht gekomen, waar maar geen einde aan lijkt te komen. De constante dreiging maakt dat de toewijzing van immateriële schade billijk is. De rechtbank ziet wel aanleiding het gevorderde bedrag te matigen. Daarbij heeft zij acht geslagen op de hoogte van de vergoeding van immateriële schade die aan [slachtoffer 1] is toegewezen en aan toegekende vergoedingen in soortgelijke zaken. Anders dan [slachtoffer 1] heeft de benadeelde door het handelen van de verdachte geen psychologische hulp nodig gehad. De impact van het bewezenverklaarde lijkt, zonder dit te willen bagatelliseren, minder ernstig voor de benadeelde. De rechtbank acht toewijzing van een bedrag van € 2.500,- voor feit 1 en € 750,- voor feit 2 billijk.
Nu zowel de verdachte als [medeverdachte] verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de schade ten aanzien van feit 1, zal deze hoofdelijk worden toegewezen. Voor de schade ten aanzien van feit 2 is alleen de verdachte verantwoordelijk.
Vordering [benadeelde 1] en [benadeelde 2] :
- Uitbreiding beveiligingsmaatregelen:
De factuur ter hoogte van € 328,50 voor montage- en aansluitkosten dateert van 3 januari 2020. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komen deze kosten niet voor toewijzing in aanmerking, aangezien de kosten zijn gemaakt nog voordat de benadeelden wisten dat de verdachte bezig was met de bewezenverklaarde feiten. Omdat het causaal verband tussen de kosten en het bewezenverklaarde ontbreekt, zullen de benadeelden voor dit deel van hun vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De factuur van 16 juni 2020 ad € 3.329,13 komt wel voor vergoeding in aanmerking. Gelet op de bewezenverklaarde feiten is het aannemelijk en redelijk dat de benadeelden hun bezittingen beter wilden beveiligen.
- Abonnements- en onderhoudskosten meldkamer 2020-2021:
Voor zover het bedrag van € 70,05 voor de maand maart 2020 is gevorderd, dienen de benadeelden niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. Deze kosten komen niet voor toewijzing in aanmerking, aangezien de kosten zijn gemaakt nog voordat de benadeelden wisten dat de verdachte bezig was met de bewezenverklaarde feiten. Het causaal verband tussen de kosten en het bewezenverklaarde ontbreekt. Voor het resterende deel zal de vordering ad € 936,83 worden toegewezen.
Nu zowel de verdachte als [medeverdachte] verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de schade ten aanzien van feit 1, zal deze hoofdelijk worden toegewezen.
De rechtbank zal bepalen dat de materiële schade wordt betaald aan [benadeelde 2] , nu de facturen op zijn naam staan en – daar gaat de rechtbank vanuit – door hem betaald zijn.
- Immateriële schade:
De rechtbank stelt vast dat de benadeelden samen een vordering hebben ingediend. Voor wat betreft de immateriële schade gaat de rechtbank ervan uit dat bedoeld is per persoon
€ 6.500,- aan immateriële schade te vorderen. Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van de immateriële schade bij [slachtoffer 3] , overweegt de rechtbank ook hier dat er gelet op de aard en de ernst van de normschending sprake is van een aantasting in de persoon, waardoor schade is geleden die voor toewijzing in aanmerking komt. De rechtbank acht toewijzing van een bedrag van € 2.500,- voor feit 1 en € 750,- voor feit 2 billijk.
Nu zowel de verdachte als [medeverdachte] verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de schade ten aanzien van feit 1, zal deze hoofdelijk worden toegewezen. Voor de schade ten aanzien van feit 2 is alleen de verdachte verantwoordelijk.
Vorderingen [slachtoffer 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] :
- Aanschaf beveiligingscamera’s:
De kosten voor de aanschaf van beveiligingscamera’s komen voor vergoeding in aanmerking. Gelet op de dreiging die van de verdachte uit gaat met de bewezenverklaarde feiten, is het aannemelijk dat de benadeelde [benadeelde 3] deze kosten heeft gemaakt ter beveiliging van de woning.
Nu zowel de verdachte als [medeverdachte] verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de schade ten aanzien van feit 1, zal deze hoofdelijk worden toegewezen.
- Immateriële schade:
De drie benadeelden hebben allen een bedrag van € 600,- gevorderd. Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van de immateriële schade bij [slachtoffer 3] , overweegt de rechtbank ook hier dat er gelet op de aard en de ernst van de normschending sprake is van een aantasting in de persoon en dat de daarmee gemoeide schade vergoed dient te worden. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank billijk voor en zal dan ook voor een ieder worden toegewezen.
Nu zowel de verdachte als [medeverdachte] verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de schade, zal deze hoofdelijk worden toegewezen.
De toe te wijzen vorderingen worden alle verhoogd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020. Ook zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
De proceskosten, zoals gevorderd door [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , ad € 956,- zullen ook – hoofdelijk - worden toegewezen. Nu [benadeelde 2] en [benadeelde 1] samen één vordering hebben ingediend, zal eenmaal een proceskostenveroordeling voor dit bedrag plaatsvinden, te betalen aan [benadeelde 2] . De proceskosten van [benadeelde 1] zullen op nihil worden gesteld.

8.Het beslag

Tijdens het onderzoek zijn meerdere kladblokken in beslag genomen. Het betreffen voorwerpen die tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd of bestemd. De rechtbank zal deze kladblokken verbeurd verklaren.
Op de beslaglijst staat een telefoon, merk Samsung, vermeld. Onder verdachte is echter geen Samsung telefoon in beslag genomen, zodat de rechtbank ervan uit gaat dat deze vermelding op een vergissing berust.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 47, 57, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
- wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 1]gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 6.845,16, bestaande uit € 1.845,16 aan materiële schade en
€ 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en veroordeelt hem daarnaast tot betaling van € 1.500,- aan immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat voor zover het bedrag van € 6.845,16 door de mededader is betaald, de veroordeelde niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • wijst af de gevorderde reiskosten ad € € 92,04;
  • veroordeelt verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 956,-, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • verklaart de benadeelde partij ter zake van het overige aan materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] een bedrag van € 8.345,16 te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 76 dagen gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020;
  • bepaalt dat voor zover een bedrag van € 6.845,16 door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
  • wijst de vordering van de
  • bepaalt dat voor zover het bedrag van € 5.649,01 door de mededader is betaald, de veroordeelde niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • veroordeelt verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 956,-, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • verklaart de benadeelde partij ter zake van het overige aan materiële en immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij zijn vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] een bedrag van € 6.399,01 te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 66 dagen gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020;
  • bepaalt dat voor zover een bedrag van € 5.649,01 door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
  • wijst de vordering van de
  • bepaalt dat voor zover het bedrag van € 6.765,96 door de mededader is betaald, de veroordeelde niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • veroordeelt verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 956,-, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • verklaart de benadeelde partij ter zake van het overige aan materiële en immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij zijn vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2] een bedrag van € 7.515,96 te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 72 dagen gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020;
  • bepaalt dat voor zover een bedrag van € 6.765,96 door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
  • wijst de vordering van de
  • bepaalt dat voor zover het bedrag van € 2.500,- door de mededader is betaald, de veroordeelde niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • verklaart de benadeelde partij ter zake van het overige aan immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] een bedrag van € 3.250,- te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 42 dagen gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020;
  • bepaalt dat voor zover een bedrag van € 2.500,- door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
  • wijst de vordering van de
  • bepaalt dat voor zover voornoemd bedrag door de mededader is betaald, de veroordeelde niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] een bedrag van € 600,- te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 12 dagen gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020;
  • bepaalt dat voor zover een bedrag van € 600,- door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
  • wijst de vordering van de
  • bepaalt dat voor zover het bedrag van € 724,90 door de mededader is betaald, de veroordeelde niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3] een bedrag van € 724,90 te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 14 dagen gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020;
  • bepaalt dat voor zover een bedrag van € 724,90 door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
  • wijst de vordering van de
  • bepaalt dat voor zover het bedrag van € 600,- door de mededader is betaald, de veroordeelde niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 4] een bedrag van € 600,- te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 12 dagen gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020;
  • bepaalt dat voor zover een bedrag van € 600,- door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart verbeurd de volgende in beslag genomen voorwerpen:
- Documenten, G1307321, handschriften.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux, voorzitter, mr. C.G.A. Wouters en mr. R. Verkijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 mei 2022.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 4 september 2019 tot en met 17 maart 2020, te Arnhem, althans in Nederland, (meermalen) [medeverdachte] door giften en/of beloften en/of door misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen opzettelijk heeft uitgelokt tot het plegen van opzettelijke brandstichting en/of teweeg brengen van een ontploffing in/aan (de nabijheid) van een of meerdere woning(en) en/of pand(en), gelegen aan de [adres 1] te [plaats] en/of de [adres 2] te [plaats] en/of de [adres 3] , en/of een of meerdere voertuig(en), te weten een Clio Estate (kleur beige) en/of een Mercedes Sport Coupe AMG (kleur grijs) (kenteken [kenteken 2] ) en/of een Clio (kleur zwart) (kenteken [kenteken 3] ) en/of een Clio (kleur blauw met een witte streep eroverheen), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een achter te duchten had kunnen zijn,”immers, heeft hij verdachte
- die [medeverdachte] (meermalen) benaderd om opzettelijk brand te stichten, althans te laten stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen, althans te laten brengen en/of
- die [medeverdachte] de belofte/ toezegging gedaan tot het betalen, althans in het vooruitzicht stellen van een of meer geldbedrag(en) en/of beloning en/of bonus en/of
- die [medeverdachte] inlichtingen verschaft door het (al dan niet door tussenkomst van (een) ander(en)) verstrekken van een of meerdere briefje(s), met daarin de volgende informatie:
- adres- en/of locatiegegevens, bevattende:
- [adres 1] [plaats] ;
- [adres 2] [plaats] ;
- [adres 3] ;
- kenteken- en/of voertuiggegevens, bevattende:
- Clio Estate Beige;
- Mercedes AMG, kenteken [kenteken 2] ;
- Clio blauw met witte streep
- Clio zwart, kenteken [kenteken 3] ;
- situatieschetsen en/of plattegronden, bevattende:
- getekende en/of geschreven woningen en/of de indeling van woningen van de voornoemde adressen;
- getekende en/of geschreven straten en/of de omgeving van de voornoemde adressen;
- getekende en/of geschreven auto’s en/of motoren behorende bij de voornoemde adressen;
- getekende en/of geschreven informatie waar de personen, behorende bij de voornoemde adressen, wonen, slapen, werken, voertuigen parkeren e.d.
althans (telkens) informatie van gelijke aard en/of strekking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op of omstreeks 27 maart 2020 in de gemeente Venlo, althans in Nederland, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting (als bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk
- een of meer notitieblaadje(s) met tekeningen/plattegronden, adressen, voertuigen, beloningen en/of instructies en/of
- een of meer jerrycan(s) inhoudende een hoeveelheid benzine, althans een brandbare vloeistof, en/of
- een of meer rol(len) wc-papier, en/of
- een of meer lakens bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen in de periode van 4 september 2019 tot en met 17 maart 2020 te Arnhem, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door, het (al dan niet door tussenkomst van ander(en)) verstrekken aan [medeverdachte] van een of meerdere briefje(s)/ notitieblaadje(s), met daarin de volgende informatie:
- adres- en/of locatiegegevens, bevattende:
- [adres 1] [plaats] ;
- [adres 2] [plaats] ;
- [adres 3] ;
- kenteken- en/of voertuiggegevens, bevattende:
- Clio Estate Beige;
- Mercedes AMG, kenteken [kenteken 2] ;
- Clio blauw met witte streep;
- Clio zwart, kenteken [kenteken 3] ;
- situatieschetsen en/of plattegronden, bevattende:
- getekende en/of geschreven woningen en/of de indeling van woningen van de voornoemde adressen;
- getekende en/of geschreven straten en/of de omgeving van de voornoemde adressen;
- getekende en/of geschreven auto’s en/of motoren behorende bij de voornoemde adressen;
- getekende en/of geschreven informatie waar de personen, behorende bij de voornoemde adressen, wonen, slapen,
werken, voertuigen parkeren e.d. althans (telkens) informatie van gelijke aard en/of strekking;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 4 september 2019 tot en met 17 maart 2020 te Arnhem, althans in Nederland, (meermalen) heeft gepoogd om [medeverdachte] door in artikel 47, eerste lid onder 2e, van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen, te weten door giften en/of beloften en/of door misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, te bewegen om opzettelijk brand te stichten en/of te laten stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen en/of teweeg te laten brengen in/aan (de nabijheid) van een of meerdere woning(en) en/of pand(en), gelegen aan de [adres 1] te [plaats] en/of de [adres 2] te [plaats] en/of de [adres 3] /of een of meerdere voertuig(en), te weten een Clio Estate (kleur beige) en/of een Mercedes AMG (kenteken [kenteken 2] ) en./of een Clio (kleur zwart) (kenteken [kenteken 3] ) en/of een Clio (kleur blauw met een witte streep eroverheen), bestaande uit:
- het (meermalen) benaderen van die [medeverdachte] om dit strafbare feit te plegen, althans te laten plegen
- die belofte in de toezegging tot het betalen, althans in het vooruitzicht stellen van een of meer geldbedrag(en) en/of beloning en/of bonus en/of
- het verschaffen van inlichtingen door middel van het (al dan niet door tussenkomst van ander(en)) verstrekken van een of meerdere briefje(s), met daarin de volgende informatie:
- adres- en/of locatiegegevens, bevattende:
- [adres 1] [plaats] ;
- [adres 3] ;
- [adres 2] [plaats] ;
- kenteken- en/of voertuiggegevens, bevattende:
- Clio Estate Beige;
- Mercedes AMG kenteken [kenteken 2] ;
- Clio blauw met witte streep;
- Clio zwart, kenteken [kenteken 3] ;
- situatieschetsen en/of plattegronden, bevattende:
- getekende en/of geschreven objecten, waaronder woningen en/of de indeling van woningen;
- getekende en/of geschreven straten;
- getekende en/of geschreven auto’s en/of motoren;
- getekende en/of geschreven omgeving van de bovengenoemde adressen;
- getekende en/of geschreven informatie waar de personen (behorende bij de bovengenoemde adressen) wonen, slapen, werken, auto(‘s) parkeren e.d.
althans (telkens) informatie van gelijke aard en/of strekking;
2.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 9 april 2020 tot en met 10 juni 2020 te Arnhem, althans in Nederland, (meermalen) heeft gepoogd om medegedetineerde [medegedetineerde] door in artikel 47, eerste lid onder 2e, van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen, te weten door giften en/of beloften en/of door misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, te bewegen om opzettelijk brand te stichten en/of te laten stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen en/of teweeg te laten brengen in/aan (de nabijheid) van een of meerdere woning(en) en/of pand(en), gelegen aan de [adres 2] te [plaats] en/of de [adres 3] en/of de [adres 5] en/of een of meerdere voertuig(en), te weten een oranje metallic auto, mogelijk een Peugeot, staande bij/voor de woning aan de [adres 5] en/of motoren die staan in de stal of garage behorende bij de woning aan de [adres 2] te [plaats] en/of auto op carport/inrit bij de [adres 3] , bestaande uit:
- het (meermalen) benaderen van die medegedetineerde [medegedetineerde] om dit strafbare feit te plegen, althans te laten plegen
- die belofte in de toezegging tot het betalen, althans in het vooruitzicht stellen van een of meer geldbedrag(en) en/of beloning en/of bonus en/of
- het verschaffen van inlichtingen door middel van het (al dan niet door tussenkomst van ander(en)) verstrekken van een of meerdere briefje(s), met daarin
de volgende informatie:
- adres- en/of locatiegegevens, bevattende:
- [adres 2] [plaats] ;
- [adres 3] ;
- [adres 5] ;
- kenteken- en/of voertuiggegevens, te weten een oranje metallic Peugeot;
- situatieschetsen en/of plattegronden, bevattende:
- getekende en/of geschreven objecten, waaronder woningen en/of de indeling van woningen;
- getekende en/of geschreven straten;
- getekende en/of geschreven auto’s en/of motoren;
- getekende en/of geschreven omgeving van de bovengenoemde adressen;
- getekende en/of geschreven informatie waar de personen (behorende bij de bovengenoemde adressen) wonen, slapen, werken, auto(‘s) parkeren e.d.
- getekende en/of geschreven informatie over de locatie van beveiligingscamera’s;
althans (telkens) informatie van gelijke aard en/of strekking.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie, districtsrecherche Noord- en Midden Limburg, proces-verbaalnummer 2020046820, gesloten d.d. 12 november 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 607.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juli 2020, p. 38.
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 maart 2020, p. 353.
4.Het proces-verbaal van forensisch onderzoek d.d. 18 mei 2020, p. 354 en 355 in combinatie met het geschrift, te weten het rapport van het NFI d.d. 3 juli 2020, p. 373.
5.Vonnis van de rechtbank Limburg in de strafzaak tegen [medeverdachte] (parketnummer 03/083505-20) d.d. 25 mei 2022.
6.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juli 2020, p. 38.
7.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juli 2020, p. 39.
8.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 maart 2020, p. 182, 270.
9.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juli 2020, p. 39.
10.Vonnis van deze rechtbank d.d. 22 juli 2019, Bijlage 2 bij de vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1] .
11.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juni 2020, p. 233.
12.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 mei 2020, p. 229.
13.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 13 oktober 2021 afgelegd.
14.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 14 januari 2021, niet doorgenummerd.
15.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 13 oktober 2021 afgelegd.
16.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2020, p. 60 en 61.
17.Het geschrift, te weten het geschrift van handschrift vergelijkend onderzoek d.d. 23 juli 2020, p. 385 en 394.
18.Het geschrift, te weten uitwerking van tapgesprekken, p. 143 en 145 en de waarneming van de rechtbank ter terechtzitting.
19.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 juli 2020, p. 527.
20.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juli 2020, p. 39 en 40.
21.Het proces-verbaal van verhoor getuige [medegedetineerde] d.d. 12 juni 2020, p. 536, 537 en 538.
22.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 26 april 2022 afgelegd.
23.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 16 juni 2020, p. 546.
24.Het stamproces-verbaal d.d. 12 november 2020, p. 31.
25.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 29 juli 2020, p. 554.
26.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 9 november 2021, niet doorgenummerd.
27.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 13 oktober 2021 afgelegd.