ECLI:NL:RBLIM:2022:3745

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
C/03/298787 / HA RK 21-362
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot inzage in administratie en voorlopig deskundigenonderzoek in het kader van maatschapsovereenkomst

In deze beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, is op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen een verzoekster en belanghebbenden, waaronder de besloten vennootschap Ambition@Work B.V. De verzoekster heeft een verzoek ingediend op basis van artikel 843a Rv, waarin zij inzage eist in de administratie van de maatschap waaraan zij verbonden was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een geschil bestaat over de aard van de maatschap en de voorwaarden van de overeenkomst tussen de partijen. De verzoekster stelt dat zij recht heeft op inzage in de administratie om een eindafrekening te kunnen maken in het kader van de liquidatie van de maatschap. De belanghebbenden hebben echter aangevoerd dat de verzoekster voldoende toegang heeft gehad tot de informatie en dat haar verzoek te breed en onvoldoende onderbouwd is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoekster niet heeft aangetoond dat zij rechtmatig belang heeft bij de gevraagde inzage en heeft het verzoek afgewezen. Tevens heeft de rechtbank het verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenonderzoek afgewezen, omdat de vragen die de verzoekster wil laten onderzoeken niet ter zake dienend zijn zolang de onderlinge geschillen tussen partijen niet zijn opgelost. De verzoekster is veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rekestnummer: C/03/298787 / HA RK 21-362
Beschikking van 12 mei 2022
in de zaak van
[verzoekster],
domicilie kiezend te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
verzoekster,
advocaat mr. G.E.E.M. van der Heijden.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

1.[belanghebbende sub 1] ,

wonend te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AMBITION@WORK B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudend te Landgraaf,
advocaat mr. S.L. Smits-Emons.
Verzoekster wordt aangeduid als “ [verzoekster] ”. Belanghebbenden worden gezamenlijk aangeduid als “ [belanghebbenden] ” en wanneer op één van hen specifiek wordt gedoeld als “ [belanghebbende sub 1] ” respectievelijk “Ambition@Work B.V.”.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met productie 1 t/m 28, ter griffie ontvangen op 17 november 2021,
- het verweerschrift met bijlagen 1 t/m 14, ter griffie ontvangen op 25 januari 2022,
- de mondelinge behandeling op 1 februari 2022,
- het e-mailbericht van [belanghebbende sub 1] met antwoord op een vraag van de rechtbank bij de mondelinge behandeling van 1 februari 2022, ter griffie ontvangen op 8 februari 2022,
- de akte van [verzoekster] met productie 1 (met bijlage 1 t/m 6), productie 2 (met bijlage 1 t/m 21) en productie 3 (met bijlage 1 t/m 27) ter griffie ontvangen op 1 maart 2022,
- de antwoordakte van [belanghebbende sub 1] met productie 15, ter griffie ontvangen op 31 maart 2022.
1.2.
Ter zitting van 1 februari 2022 zijn verschenen:
- [verzoekster] , bijgestaan door mr. Van der Heijden,
- [belanghebbende sub 1] , mede namens Ambition@Work B.V., bijgestaan door mr. Smits-Emons.
1.3.
Vervolgens is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

Tussen [verzoekster] en [belanghebbende sub 1] staat als niet, althans onvoldoende weersproken het volgende vast.
2.1.
[belanghebbende sub 1] heeft per 1 januari 2012 in [vestigingsplaats] de [handelsnaam] gevestigd als eenmanszaak. [verzoekster] oefende haar psychologenpraktijk uit als eenmanszaak toen zij in 2013 ging samenwerken met [belanghebbende sub 1] .
2.2.
[belanghebbende sub 1] en [verzoekster] zijn begin maart 2017 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014 voor onbepaalde tijd onder de naam [naam maatschap] een samenwerkingsverband in de vorm van een maatschap aangegaan (hierna: de Maatschap). Hetgeen tussen de beide maten heeft te gelden is op 9 maart 2017 in een overeenkomst met als aanhef “kostenmaatschap overeenkomst” (hierna: de Overeenkomst) vastgelegd (productie 2 bij verzoekschrift). De Overeenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt.
“(…)Artikel 2
Doel
De maatschap heeft als doel het ten behoeve van de uitoefening van de psychologen praktijken van de ondergetekenden de volgende zaken gezamenlijke te regelen:
het huren van bedrijfsruimte, aanschaf inventaris, apparatuur, bedrijfsmiddelen, etc.;
het gezamenlijk aannemen van personeel binnen de maatschap;
De afzonderlijke maten blijven onder eigen naam hun bedrijf uitoefenen en treden gezamenlijk onder de naam [naam maatschap] naar buiten.
(..)
Artikel 4
Gezamenlijke kosten
De volgende kosten zullen door de Maten ieder voor de helft worden betaald:
. Huurkosten praktijkruimten, incl. gas, water, licht;
. Bedrijfsverzekeringen;
. Gemeenschappelijk testmateriaal;
. ICT kosten;
. Kantoorbenodigdheden (briefpapier, foldermateriaal, postzegels, papier, etc);
. Schoonmaakkosten praktijkruimte.
Artikel 5
Winst en verlies
(..)
De winst of verlies wordt gelijkelijk over beide maten verdeeld.
(..)
Artikel 6
Bevoegdheid voor daden van beheer
De maten zijn allebei bevoegd daden van beheer te verrichten, waaronder begrepen het innen en in ontvangst nemen van gelden ten behoeve van de maatschap en het doen van uitgaven, met dien verstande dat beheersdaden, die in totaal financiële lasten van jaarlijks meer dan € 100 (..) met zich zullen meebrengen, de goedkeuring van beide maten behoeven.
(..)
Artikel 7
(..)
1.
(..) Het is elk der Maten verboden (..) te zijnen eigen behoeve te beschikken over goederen of gelden, de maatschap toebehorende.
(..)
7. Indien een der Maten zijn maatschapsaandeel overdraagt aan de andere Maat, dan wordt hiervoor een bedrag ter hoogte van 3000 Euro ter vergoeding voor betaald.
Artikel 8
Boekjaar, balans en winst- en verliesrekening
(…)
2.
Na afloop van elk boekjaar, alsmede bij het einde van de maatschap in de loop van enig boekjaar, worden de boeken van de maatschap afgesloten en wordt een balans en winst- en verliesrekening (hierna jaarrekening ) opgemaakt. De Maten tekenen deze ten bewijze van goedkeuring en van onderlinge décharge binnen zes maanden na afloop van het boekjaar, of, ingeval de maatschap eindigt, binnen drie maanden na het einde van de maatschap.
(…)
5. De jaarrekening zal ongeacht de ondertekening in ieder geval ten opzichte van een maat bindend zijn, na het verstrijken van één jaar na ontvangst hiervan, als in die periode door hem geen bezwaren schriftelijk aan de mede-ma(a)ten of degene die de stukken vaststelt kenbaar zijn gemaakt.
Artikel 9
9.1
Berekening winst/verlies en verdeling
Winst/verlies van de maatschap wordt na afsluiten boekjaar bepaald en verdeeld over de Maten.
(…)
Artikel 10
(…)
10.2
Voortzetting, overname.
Indien de maatschap eindigt bestaat een recht tot voortzetting van het bedrijf door mw. [belanghebbende sub 1] , met behoud van de praktijknaam [naam maatschap] . Mw. [belanghebbende sub 1] kan toestemmen dat de overige ma(a)ten het bedrijf voortzetten.
10.3
Einde maatschap
a.
Door opzegging van dit maatschap contract. Wanneer de maatschap eindigt door opzegging zal de maatschap worden geliquideerd en wel door Maten samen.
(…)
h. De maat die uittreedt, geeft uiterlijk 12 maanden van te voren schriftelijk aan, dat zij voornemens is dit te doen.
(..)”
2.3.
De Maatschap had contracten met zorgverzekeraars en gemeenten. De gemeente Maastricht trad op als penvoerder voor diverse gemeenten in Zuid-Limburg. Daarnaast was er een afzonderlijk contract met de gemeente Brunssum. De Maatschap sloot ook huurcontracten met betrekking tot praktijkruimten, onder andere in Kerkrade en Brunssum en had personeel in loondienst.
2.4.
Na het oprichten van de Maatschap zijn er tussen partijen spanningen ontstaan.
2.5.
Op 31 mei 2018 heeft er een bespreking tussen [verzoekster] en [belanghebbende sub 1] plaatsgevonden, waarbij het vertrek van [verzoekster] onderwerp van gesprek is geweest. Daarbij waren tevens aanwezig de heer [naam belastingadviseur] , belastingadviseur van de Maatschap en de heer [naam accountant] , accountant van [verzoekster] . Van deze bespreking is op 4 juni 2018 een gespreksverslag gemaakt, dat door [verzoekster] op 14 juni 2018 akkoord is bevonden. Daarin staat onder “
Te nemen stappen” vermeld: “
Doel is dat [verzoekster](lees: [verzoekster] )
per 31-12-2018 uit de maatschap gaat. [belanghebbende sub 1](lees: [belanghebbende sub 1]
) zal een vervanger moeten regelen. (…)” (productie 1 bij verweerschrift). Partijen zijn het niet eens geworden over de voorwaarden voor uittreding van [verzoekster] en het voortzetten van de praktijk door [belanghebbende sub 1] .
2.6.
[belanghebbende sub 1] heeft op 4 juli 2018 de besloten vennootschap Ambition@Work B.V. opgericht (productie 1a bij verzoekschrift).
2.7.
Op 14 september 2018 zijn de jaarstukken 2017 inzake de Maatschap door de boekhouder/accountant [naam] gereed gemaakt, productie 13 bij verzoekschrift. De omzet die in deze jaarrekening is vermeld, is uitgangspunt geweest voor de concept-jaarrekening 2018. [verzoekster] heeft deze jaarrekening niet ter goedkeuring ondertekend.
2.8.
Op 19 februari 2019 heeft [belanghebbende sub 1] zonder overleg met [verzoekster] haar vennootschap Ambition@Work B.V. haar eigen plaats in de Maatschap laten innemen (productie 1b bij verzoekschrift).
2.9.
De spanningen tussen partijen zijn vervolgens verder toegenomen.
2.10.
[verzoekster] heeft op 11 maart 2019 € 40.000,- van de rekening van de Maatschap overgemaakt naar haar eigen (privé-)rekening. Hierover is een geschil ontstaan dat heeft geleid tot een vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 18 april 2019 waarin [verzoekster] is veroordeeld tot terugbetaling van dit bedrag (productie 7 bij verzoekschrift).
2.11.
Op 16 mei 2019 zijn de concept jaarstukken 2018 inzake de Maatschap door de boekhouder/accountant gereed gemaakt (productie 12 bij verzoekschrift).
2.12.
[belanghebbende sub 1] heeft de Maatschap op 24 mei 2019 opgezegd. Met ingang van 1 mei 2019 heeft zij het personeel dat voorheen in dienst was van de Maatschap overgenomen en met ingang van 1 juli 2019 ook de huurovereenkomst van de praktijkruimte in [vestigingsplaats] .
2.13.
Op 17 juni 2019 heeft tussen [verzoekster] en [belanghebbende sub 1] een bespreking plaatsgevonden in aanwezigheid van hun beider advocaten. Mr. Van der Heijden heeft daarvan een verslagje gemaakt (productie 11 bij verweerschrift). Vermeld is onder meer dat de Maatschap grotendeels is ontmanteld zodat er nauwelijks meer lopende kosten zijn en dat 1 september 2019 geldt als streefdatum om uit elkaar te gaan.
2.14.
Op 7 januari 2020 heeft [belanghebbende sub 1] aan de Kamer van Koophandel bericht dat Ambition@Work B.V. geen maat meer is van [handelsnaam] . Op 10 januari 2020 heeft de Kamer van Koophandel deze opgave in het Handelsregister ingeschreven en op dezelfde dag schriftelijk bevestigd aan de Maatschap en de uitgetreden maat. Ook heeft de Kamer van Koophandel aan [verzoekster] gevraagd of de onderneming wordt voortgezet of beëindigd. Omdat [verzoekster] aanvankelijk niet heeft gereageerd heeft de Kamer van Koophandel de registratie van de Maatschap beëindigd per 30 januari 2020.
2.15.
Op 10 februari 2020 heeft de Kamer van Koophandel een bezwaarschrift van [verzoekster] ontvangen dat – kort samengevat en voor zover relevant – inhoudt dat [belanghebbende sub 1] geen maat meer is sinds 1 januari 2020, maar dat de liquidatie van de Maatschap nog niet is afgerond en daarom ingeschreven dient te blijven in het Handelsregister. Op 4 juni 2020 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Op 15 juni 2020 heeft de Kamer van Koophandel beslist dat het bezwaar gegrond is en dat de registratie in het Handelsregister zal worden aangepast (productie 27 verzoekschrift). [belanghebbende sub 1] heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven. Die procedure loopt nog.
2.16.
Op 15 juni 2020 is in het Handelsregister geregistreerd dat de Maatschap in liquidatie is getreden en dat [verzoekster] en Ambition@Work B.V. beiden vereffenaars zijn (productie 1b bij verzoekschrift).
2.17.
Op 2 oktober 2020 heeft [verzoekster] een verzoekschrift aan deze rechtbank gezonden dat ertoe strekt dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen. [verzoekster] heeft daaraan ten grondslag gelegd dat zij wenst te bewijzen dat [belanghebbende sub 1] onrechtmatig bedragen aan de Maatschap heeft onttrokken en/of dat de Maatschap onverschuldigd bedragen aan [belanghebbende sub 1] heeft betaald die uit dien hoofde kunnen worden teruggevorderd door de Maatschap. Daarnaast wenst [verzoekster] te bewijzen dat [belanghebbenden] een bedrag aan goodwill aan [verzoekster] verschuldigd is, omdat zij de Maatschap heeft voortgezet en de contracten en de daaruit voortkomende verwijsbrieven, die voorheen ten name van de Maatschap liepen, heeft overgenomen. Door de verklaringen van de getuigen zal komen vast te staan hoe de gang van zaken is geweest die geleid heeft tot het ontstaan van de vorderingen die door [verzoekster] en de Maatschap zullen worden ingesteld en die geleid hebben tot de schade die [verzoekster] en de Maatschap hebben geleden, aldus [verzoekster] . Het verzoek is – kort samengevat – bij beschikking van 31 december 2020 toegewezen.
2.18.
[verzoekster] heeft op 29 april 2021 als getuigen doen horen [belanghebbende sub 1] en haarzelf (productie 15 bij verzoekschrift) en op 30 april 2021 mevrouw [getuige 1] , jeugdhulpverlener, en mevrouw [getuige 2] , officemanager van de Maatschap (productie 22 bij verzoekschrift).
2.19.
Door partijen is in het nu ter voorliggende verzoekschrift en in het verweerschrift uitgebreid ingegaan op de in de loop der jaren tussen partijen ontstane problematiek. Zowel [verzoekster] als [belanghebbenden] geven echter een andere lezing van de gang van zaken, ook ten aanzien van hun pogingen vanaf medio 2018 om in onderling overleg hun samenwerking te beëindigen.

3.De verzoeken en het verweer

3.1.
[verzoekster] stelt dat zij voornemens is (in een bodemprocedure zo begrijpt de rechtbank) vorderingen in te stellen tegen [belanghebbenden] van minimaal € 150.000,- wegens een bedrag aan goodwill dat [belanghebbenden] aan [verzoekster] verschuldigd zijn, omdat zij de Maatschap hebben voortgezet en de contracten en de daaruit voortkomende verwijsbrieven, die voorheen ten name van de Maatschap liepen, hebben overgenomen.
[verzoekster] wenst voorts met een voorlopig deskundigenonderzoek te bewijzen dat [belanghebbende sub 1] onrechtmatig bedragen ten laste van de Maatschap heeft onttrokken en/of dat de Maatschap onverschuldigd bedragen aan [belanghebbende sub 1] heeft betaald die uit dien hoofde kunnen worden teruggevorderd door de Maatschap. [verzoekster] heeft thans nog steeds geen volledig inzicht in de administratie, dat wil zeggen alle gegevens die nodig zijn om het onderzoek en de vragen die in het kader van het voorlopig deskundigenonderzoek zijn geformuleerd te kunnen beantwoorden. [verzoekster] stelt dat zij als maat en vanuit haar rechtsbetrekking met de Maatschap er recht op en belang bij heeft dat aan haar de volledige administratie wordt ‘open gelegd’ conform art. 3:15j sub b en c BW. [verzoekster] wenst de administratie van de Maatschap over de jaren 2017 tot en met 2019 te kunnen controleren en wenst dat er door een deskundige een eindafrekening in het kader van de liquidatie en vereffening van de Maatschap tot heden wordt opgesteld. Hierbij moet met name ook worden gecontroleerd of de declaraties van de verrichtingen voldoen aan de geldende regelgeving en de afspraken die contractueel zijn overeengekomen met de opdrachtgevers.
verzoek tot inzage of afschrift
3.2.
De te benoemen deskundige moet maximaal gefaciliteerd worden om het onderzoek naar behoren te kunnen uitvoeren. [verzoekster] vordert (de rechtbank leest: verzoekt) daartoe in het incident inzage in de gegevens die vermeld zijn in de onderzoeksvragen in de hoofdzaak en alles wat daaraan dienstig is en daarmee verband houdt. Dit betreft in ieder geval, maar niet limitatief:
  • grootboekadministratie van de Maatschap over de jaren 2015 tot heden;
  • alle uitgaande (omzet) facturen/declaraties en inkomende facturen/kostennota’s vanaf 2015 tot heden;
  • alle contracten met de opdrachtgevers vanaf 2015 tot heden;
  • inzage in door medewerkers van de Maatschap en de afzonderlijke maten uitgevoerde verrichtingen zoals geregistreerd in het CRS systeem vanaf 2015 tot heden;
  • inzicht in de lopende CRS arrangementen per 31 december 2018 ten name van de Maatschap die in de loop van 2019 zijn overgeheveld vanuit het CRS systeem van de Maatschap naar [naam maatschap] GGZ B.V;
  • alle nota’s van de maten aan de Maatschap vanaf 2015 tot heden;
een en ander op verbeurte van een dwangsom van EUR 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat [belanghebbende sub 1] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van EUR 50.000,00.
3.3.
[belanghebbenden] verzetten zich tegen inwilliging van dit verzoek.
Zij voeren daartoe – kort samengevat geciteerd uit het verweerschrift – aan, dat [verzoekster] steeds toegang heeft gehad tot de volledige informatie (inclusief de contracten en arrangementen) en ook nog steeds toegang heeft tot het CRS systeem. Daar heeft [verzoekster] kennelijk geen gebruik van gemaakt. [belanghebbende sub 1] heeft daarnaast steeds de door [verzoekster] gevraagde informatie verstrekt (productie 9, 10 en 12 bij verweerschrift en productie 21 bij verzoekschrift). Op 1 oktober 2020 heeft [verzoekster] een kopie van de volledige administratie van de Maatschap over de periode 2017-2020 ontvangen (productie 14 verweerschrift). De accountant van de Maatschap heeft aangeboden met [verzoekster] de aangeleverde documenten te bespreken, maar [verzoekster] heeft daar geen gebruik van gemaakt (productie 21 bij verzoekschrift). [verzoekster] heeft geen rechtmatig belang bij haar verzoek en het is bovendien te breed geformuleerd, aldus [belanghebbenden]
voorlopig deskundigenbericht
3.4.
[verzoekster] wenst voorts dat de rechtbank een voorlopig deskundigenonderzoek zal bevelen. De hoofdvraag van het onderzoek betreft het controleren van de administratie van de Maatschap over de jaren 2017, 2018 en 2019 en het opstellen van een eindafrekening in het kader van de liquidatie en vereffening van de Maatschap tot op heden. Hierbij moet met name ook worden gecontroleerd of de declaraties van de verrichtingen voldoen aan de geldende regelgeving en de afspraken die contractueel zijn overeengekomen met de opdrachtgevers.
[verzoekster] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. een deskundigenbericht te bevelen;
II. één of meer door uw rechtbank zelf aan te wijzen personen als deskundige(n) te benoemen die gespecialiseerd zijn op het gebied van administratie, het opstellen en het controleren daarvan en het opstellen van een jaarrekening en financiële eindafrekening in het kader van de liquidatie en vereffening van de maatschap, met de opdracht de onder III van het petitum verwoorde en eventueel (aanvullende) door uw rechtbank te formuleren vragen te beantwoorden en daaromtrent een schriftelijk deskundigenbericht uit te brengen;
III. de benoemde deskundige(n) de volgende vragen te laten beantwoorden:
Hoofdvraag
De hoofdvraag betreft het controleren van de administratie van de maatschap over de jaren 2017, 2018 en 2019 en het opstellen van een eindafrekening in het kader van de liquidatie en vereffening van de maatschap tot op heden. Hierbij zal met name ook gecontroleerd moeten worden of de declaraties van de verrichtingen voldoen aan de geldende regelgeving en de afspraken die contractueel zijn overeengekomen met de opdrachtgevers.
Uitgewerkte vragen
[verzoekster] heeft vervolgens de volgende nadere vragen die zij graag door een deskundige beantwoord zou willen zien:
A Of de grootboekadministratie van de maatschap over de jaren 2017, 2018, 2019 en daarna juist is ingericht en alle uitgaande (omzet) facturen/declaraties en inkomende facturen/kostennota’s juist zijn geboekt;
B. Of de definitieve jaarrekening van de maatschap over 2017 juist is opgesteld en hoe het kan dat er twee versies zijn;
C Of de concept jaarrekening van de maatschap over 2018 juist is opgesteld;
D Of de geldende wettelijke regels en de regels zoals vastgesteld in de contracten met de opdrachtgevers, bij de afhandeling van declaraties van door de maatschap en de afzonderlijke maten uitgevoerde verrichtingen zoals geregistreerd in het CRS systeem, juist zijn toepast en op basis daarvan juiste facturen zijn gestuurd;
E Hoe de debiteuren en het onderhanden werk zijn verantwoord in de administratie van de maatschap over de jaren 2017, 2018, 2019 en daarna en of de openstaande debiteuren ten name van de maatschap op de rekening van de maatschap zijn betaald;
F Of de nota’s van de maten aan de maatschap over de jaren 2017, 2018, 2019 en daarna juist zijn opgesteld met een verwijzing naar uitgevoerde arrangementen en verrichtingen waarbij duidelijk zichtbaar moet zijn door wie deze verrichtingen zijn uitgevoerd. Door medewerkers van de maatschap of door de maten afzonderlijk;
G Vastellen of de kostennota’s vanaf 2019 tot heden vanaf de juiste rekening betaald zijn, dat wil zeggen dat slechts kostennota’s ten name van de maatschap van de maatschapsrekening geboekt zijn;
H Vastellen hoeveel lopende CRS arrangementen per 31 december2018 in de loop van 2019 zijn overgeheveld vanuit het CRS systeem van de maatschap naar de BV. Wat de waarde van dit onderhanden werk was op het moment van overheveling;
I Het opstellen van een goodwill berekening op basis van de jaarcijfers van de maatschap, het onderhanden werk en de toekomstige omzet en winst potentie op basis van de door de maatschap verworven contracten met opdrachtgevers;
IV. te bepalen dat de deskundige bij het verrichten van zijn/haar/hun werkzaamheden andere deskundigen kan/kunnen (doen) inschakelen als dat nuttig of noodzakelijk is voor het opstellen van het deskundigenbericht, met dien verstande dat daarover - en ook over de kosten daarvan - vooraf overleg met uw rechtbank dient plaats te vinden;
V. [belanghebbende sub 1] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.5.
[belanghebbenden] verzetten zich tegen inwilliging van dit verzoek.
Zij voeren daartoe – kort samengevat aan – dat partijen een zuivere kostenmaatschap zijn overeengekomen. [verzoekster] maakte alleen declarabele uren, [belanghebbende sub 1] nam de administratieve en managementtaken voor haar rekening. [verzoekster] heeft daardoor meer inkomsten gehad, want haar inkomsten zijn niet gedeeld met [belanghebbende sub 1] . Voordat een eindafrekening kan worden opgesteld moet er eerst in een bodemprocedure duidelijkheid komen over de aard van de Maatschap.
3.6.
Van goodwill is voor de beëindiging van de Maatschapsovereenkomst nooit sprake geweest. Volgens artikel 7 lid 7 van de Overeenkomst is de afkoopsom bij overdracht van het Maatschapsaandeel maximaal € 3.000,-. Betaling van een hoger bedrag is niet aan de orde.
3.7.
Het was de bedoeling dat [verzoekster] per 1 januari 2019 als zelfstandige verder zou gaan en zij liet dit ook de buitenwereld weten. [belanghebbenden] wijzen ter onderbouwing van deze stelling op de kerstkaart die [verzoekster] eind 2018 verzond (productie 4 bij verweerschrift) en de visitekaartjes die [verzoekster] al had laten maken, zoals getuige [getuige 2] heeft verklaard (productie 22 bij verzoekschrift).
3.8.
Er zijn geen arrangementen overgeheveld van de Maatschap naar de b.v. van [belanghebbende sub 1] .
3.9.
[belanghebbende sub 1] heeft niet oneigenlijk bedragen aan de Maatschap onttrokken, het was [verzoekster] zelf die dit in maart 2019 heeft gedaan.
3.10.
Na 18 juni 2019 heeft [verzoekster] geen bezwaren meer geuit tegen de concept-jaarrekening 2018. Gelet op artikel 8 lid 5 van de Maatschapsovereenkomst zijn de jaarrekeningen van 2017 en 2018 bindend ten opzichte van beide maten.
3.11.
Op de stellingen van [verzoekster] en [belanghebbenden] zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

het incidentele verzoek tot inzage of afschrift

4.1.
De rechtbank neemt bij de beoordeling het volgende tot uitgangspunt. Artikel 843a Rv bepaalt dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Het vorenstaande impliceert dat de bescheiden alleen opgevraagd kunnen worden in een dagvaardingsprocedure. De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 5 december 2014 (ECLI:NL:HR: 2014:3533), een bij verzoekschrift ingesteld verzoek ex artikel 843a Rv ook ontvangen kan worden.
4.2.
Artikel 843a Rv ziet op de bijzondere exhibitieplicht in en buiten rechte. Hierbij gaat het om gevallen waarin de inhoud van een schriftelijk bewijsmiddel aan een partij in beginsel wel bekend is, maar deze dat stuk niet in haar bezit heeft, terwijl zij het desbetreffende stuk bijvoorbeeld in een procedure zou willen overleggen. In Nederland bestaat geen algemene exhibitieplicht voor partijen, in die zin dat partijen jegens elkaar verplicht kunnen worden tot het verschaffen van informatie en documenten. Met het oog daarop verbindt artikel 843a lid 1 Rv aan de toewijsbaarheid van een vordering als de onderhavige drie cumulatieve voorwaarden:
a. de eisende (lees: verzoekende) partij dient een rechtmatig belang te hebben,
b. de vordering (lees: het verzoek) moet 'bepaalde bescheiden' betreffen en
c. die bescheiden hebben van doen met een rechtsbetrekking waarbij eiser (lees: verzoeker) partij is.
4.3.
Het verweer van [belanghebbenden] heeft betrekking op voorwaarden a. en b.
4.4.
Het verzoek van [verzoekster] met betrekking tot het verschaffen van de “niet limitatief opgesomde bescheiden” zal als onvoldoende bepaald worden afgewezen.
4.5.
[verzoekster] verzoekt overlegging van de in rov. 3.2. genoemde grootboekadministratie en alle uitgaande (omzet) facturen/declaraties, inkomende facturen/kostennota’s, contracten met opdrachtgevers, inzage in door medewerkers van de Maatschap en de afzonderlijke maten uitgevoerde verrichtingen zoals geregistreerd in het CRS systeem en alle nota’s van de maten aan de Maatschap vanaf 2015 tot en met heden. [verzoekster] heeft echter – gelet op het verweer van [belanghebbenden] op dit punt – onvoldoende toegelicht wat haar rechtmatig belang is bij die administratie over de jaren 2015 en 2016. [verzoekster] stelt immers dat het haar gaat om controle van de jaarstukken van 2017 tot en met 2019 en de door haar geformuleerde vragen met betrekking tot het voorlopig deskundigenonderzoek hebben ook enkel betrekking op de periode vanaf 2017.
De rechtbank zal het verzoek voor zover dit ziet op bescheiden van de jaren 2015 en 2016 afwijzen.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verzoekster] haar verzoek met betrekking tot de administratieve bescheiden over de jaren 2017 tot en met 2019 eveneens onvoldoende toegelicht. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.6.1.
[belanghebbenden] hebben onbetwist gesteld dat zij steeds alle verzoeken van [verzoekster] tot het aanleveren van stukken hebben ingewilligd. Zij wijzen ter onderbouwing op hun producties 9, 10 en 12 bij verweerschrift en productie 21 bij verzoekschrift. [verzoekster] heeft voorts op 1 oktober 2020 een kopie van de volledige administratie van de Maatschap van 2017 tot en met 2020 ontvangen en heeft daarvoor getekend (productie 14 bij verweerschrift). [verzoekster] heeft ook nog steeds toegang tot het CRS systeem, zo stelt [belanghebbende sub 1] en verwijst naar productie 13 bij verweerschrift. Gelet op dit verweer heeft de rechtbank [verzoekster] bij de mondelinge behandeling verzocht concreet te benoemen welke documenten van de administratie zij niet heeft ontvangen, omdat het verzoek anders mogelijk als onvoldoende bepaald zou moeten worden afgewezen. [verzoekster] heeft van die mogelijkheid bij akte aanvulling op het verzoekschrift gebruik gemaakt.
4.6.2.
[verzoekster] heeft in die akte drie producties overgelegd waarin zij aanvullende informatie vraagt met betrekking tot 54 betalingen gedaan vanaf de bankrekening van de Maatschap in de periode 2017 tot en met 2019.
De rechtbank stelt vast dat [verzoekster] vrijwel steeds stelt dat de factuur waarop een bepaalde betaling betrekking heeft onvoldoende is gespecificeerd waarna zij vraagt om specificatie, dan wel “
wel/niet voorschot” of “
eindafrekening” of “
wel/niet samenwerking”, etcetera. [verzoekster] stelt echter niet dat er meer gespecificeerde facturen bestaan of documenten met betrekking tot voorschotten, eindafrekeningen of samenwerking. Voorts vraagt [verzoekster] vooral om toelichtingen of nadere informatie betreffende verrekeningen, personen die verrichtingen hebben uitgevoerd, “creditaties”, etcetera. Ook vraagt [verzoekster] in producties 2 en 3 regelmatig naar “
een (schriftelijke) overeenstemming tussen maten dat [belanghebbende sub 1] de productie van(een met initialen of naam aangeduide medewerker, opmerking rechtbank)
toekomt” of omschrijvingen van gelijke aard en strekking. In een enkel geval poneert [verzoekster] enkel een stelling (bijvoorbeeld bij productie 2 onder 21). Procedures ex artikel 3:15j sub b en c BW en ex artikel 843a Rv zijn echter niet bedoeld om opmerkingen te maken en vragen te stellen. Dat heeft [verzoekster] al in een eerder stadium, voorafgaand aan deze procedure of tijdens het voorlopig getuigenverhoor kunnen doen, zoals [belanghebbenden] terecht stellen.
Dit leidt ertoe dat de verzoeken van [verzoekster] met betrekking tot aanvullende informatie over 2017 zoals verwoord in productie 1, 2 en 3 bij die akte zullen worden afgewezen bij gebrek aan rechtmatig belang.
4.6.3.
De rechtbank stelt evenwel vast dat in de omschrijving van productie 2 onder 2 staat dat verzamelfactuur 459 ontbreekt. Deze factuur is door [belanghebbende sub 1] bij haar antwoordakte als productie 15 alsnog overgelegd, zodat deze verplichting door [belanghebbenden] al is nagekomen.
4.6.4.
De rechtbank overweegt voorts dat [verzoekster] niet concreet heeft betwist dat zij nog steeds toegang heeft tot het CRS systeem, zoals [belanghebbende sub 1] heeft gesteld en met haar productie 13 bij verweerschrift ook aannemelijk heeft gemaakt. Bovendien heeft [verzoekster] bij haar verzoekschrift met productie 5 zelf een lijst overgelegd van 14 september 2019 uit het CRS systeem waaruit blijkt welke op naam van de Maatschap gestaan hebbende doorverwijzingen zijn overgeheveld/uitgeschreven naar de b.v. van [belanghebbende sub 1] . [verzoekster] heeft gelet op deze stelling van [belanghebbende sub 1] en haar eigen productie 5 onvoldoende toegelicht welk rechtmatig belang zij heeft bij haar verzoeken onder gedachtestreepjes 4 en 5.
4.6.5.
Het verzoek met betrekking tot het laatste gedachtestreepje (“alle nota’s van de maten aan de Maatschap tot heden”) is onvoldoende bepaald, te meer nu de rechtbank – in het licht van alle reeds verstrekte documenten en bestaande inzagemogelijkheden – heeft verzocht precies aan te geven welke documenten [verzoekster] nog niet heeft of heeft kunnen inzien. Daar komt nog bij dat aangenomen mag worden – zonder nadere toelichting die niet is gegeven – dat [verzoekster] kopieën van haar eigen nota’s heeft bewaard, zodat met betrekking tot haar eigen nota’s een rechtmatig belang ontbreekt.
Ook dit deel van het inzage/afschriftverzoek zal worden afgewezen.
voorlopig deskundigenbericht
4.7.
Als uitgangspunt voor de beoordeling van dit deel van het verzoek geldt het volgende toetsingskader. Art. 202 Rv bepaalt onder meer dat op verzoek van een belanghebbende een voorlopig bericht van deskundigen kan worden bevolen. Volgens vaste rechtspraak komt aan de rechter die heeft te oordelen over een verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht als bedoeld in art. 202 Rv, geen discretionaire bevoegdheid toe. De rechter dient het verzoek in beginsel toe te wijzen, mits het verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Is aan deze eisen voldaan, dan kan het verzoek slechts worden afgewezen indien de rechter op grond van in zijn beslissing te vermelden feiten en omstandigheden van oordeel is dat (i) het verzoek in strijd is met een
goede procesorde, (ii) van de bevoegdheid tot het doen van het verzoek
misbruikwordt gemaakt (in de zin van art. 3:13 BW), bijvoorbeeld omdat verzoeker wegens
onevenredigheid van de over en weer betrokken belangenin redelijkheid niet tot het uitoefenen van die bevoegdheid kan worden toegelaten, dan wel (iii) het verzoek moet afstuiten op een ander door de rechter
zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. In het verlengde hiervan heeft de Hoge Raad in de context van het voorlopig getuigenverhoor, waarvoor dezelfde maatstaven gelden, geoordeeld dat het verzoek ook kan worden afgewezen indien (iv) de verzoeker bij toewijzing daarvan
onvoldoende belangheeft (in de zin van art. 3:303 BW). In de vakliteratuur wordt aangenomen dat deze afwijzingsgrond gelijkelijk van toepassing is in de context van het voorlopig deskundigenbericht (Conclusie van de Advocaat-Generaal ECLI:NL:PHR:2020:42 gevolgd door de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2020:534).
Hieraan ligt de gedachte ten grondslag dat een voorlopig deskundigenonderzoek dient tot het vergaren en veiligstellen van bewijs ten behoeve van een partij die een procedure overweegt. Met het uit te brengen deskundigenbericht kan die partij zekerheid verkrijgen omtrent de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus beter kunnen beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek op dit moment niet kan worden toegewezen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.9.
De rechtbank stelt vast dat [verzoekster] en [belanghebbende sub 1] verschillen van mening over de aard van de Maatschap (een zuivere kostenmaatschap of een reguliere maatschap). Zij verschillen daarnaast eveneens van mening over de betekenis van artikel 7 lid 7 en artikel 8 lid 5 van de Overeenkomst voor hun onderlinge rechtsverhouding in het licht van de liquidatie van de Maatschap. Evenmin kan worden uitgesloten dat mogelijk nog andere bepalingen van het Maatschapscontract, gelet op de reeds vaststaande feiten, tot onduidelijkheden of tot nieuwe discussies tussen partijen zullen leiden die een efficiënt onderzoek door een deskundige in de weg staan.
4.10.
Zolang voormelde kwesties door partijen niet in der minne zijn opgelost of in rechte zijn beoordeeld, kan de rechtbank niet beoordelen of de vraagpunten die [verzoekster] door een aan te zoeken deskundige onderzocht wil zien ter zake dienend zijn.
Deze verzoekschriftprocedure leent zich niet voor beslechting van de in rov. 4.9 genoemde tussen partijen reeds gerezen of in de toekomst nog te rijzen geschillen.
Dit onderdeel van het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
4.11.
[verzoekster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [belanghebbenden] gevallen en tot op heden begroot op € 1.802,- (2 punten a € 563,- + € 676.- griffierecht).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de verzoeken af,
5.2.
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van deze procedure aan de zijde van [belanghebbenden] gevallen en tot op heden begroot op € 1.802,-,
5.3.
verklaart deze beschikking ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.E. Elzinga en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: JvdH/WE