Overwegingen
Wat ging aan de zaak vooraf?
1. Eiser is de bewoner en huurder van de woning. In de bestuurlijke rapportage van de politie van 27 mei 2021 is vermeld dat er op 26 mei 2021 in de woning 31 xtc-tabletten zijn aangetroffen. In deze rapportage staat verder vermeld dat het binnentreden in de woning plaatsvond naar aanleiding van een onderzoek inzake de handel in verdovende middelen waarbij een derde, de dealer, zijnde hoofdverdachte in het politieonderzoek, gebruik maakte van de woning van verzoeker als zogenaamde stashplaats. Uit een latere rapportage blijkt dat er naast de XTC-tabletten ook nog eens 0,7 gram cocaïne werd aangetroffen.
2. Bij besluit van 9 augustus 2021 heeft verweerder gelast tot sluiting van de woning en het bijbehorend erf op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Eiser heeft hiertegen bezwaar ingediend en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer ROE 21/2223).
3. In de uitspraak van 20 september 2021 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de sluiting van de woning in dit geval evenredig is en waarom niet had kunnen worden volstaan met een waarschuwing of voorwaardelijke sluiting. Het verzoek om een voorlopige voorziening is toegewezen en het primaire besluit is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
4. Verweerder heeft het bezwaar bij het besluit van 8 december 2021 ongegrond verklaard en aangekondigd de woning op 19 januari 2022 voor de duur van 52 weken te sluiten. Eiser heeft hiertegen beroep ingediend en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummers ROE 22/1 en ROE 21/3455).
5. In de uitspraak van 10 februari 2022 heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard en het besluit van 8 december 2021 vernietigd, omdat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd ten aanzien van de noodzaak (duur) van de sluiting voor 52 weken. Het verzoek om een voorlopige voorziening is toegewezen en de rechtsgevolgen van het primaire besluit van 9 augustus 2021 zijn opgeschort tot zes weken na de nieuwe beslissing op bezwaar.
6. Verweerder heeft bij het bestreden besluit, het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en aangekondigd de woning op 4 mei 2022 voor de duur van 52 weken te sluiten. De voorzieningenrechter stelt vast dat de thans aangevoerde gronden, op een enkele aanvulling na, gelijk zijn aan de gronden tegen het besluit van 10 februari 2022.
Is voldaan aan de voorwaarden een voorlopige voorziening te treffen en/of te beslissen op het door eiser ingestelde beroep?
7. In artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan.
8. Het verzoek om een voorlopige voorziening betreft een verzoek hangende beroep in de hoofdzaak. Artikel 8:86, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter dan onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak, indien zij na de behandeling van het verzoek ter zitting van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
9. Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter overgaat tot het geven van een rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. In dit kader moet de voorzieningenrechter toetsen of verweerder bevoegd was tot sluiting over te gaan én of hij in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid.
Was verweerder bevoegd tot sluiting van de woning over te gaan?
10. Eiser stelt zich op het standpunt dat niet is aangetoond dat er sprake was van
handel of productie vanuit/ in de woning. De politie heeft slechts vastgesteld dat er 31 XTC-tabletten in de woning aanwezig waren. Voor zover eiser hiermee bedoelt de bevoegdheid tot sluiting te betwisten overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De aangetroffen hoeveelheid XTC met een nettogewicht van in totaal 15,6 gram, is groter dan de hoeveelheid bestemd voor eigen gebruik. Het aantreffen van een handelshoeveelheid is op zichzelf al voldoende om aan te nemen dat er van handel sprake is. Daadwerkelijke verkoop, aflevering of verstrekking hoeft niet aangetoond te worden. Het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs maakt dat ervan wordt uitgegaan dat deze bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking, tenzij de betrokkene aannemelijk maakt dat de drugs bestemd zijn voor eigen gebruik of aannemelijk maakt dat er geen verband bestaat tussen de drugs en de woning.Indien dit niet aannemelijk wordt gemaakt, is verweerder ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om de woning te sluiten.
11. Eiser heeft betoogd dat de afgetapte telefoongesprekken niet met hem zijn
gevoerd en dat hij geen weet had van de aanwezigheid van de XTC-tabletten. Ter zitting heeft eiser nader toegelicht dat een vriend van hem de XTC-tabletten op zijn verjaardag in zijn woning heeft gelegd. Ter onderbouwing heeft eiser ter zitting een verklaring overgelegd van [naam 2] , waarin [naam 2] – kort gezegd – verklaart dat de XCT-tabletten van hem waren en dat hij hoopt dat eiser hierdoor niet in de problemen komt. Met deze enkele verklaring heeft eiser naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet aannemelijk gemaakt dat de gevonden XCT-tabletten niet bestemd waren voor handel vanuit de woning van eiser dan wel voor eigen gebruik.
12. Eiser heeft erop gewezen dat de strafzaak tegen hem, voor zover hij werd
verdacht van handel in verdovende middelen, wegens onvoldoende bewijs is geseponeerd. Dit maakt echter niet dat verweerder niet tot sluiting kan overgaan. Uit vaste jurisprudentievan de Afdeling volgt namelijk dat persoonlijke verwijtbaarheid niet is vereist voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Ook als tegen de betrokkene een strafzaak voor de overtreding is aangespannen en die strafzaak vervolgens door een sepot, vrijspraak, ontslag van alle rechtsvervolging of anderszins niet in een straf resulteert, betekent dat niet dat verweerder van sluiting had moeten afzien. De bestuursrechtelijke bevoegdheid van verweerder tot sluiting staat namelijk los van een eventuele strafrechtelijke procedure.In dit kader is van belang dat de bestuursrechtelijke bevoegdheid tot sluiting een ander doel dient (herstel van de openbare orde en bescherming van het woon- en leefmilieu) dan een strafrechtelijke procedure (punitief). De vraag of de rechthebbende een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan daarentegen wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting.
13. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was verweerder dan ook
bevoegd om over te gaan tot sluiting van de woning.
Heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid?
14. De voorzieningenrechter stelt vast dat de voorzieningenrechter van deze
rechtbank in de uitspraak van 10 februari 2022 ten aanzien van de noodzaak van de sluiting in rechtsoverweging 21 tot en met 23 als volgt heeft overwogen:
“21. Op grond van de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912) dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. 22. De voorzieningenrechter overweegt over de noodzaak van het sluiten van de woning als volgt. Zoals in de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 is overwogen, geldt als uitgangspunt dat in het geval in een pand een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat een pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Vast staat dat in de woning van eiser een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen naar aanleiding van een politieonderzoek naar handel in drugs. Daarin is al een belang voor sluiting gelegen. In de woning zijn weliswaar geen attributen gevonden die wijzen op drugshandel, maar dat neemt niet weg dat verweerder op basis van de informatie van de politie op goede gronden heeft geoordeeld dat er sprake is van een ernstig geval. Immers is daaruit gebleken dat eisers woning fungeerde als opslagplaats voor drugs en deze daarmee een schakel vormde in de drugshandel. Daarnaast heeft verweerder erop gewezen dat zijn gemeente kampt met ernstige drugsproblematiek en -overlast die veelal direct te relateren is aan woningen of lokalen. Verweerder heeft hiermee voldoende gemotiveerd dat er op zichzelf een noodzaak was tot sluiting van de woning en niet kon worden volstaan met een minder zware maatregel.
23. Over de duur van de sluiting overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Verweerder heeft in het bestreden besluit hiervan geen andere motivering gegeven dan verwijzing naar zijn beleid. Gelet op het hiervoor onder 18. overwogene kon hij daarmee echter niet volstaan en ontbeert het besluit op dit punt een deugdelijke motivering. Als gevolg daarvan kan niet worden beoordeeld of en in hoeverre een sluitingsduur van 52 weken voor eiser onevenredige gevolgen heeft ten opzichte van de tot de met het beleid te dienen doelen. Om deze reden zal het beroep gegrond worden verklaard. Nu dit betekent dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt en verweerder een nieuw besluit dient te nemen, zal de voorzieningenrechter ook over de overige, aan de orde zijnde, aspecten van het bestreden besluit oordelen.”
15. De voorzieningenrechter stelt voorts vast verweerder in het bestreden besluit
(onder meer) ten aanzien van de duur van de sluiting een aanvullende motivering heeft gegeven. De duur van de sluiting is volgens verweerder ingegeven door de omvangrijke verdovende middelen problematiek die de gemeente Kerkrade al geruime tijd heeft. Een mogelijke oorzaak hiervan is dat de gemeente Kerkrade een grensgemeente is en aanzuigende werking heeft op gebruikers, producenten en handelaren van verdovende middelen uit het buitenland. De gemeente Kerkrade heeft relatief veel goedkope huurwoningen en ook de koopprijs is erg laag. Vanaf 2013 is 517 keer het Damoclesbeleid toegepast. Vanaf oktober 2021 tot en met heden heeft verweerder 14 bestuurlijke rapportages ontvangen. In minder dan 10 jaar zijn in 1 op de 41 woningen verdovende middelen aangetroffen. Door de problemen is er door de gemeente Kerkrade ook een gemeentelijk meldpunt opgericht voor drugsoverlast en sinds de oprichting ervan zijn al vele honderden meldingen ontvangen, waarvan het merendeel direct te relateren was aan woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven. De productie c.q. teelt van verdovende middelen heeft ook tot gevolg gehad dat grootschalig optreden van diverse hulpdiensten noodzakelijk is geweest. Te denken valt daarbij aan het aantreffen van labs voor de productie van synthetische drugs (december 2015 en september 2019), een grote stroomstoring als gevolg van de aanwezigheid van een hennepplantage (december 2019) en een aantal (grote) woningbranden, veroorzaakt door een hennepplantage (juli 2015, december 2016, oktober 2017, februari en augustus 2019). Omdat het woon en leefmilieu – als gevolg van het voorgaande – in zijn algemeenheid al bijzondere tijd onder grote druk staat, worden in het Damoclesbeleid relatief lange sluitingstermijnen (zoals in dit geval 52 weken) gehanteerd. Deze relatief lange termijnen zijn volgens verweerder in zijn algemeenheid al noodzakelijk omdat binnen een gemeente waar het woon- en leefmilieu zodanig onder druk staat, het woon- en leefmilieu in de omgeving van de panden waarin verdovende middelen worden aangetroffen ook evenredig langer de tijd nodig hebben om te herstellen. Een sluitingsduur van 52 weken is volgens verweerder dan ook noodzakelijk om te borgen dat er ook daadwekelijk voldoende herstel van het woon- en leefmilieu in de omgeving van die panden kan optreden.
16. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder met
vorenstaande motivering voldoende gemotiveerd dat er op zichzelf een noodzaak was tot sluiting van de woning voor de duur van 52 weken.
Evenredigheid: verwijtbaarheid
17. Eiser heeft betoogd dat hem geen verwijt te maken valt. Hij was niet
betrokken bij enige vorm van handel of productie in verdovende middelen. Hij wist niet van de aanwezigheid van de XTC-tabletten. Een vriend van hem, [naam 2] , zou de XTC-tabletten op zijn verjaardag in zijn woning hebben gelegd.
18. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk
of tezamen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning.
19. De voorzieningenrechter is van oordeel dat van een dergelijke situatie in
deze zaak geen sprake is. De XCT-tabletten zijn aangetroffen op een kast en lagen dus niet verstopt. Daarbij blijkt uit informatie van de politie dat er vanuit de woning werd gedeald. Daarvan moest eiser op zijn minst wetenschap hebben. Eiser is bovendien als huurder en bewoner van de woning verantwoordelijk voor de gang van zaken in de woning. Daardoor had hij redelijkerwijs op de hoogte kunnen en moeten zijn van de aanwezigheid van de drugs. Eiser kan van de overtreding (de aanwezigheid van de XCT-tabletten in de woning) dus een verwijt worden gemaakt.
Evenredigheid: de gevolgen van de sluiting
20. Eiser heeft betoogd dat niet gebleken is dat verweerder eisers persoonlijke
(woon)situatie heeft meegewogen. De gevolgen van de woningsluiting zullen desastreus zijn voor eiser. Hij zal op straat belanden. Door de woningsluiting zal de huurovereenkomst door de verhuurder buitengerechtelijk worden ontbonden en wordt eiser op een zogenoemde zwarte lijst van de woningbouwvereniging geplaatst. Daardoor heeft hij geen enkel zicht op een andere woning in de sociale sector binnen de gemeente Kerkrade of omgeving. Ook in de particuliere sector is er voor eiser geen woonruimte te vinden. Eiser is verder bekend met alcohol problemen en hij staat op de wachtlijst om hiervoor opgenomen te worden. Wanneer hij naar een crisisopvang zou moeten, dan zal hij verder aftakelen.
21. Aan het sluiten van de woning is inherent dat eiser de woning moet verlaten.
Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. De voorzieningenrechter vindt de omstandigheid dat de huurovereenkomst wordt ontbonden onvoldoende om de sluiting onevenredig is achten. Gelet op de ernst van de overtreding en het feit dat eiser van deze overtreding een verwijt kan worden gemaakt, maken dat de omstandigheid dat de huurovereenkomst zal worden ontbonden onvoldoende is om de sluiting onevenredig te achten. De stelling dat hij op een zwarte lijst kan komen te staan verzet zich om die reden ook niet tegen de sluiting. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij geen vervangende woonruimte kan regelen. Verweerder heeft in dit verband (wederom) een print van online advertenties overgelegd van huurwoningen in zijn gemeente met huren die onder de huurtoeslaggrens liggen. Verweerder heeft eiser bovendien (wederom) geadviseerd om contact op te nemen met maatschappelijk werk ter ondersteuning bij het vinden van een nieuwe woning, al dan niet aansluitend aan een tijdelijk verblijf in de crisisopvang. Niet gebleken is dat eiser in de tussentijd contact heeft opgenomen met maatschappelijk werk en zij hem niet kunnen helpen. De gestelde alcoholproblematiek is niet nader onderbouwd door eiser en maken ook niet dat verweerder geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid.
22. De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder bevoegd was de woning te
sluiten en in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid. Het sluiten van de woning voor de duur van 52 weken heeft verweerder noodzakelijk kunnen achten ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Ook is het sluiten van de woning voor de duur van 52 weken evenredig.
23. Het beroep is ongegrond. Omdat op het beroep is beslist, wordt het verzoek om
voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht.