Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[belanghebbende sub 1] ,
1.De procedure
2.De feiten
(..) Het is elk der Maten verboden (..) te zijnen eigen behoeve te beschikken over goederen of gelden, de maatschap toebehorende.
Na afloop van elk boekjaar, alsmede bij het einde van de maatschap in de loop van enig boekjaar, worden de boeken van de maatschap afgesloten en wordt een balans en winst- en verliesrekening (hierna jaarrekening ) opgemaakt. De Maten tekenen deze ten bewijze van goedkeuring en van onderlinge décharge binnen zes maanden na afloop van het boekjaar, of, ingeval de maatschap eindigt, binnen drie maanden na het einde van de maatschap.
Door opzegging van dit maatschap contract. Wanneer de maatschap eindigt door opzegging zal de maatschap worden geliquideerd en wel door Maten samen.
Te nemen stappen” vermeld: “
Doel is dat [verzoekster](lees: [verzoekster] )
per 31-12-2018 uit de maatschap gaat. [belanghebbende sub 1](lees: [belanghebbende sub 1]
) zal een vervanger moeten regelen. (…)” (productie 1 bij verweerschrift). Partijen zijn het niet eens geworden over de voorwaarden voor uittreding van [verzoekster] en het voortzetten van de praktijk door [belanghebbende sub 1] .
3.De verzoeken en het verweer
- grootboekadministratie van de Maatschap over de jaren 2015 tot heden;
- alle uitgaande (omzet) facturen/declaraties en inkomende facturen/kostennota’s vanaf 2015 tot heden;
- alle contracten met de opdrachtgevers vanaf 2015 tot heden;
- inzage in door medewerkers van de Maatschap en de afzonderlijke maten uitgevoerde verrichtingen zoals geregistreerd in het CRS systeem vanaf 2015 tot heden;
- inzicht in de lopende CRS arrangementen per 31 december 2018 ten name van de Maatschap die in de loop van 2019 zijn overgeheveld vanuit het CRS systeem van de Maatschap naar [naam maatschap] GGZ B.V;
- alle nota’s van de maten aan de Maatschap vanaf 2015 tot heden;
4.De beoordeling
het incidentele verzoek tot inzage of afschrift
wel/niet voorschot” of “
eindafrekening” of “
wel/niet samenwerking”, etcetera. [verzoekster] stelt echter niet dat er meer gespecificeerde facturen bestaan of documenten met betrekking tot voorschotten, eindafrekeningen of samenwerking. Voorts vraagt [verzoekster] vooral om toelichtingen of nadere informatie betreffende verrekeningen, personen die verrichtingen hebben uitgevoerd, “creditaties”, etcetera. Ook vraagt [verzoekster] in producties 2 en 3 regelmatig naar “
een (schriftelijke) overeenstemming tussen maten dat [belanghebbende sub 1] de productie van(een met initialen of naam aangeduide medewerker, opmerking rechtbank)
toekomt” of omschrijvingen van gelijke aard en strekking. In een enkel geval poneert [verzoekster] enkel een stelling (bijvoorbeeld bij productie 2 onder 21). Procedures ex artikel 3:15j sub b en c BW en ex artikel 843a Rv zijn echter niet bedoeld om opmerkingen te maken en vragen te stellen. Dat heeft [verzoekster] al in een eerder stadium, voorafgaand aan deze procedure of tijdens het voorlopig getuigenverhoor kunnen doen, zoals [belanghebbenden] terecht stellen.
goede procesorde, (ii) van de bevoegdheid tot het doen van het verzoek
misbruikwordt gemaakt (in de zin van art. 3:13 BW), bijvoorbeeld omdat verzoeker wegens
onevenredigheid van de over en weer betrokken belangenin redelijkheid niet tot het uitoefenen van die bevoegdheid kan worden toegelaten, dan wel (iii) het verzoek moet afstuiten op een ander door de rechter
zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. In het verlengde hiervan heeft de Hoge Raad in de context van het voorlopig getuigenverhoor, waarvoor dezelfde maatstaven gelden, geoordeeld dat het verzoek ook kan worden afgewezen indien (iv) de verzoeker bij toewijzing daarvan
onvoldoende belangheeft (in de zin van art. 3:303 BW). In de vakliteratuur wordt aangenomen dat deze afwijzingsgrond gelijkelijk van toepassing is in de context van het voorlopig deskundigenbericht (Conclusie van de Advocaat-Generaal ECLI:NL:PHR:2020:42 gevolgd door de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2020:534).