ECLI:NL:RBLIM:2022:3327

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
03/293332-20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en bedreiging tijdens politieachtervolging met hoge snelheid

Op 29 april 2022 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 oktober 2020 betrokken was bij een politieachtervolging in Limburg. De verdachte, geboren in 1997 en gedetineerd in P.I. Zuid Oost, werd beschuldigd van poging tot doodslag en bedreiging. Tijdens de achtervolging reed hij met snelheden tot 200 km/u en maakte hij abrupte stuurbewegingen in de richting van het politievoertuig, waardoor de politieagenten moesten remmen en uitwijken om een aanrijding te voorkomen. De rechtbank oordeelde dat de eerste stuurbeweging als poging tot doodslag kon worden gekwalificeerd, omdat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van de agenten had aanvaard. De daaropvolgende stuurbewegingen werden gekwalificeerd als bedreiging, omdat de agenten inmiddels op de stuurbewegingen waren voorbereid. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden op, met een rijontzegging van 5 jaar. De rechtbank weigerde een voorwaardelijke straf, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/293332-20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
gedetineerd in P.I. Zuid Oost, locatie Roermond te Roermond.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M. Schwab, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 april 2022. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte heeft geprobeerd om de politieagenten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te doden door met een snelheid van 200 kilometer per uur, althans hoge snelheid, abrupte stuurbewegingen te maken in de richting van het dienstvoertuig, waardoor het dienstvoertuig moest remmen/uitwijken om een aanrijding te voorkomen (
primair). Subsidiair is dit ten laste gelegd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en meer subsidiair als een bedreiging.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte met zijn eerste abrupte stuurbeweging heeft geprobeerd om de politieagenten te doden (het primair ten laste gelegde) en dat zijn latere stuurbewegingen in de richting van het dienstvoertuig bedreigingen met de dood opleveren (het meer subsidiair ten laste gelegde). Deze bewezenverklaring is mogelijk omdat de tenlastelegging impliciet cumulatief is samengesteld. Uit het dossier volgt dat de verdachte de bestuurder van de personenauto moet zijn geweest ten tijde van de politieachtervolging. Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario, inhoudende dat hij niet de bestuurder van de auto is geweest maar pas net voor de aanhouding achter het stuur is gaan zitten, wordt niet alleen weerlegd door de bewijsmiddelen, maar is ook volstrekt ongeloofwaardig. Door met zeer hoge snelheden van rond de 200 kilometer per uur eenmaal abrupt in de richting van het dienstvoertuig te sturen, waardoor de bestuurder moest remmen c.q. uitwijken, bestond er naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op de dood van de inzittende politieagenten. De verdachte heeft deze kans met zijn handelen bewust aanvaard, waardoor er sprake is van poging doodslag ten aanzien van de eerste keer dat de verdachte in de richting van het dienstvoertuig stuurde. De daarop volgende keren is de bestuurder van het dienstvoertuig volgens zijn eigen verklaring, bedacht geweest op stuurbewegingen van de verdachte, zodat deze bewegingen niet kwalificeren als een poging tot doodslag maar als bedreigingen met de dood.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Hiertoe voert zij aan dat de verdachte tijdens de politieachtervolging niet de bestuurder van de personenauto is geweest. De verklaringen van de verbalisanten zijn innerlijk en onderling tegenstrijdig en in strijd met verschillende objectieve gegevens uit het dossier, en dus niet betrouwbaar genoeg voor een strafrechtelijke veroordeling. De meest recente verklaring van de verdachte is daarentegen wel geloofwaardig, omdat hij consequent heeft ontkend, alle tussentijdse wijzigingen in zijn verhaal heeft toegelicht én de werkelijke dader heeft aangewezen. De verdachte zat voorin op de passagiersstoel en is pas op het allerlaatste moment achter het stuur van het voertuig geklommen, nadat iemand vanaf de achterbank uit de auto was gesprongen en de daadwerkelijke bestuurder naar de achterbank was uitgeweken. Het dossier bevat voldoende aanwijzingen die het scenario van de verdachte ondersteunen.
Mocht de rechtbank wel bewezen achten dat de verdachte de bestuurder van de personenauto is geweest, dan geldt dat het handelen van de verdachte geen aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel heeft opgeleverd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
In de nacht van 30 op 31 oktober 2020 trok een Volkswagen Golf (hierna: ‘Volkswagen’) ter hoogte van de afslag Nederweert de aandacht van de politie. Er volgde een politieachtervolging die werd voortgezet in België en uiteindelijk eindigde in Duitsland ter hoogte van de afrit Eschweiler. Uit het dossier volgt dat de Volkswagen met snelheden van rond de 200 kilometer per uur over de snelweg reed en dat deze meermalen abrupte stuurbewegingen heeft gemaakt in de richting van het dienstvoertuig waarin agenten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zaten, teneinde de achtervolging en het dienstvoertuig af te schudden. De verdachte werd aangetroffen op de bestuurdersstoel van de Volkswagen. Tot zover is er ter terechtzitting geen discussie geweest. De verdachte betwist echter dat hij ten tijde van de politieachtervolging de bestuurder van de Volkswagen is geweest. De rechtbank zal hierna eerst weergeven op grond van welke bewijsmiddelen zij bewezen acht dat de verdachte wél gedurende de achtervolging de bestuurder van de Volkswagen is geweest. De rechtbank zal vervolgens overwegen hoe zij tot deze conclusie komt en daarbij ook ingaan op het door de verdachte geschetste alternatieve scenario. Vervolgens zal de rechtbank overwegen hoe dit handelen van de verdachte gekwalificeerd moet worden.
Bewijsmiddelen
Verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben op 31 oktober 2020 assistentie verleend bij een achtervolging van een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] L. [slachtoffer 2] was bijrijder en [slachtoffer 1] was bestuurder. [2] [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] namen aan de achtervolging deel vanaf de A2 ter hoogte van Ittervoort. [3]
[slachtoffer 2] verklaart in zijn aangifte dat de bestuurder van de grijze Volkswagen tijdens het rijden op de A2 in Limburg met een snelheid van ongeveer 190 kilometer per uur een snelle beweging maakte in de richting van het dienstvoertuig op het moment dat de verbalisanten bijna naast hem reden op de linker rijstrook. Daardoor was [slachtoffer 1] genoodzaakt een stuurbeweging te maken naar links en krachtig te remmen, anders was het dienstvoertuig in aanraking gekomen met de Volkswagen en had de Volkswagen de linker zijflank van de Audi tegen de vangrail gedrukt. De Volkswagen heeft vervolgens nog meerdere keren geprobeerd om het dienstvoertuig op deze manier de weg te blokkeren. [4]
[slachtoffer 1] verklaart in zijn aangifte dat er tijdens de achtervolging met een snelheid van 200 kilometer per uur werd gereden. [slachtoffer 1] zag dat de bestuurder van de Golf een donkere huidskleur had en dat er drie personen in de Volkswagen zaten. Op het moment dat [slachtoffer 1] met het dienstvoertuig naast de Volkswagen reed, maakte de bestuurder van de Volkswagen totaal onnodig een abrupte stuurbeweging recht in de richting van het dienstvoertuig. [slachtoffer 1] schrok erg van deze stuurbeweging en moest abrupt hard en krachtig remmen en tevens abrupt naar links sturen in de richting van de vangrail en middenberm. [slachtoffer 1] moest al zijn rijkunde inzetten om een aanrijding met de Volkswagen en een aanrijding met de vangrail van de middenberm te voorkomen. Hij kon nog maar net voorkomen dat de linker wielen in de middenberm terechtkwamen. Vervolgens heeft de bestuurder van de Volkswagen in de loop van de achtervolging nog een paar keer geprobeerd om het dienstvoertuig van de weg af te drukken, maar toen was [slachtoffer 1] daarop bedacht. [5]
De achtervolging kwam ten einde in Duitsland ter hoogte van de afslag Eschweiler. Verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] liepen op de Volkswagen af en troffen de verdachte aan op de bestuurdersstoel. De verdachte werkte niet mee met zijn aanhouding. [6]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte ook de persoon is geweest die hij heeft zien rijden tijdens de eerste abrupte stuurbeweging. De neus van het dienstvoertuig was toen ongeveer gelijk met de achterkant van de Volkswagen . Hij kan niet zeggen hoeveel meter er toen tussen de auto’s zat, maar het was wel heel dichtbij. Hij kon door de voorruit van het dienstvoertuig en het voorportier van de Volkswagen Golf een gedeelte van de zijkant van het hoofd van de bestuurder zien. Zijn aandacht ging alleen uit naar de bestuurder en hij heeft op geen enkel moment het zicht op de Volkswagen verloren. Verder heeft hij verklaard dat op geen enkel moment mensen in de Volkswagen van plek verwisseld of verplaatst zijn. [7]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij constant zicht heeft gehad op (de bestuurder van) de Volkswagen Golf. Hij heeft vaker zicht gehad op de bestuurder. De eerste keer goed en daarna hield hij iets meer afstand. Hij heeft zicht gehad op de zijkant van zijn
gezicht. Hij heeft heeft niet gezien dat er in de Volkswagen van bestuurder is gewisseld. [8]
Tussenconclusie rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de Volkswagen met hoge snelheid abrupte stuurbewegingen in de richting van het dienstvoertuig heeft gemaakt, waardoor het dienstvoertuig krachtig moest remmen en moest uitwijken om een aanrijding te voorkomen. De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte tijdens de politieachtervolging de bestuurder van de Volkswagen Golf is geweest.
De verdachte ontkent dat hij ten tijde van de achtervolging de bestuurder was en heeft een alternatief scenario geschetst. De rechtbank acht dit scenario op voorhand al niet waarschijnlijk. Volgens dit scenario is namelijk op het einde van de achtervolging in een zeer kort tijdsbestek eerst een (onbekend gebleven) vierde inzittende vanaf de achterbank uit de auto gesprongen, heeft daarna de bestuurder een u-bocht gemaakt en is deze tijdens die manoeuvre diagonaal van linksvoor naar rechtsachter gesprongen, heeft vervolgens de verdachte vanaf de bijrijdersstoel het stuur overgenomen en is hij uiteindelijk naar de bestuurdersstoel geklommen op het moment dat de auto met lage snelheid en op korte afstand langs het tegemoetkomende dienstvoertuig van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] reed.
De rechtbank kan een dergelijk scenario alleen geloven als het dossier sterke aanwijzingen bevatten dat dit waarheid moet zijn. De verklaring van de verdachte strookt echter niet met de hiervoor beschreven verklaringen van de verbalisanten. Ook past dit scenario niet bij de verklaring van verbalisant [verbalisant] , die over de staandehoudingen schrijft dat een andere inzittende in eerste instantie als bijrijder in de auto zat en via de linkerkant uit de auto is gehaald, omdat het dienstvoertuig van [verbalisant] zodanig was gepositioneerd dat de inzittenden niet via de rechterkant konden uitstappen. [9] De rechtbank betrekt hierbij ook dat de verdachte steeds wisselend heeft verklaard over de plek in de auto waar hij zich bevond en over het moment waarop hij op de bijrijdersstoel is gaan zitten. De verklaring die hij uiteindelijk als waarheid presenteert, heeft hij afgelegd nadat het eindproces-verbaal was verstrekt. Dit alles draagt niet bij aan de geloofwaardigheid van zijn scenario.
De rechtbank ziet bovendien, anders dan de verdediging, geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te twijfelen. Zij hebben direct na afloop van de politieachtervolging een verklaring afgelegd en vervolgens ook in grote lijnen consistent verklaard. Dat zij niet telkens exact hetzelfde hebben verklaard, maakt hun verklaringen nog niet onbetrouwbaar. Dat heeft allereerst te maken met de impact die een zaak zoals deze heeft op de aangevers. Het tijdsverloop tussen de eerste verklaringen en de uiteindelijke verklaringen bij de rechter-commissaris bedraagt vervolgens bijna een jaar. Zij zijn toen tot in detail ondervraagd over hun waarnemingen en hebben op enkele onderdelen hardop getwijfeld en uitdrukkelijk gespeculeerd. Op de belangrijkste onderdelen verklaren zij echter resoluut belastend. De rechtbank is dan ook overtuigd van het feit dat de verdachte ook tijdens de achtervolging de bestuurder was.
Hoe moet dit handelen van de verdachte gekwalificeerd worden?
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld hoe dit handelen van de verdachte gekwalificeerd moet worden. Hierbij stelt de rechtbank voorop dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat waaruit zou blijken dat de verdachte daadwerkelijk de intentie had om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te doden of zwaar te verwonden. Van vol opzet is dus geen sprake. Dit neemt echter niet weg dat de verdachte door zijn gedragingen in voorwaardelijke zin opzet kan hebben gehad op de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer willens en wetens de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt.
Allereerst moet dan worden vastgesteld of er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gedood kon worden of zwaar lichamelijk letsel konden oplopen door de handelingen van de verdachte. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een feitelijk aanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. De aard van het gevolg is daarbij niet bepalend.
De rechtbank maakt bij de kwalificatie van het handelen van de verdachte een onderscheid tussen de eerste abrupte stuurbeweging die de verdachte in de richting van het dienstvoertuig heeft gemaakt en de daarop volgende stuurbewegingen die door de verdachte zijn gemaakt. De tekst van de tenlastelegging laat toe dat de rechtbank een dergelijk onderscheid maakt (zie ECLI:NL:HR:2016:2187). De rechtbank maakt dit onderscheid, omdat [slachtoffer 1] een gecertificeerd bestuurder van snelle interventie voertuigen betreft, die er – naar eigen zeggen – enkel de eerste keer niet op bedacht was dat de verdachte een abrupte stuurbeweging zou maken in de richting van het dienstvoertuig. De daarop volgende keren was hij er wel op bedacht. Dit verschil in bedachtzaamheid en de daardoor aangepaste rijstijl werkt door in de kwalificatie van het handelen van de verdachte.
Ten aanzien van de eerste stuurbeweging: poging doodslag bewezen
De rechtbank stelt voorop dat de te verwachte gevolgen van een aanrijding tussen personenauto’s – naar algemene ervaringsregels – in belangrijke mate wordt bepaald door de snelheid waarmee de voertuigen hebben gereden, de positie waarin zij zich ten opzichte van elkaar bevonden, de plaatselijke inrichting van de weg en het overige verkeer. In de onderhavige zaak is gereden met een snelheid van ongeveer 200 kilometer per uur, op een snelweg waar 130 kilometer per uur was toegestaan. Het dienstvoertuig reed op de linkerbaan en de Volkswagen reed op de rechterbaan. Links van de linkerbaan lag een middenberm met een vangrail. De voorkant van het dienstvoertuig bevond zich nabij de achterkant van de Volkswagen. Onder deze omstandigheden heeft de verdachte abrupt naar links gestuurd. Als de bestuurder van het dienstvoertuig niet adequaat had gereageerd, was het dienstvoertuig met de linker wielen in de middenberm en vervolgens tegen de vangrail beland. Met een snelheid van ongeveer 200 kilometer per uur is de kans op een dodelijk ongeval naar het oordeel van de rechtbank dan aanmerkelijk.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de verdachte die aanmerkelijke kans ook willens en wetens heeft aanvaard. De rechtbank is, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het gevaarzettende rijgedrag van de verdachte, van oordeel dat hiervan sprake is. Immers heeft de verdachte bewust een onverwachte stuurbeweging gemaakt in de richting van het dienstvoertuig. De verdachte wist dat hij op dat moment werd achtervolgd door de politie en koos er voor om met een dergelijke hoge snelheid een onverwachte stuurbeweging te maken richting het dienstvoertuig. Uit het dossier volgt dat aan de aanhouding van de verdachte een langdurige achtervolging vooraf ging. Het rijgedrag van de verdachte, zoals dit door de verbalisanten wordt beschreven, kan niet anders worden opgevat dan dat hij er op was gericht om koste wat kost te voorkomen dat de politieagenten hem zouden aanhouden, ook indien dat betekende dat door zijn rijgedrag een aanrijding met die politieauto zou ontstaan met dodelijk gevolg voor de inzittenden. Door toch met een snelheid van ongeveer 200 kilometer per uur bewust in te sturen richting het dienstvoertuig, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard, dat die politieauto van de weg zou raken en dat de zich daarin bevindende politieagenten dodelijk getroffen zouden worden. Het gevaar van die situatie moet voor de verdachte, net als voor ieder ander weldenkend mens, duidelijk zijn geweest. Dat de verbalisanten desondanks een aanrijding en daarmee letsel hebben kunnen voorkomen, betekent dat geen sprake is van een voltooid delict maar van een poging om dodelijk lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank acht daarmee het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen ten aanzien van de eerste stuurbeweging die de verdachte in de richting van het dienstvoertuig heeft gemaakt.
Ten aanzien van de daarop volgende stuurbewegingen: bedreiging bewezen
Ten aanzien van de overige stuurbewegingen die de verdachte in de richting van het dienstvoertuig heeft gemaakt, komt de rechtbank tot een andere conclusie. [slachtoffer 1] , de bestuurder van het dienstvoertuig, was er naar eigen zeggen op bedacht dat de verdachte nog meer stuurbewegingen in de richting van het dienstvoertuig zou maken. Dat [slachtoffer 1] erop bedacht was dat de verdachte nog vaker stuurbewegingen zou maken in de richting van het dienstvoertuig en zijn rijstijl daarop dus zal hebben aangepast, maakt dat de kans dat het dienstvoertuig geraakt zou worden niet aanmerkelijk te noemen was, zodat er geen aanmerkelijke kans op de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij de politieagenten bestond. Om die reden zal de rechtbank de verdachte ten aanzien van de latere stuurbewegingen vrijspreken van zowel het primaire als het subsidiaire ten laste gelegde.
Dit handelen van de verdachte levert echter wel telkens een bedreiging met de dood op. Door met een dergelijke hoge snelheid stuurbewegingen te maken in de richting van een andere auto, ontstaat er immers wel bij de inzittenden van de andere auto steeds een redelijke vrees dat zij dodelijk letsel oplopen, zodat bij elke volgende abrupte stuurbeweging sprake is van bedreiging.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 31 oktober 2020 in de provincie Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk
van het leven te beroven, onder hoge snelheid, een abrupte stuurbeweging in de richting van het dienstvoertuig heeft gemaakt waardoor die [slachtoffer 1] krachtig diende te remmen en uit te wijken in de richting van de vangrail en middenberm teneinde een aanrijding te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
op 31 oktober 2020 in de provincie Limburg, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door meerdere malen onder hoge snelheid, abrupte stuurbewegingen in de richting van het dienstvoertuig te maken waardoor die [slachtoffer 1] krachtig diende te remmen en/of uit te wijken in de richting van de vangrail en/of middenberm teneinde een aanrijding te voorkomen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
poging tot doodslag
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en daarnaast een rijontzegging voor de duur van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft geprobeerd om zich te onttrekken aan een politiecontrole, waarna midden in de nacht een politieachtervolging ontstond die leidde door Nederland, België en Duitsland. Met snelheden van ongeveer 200 kilometer per uur en door abrupte stuurbewegingen in de richting van het dienstvoertuig te maken, probeerde de verdachte te voorkomen dat de politie hem staande kon houden. De verdachte heeft met zijn handelen niet alleen zichzelf, maar ook zijn mede-inzittenden en de politieagenten ernstig in gevaar gebracht. Het handelen van de verdachte had tot ernstige gevolgen kunnen leiden, waaronder meerdere verkeersslachtoffers. Dit neemt de rechtbank de verdachte kwalijk.
Gelet op de ernst van de gedragingen van de verdachte, kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden volstaan met een vrijheidsbenemende straf. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan onder meer laten meewegen, dat de verdachte al meerdere keren met politie en justitie in aanraking is gekomen, onder meer in verband met een forse snelheidsovertreding vlak voor zijn aanhouding. Deze overtreding heeft de verdachte er niet van weerhouden om opnieuw met zeer hoge snelheid aan het verkeer deel te nemen. Daar komt nog bij dat de verdachte ongeveer een kilometer zonder verlichting heeft gereden, andere weggebruikers via de vluchtstrook heeft ingehaald en bij wegwerkzaamheden met hoge snelheid over een afgekruiste rijstrook, tussen verkeerspionnen en rakelings langs wegwerkers is gereden. Er moet dit keer dan ook een duidelijk signaal aan de verdachte afgegeven worden dat dit soort gedrag onacceptabel is.
Bij de strafbepaling heeft de rechtbank ook acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsadvies van 31 maart 2022. De reclassering spreekt van een delictpatroon en schat het risico op recidive hoog in. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat zij geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen.
Alles overwegend vindt de rechtbank de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf passend. Dit betekent dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden wordt opgelegd, met aftrek van zijn voorarrest. De rechtbank ziet geen reden om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.
Naast de gevangenisstraf zal de rechtbank aan de verdachte een onvoorwaardelijke
rij-ontzegging voor de duur van 5 jaren opleggen. De rechtbank vindt het verkeersgedrag van de verdachte dermate gevaarlijk, dat niet kan worden volstaan met een kortere of een deels voorwaardelijke rij-ontzegging.

7.Het beslag

In het dossier bevindt zich een beslaglijst met daarop één voorwerp, te weten een iPhone SE, inclusief simkaart en lader. De rechtbank is van oordeel dat deze telefoon kan worden teruggegeven aan degene die redelijkerwijze als rechthebbende kan worden aangemerkt, nu het strafvorderlijk belang zich hier niet tegen verzet en de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat deze telefoon niet aan hem toebehoort.

8.De voorlopige hechtenis

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van 15 april 2022 verzocht om opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis. De rechtbank wijst dit verzoek af. Hoewel de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, moet worden afgetrokken van de straf die aan hem wordt opgelegd, moet de verdachte nog een ruime tijd in de gevangenis doorbrengen. Gelet op de ernst van het feit en het signaal dat van de straf uit moet gaan, is de rechtbank van oordeel dat het op dit moment onaanvaardbaar is dat de verdachte een eventueel hoger beroep in vrijheid zou mogen afwachten. Ook ziet de rechtbank nog steeds gevaar voor herhaling.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en het artikel 179a Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte partieel vrij van het primair ten laste gelegde en integraal van het subsidiair ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Gevangenisstraf
  • veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf van 24 maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Ontzegging van de rijbevoegdheid
- legt aan de verdachte voor het bewezenverklaarde op een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijf jaren;

Beslag

- gelast de bewaring van het volgende in beslag genomen voorwerp ten behoeve van de rechthebbende: 1 GSM (omschrijving: PL2300-2020175630-G1433862 (incl. simkaart + lader), Iphone Se).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.M.W. Nuijts, voorzitter, mr. N.P.J. van de Pasch en mr. G.L.A.M. van Doveren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 april 2022.
Buiten staat
mr. N.P.J. van de Pasch en mr. G.L.A.M. van Doveren zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 31 oktober 2020 in de provincie Limburg, in elk geval in Nederland
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, een of meerdere malen terwijl hij 200 km per uur reed waar snelheden van 130 km per uur respectievelijk 70 km per uur waren toegestaan, in elk geval onder hoge snelheid, abrupte stuurbeweging(en) in de richting van het dienstvoertuig heeft gemaakt waardoor die [slachtoffer 1] krachtig diende te remmen en/of uit te wijken in de richting van de vangrail en/of middenberm teneinde een aanrijding te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 oktober 2020 in de provincie Limburg, in elk geval in Nederland
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan ambtenaren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een of meerdere malen terwijl hij 200 km per uur reed waar snelheden van 130 km per uur respectievelijk 70 km per uur waren toegestaan, in elk geval onder hoge snelheid, abrupte stuurbeweging(en) in de richting van het dienstvoertuig heeft gemaakt waardoor die [slachtoffer 1] krachtig diende te remmen en/of uit te wijken in de richting van de vangrail en/of middenberm teneinde een aanrijding te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 oktober 2020 in de provincie Limburg, in elk geval in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een of meerdere malen terwijl hij 200 km per uur reed waar snelheden van 130 km per uur respectievelijk 70 km per uur waren toegestaan, in elk geval onder hoge snelheid, abrupte stuurbeweging(en) in de richting van het dienstvoertuig te maken waardoor die [slachtoffer 1] krachtig diende te remmen en/of uit te wijken in de richting van de vangrail en/of middenberm teneinde een aanrijding te voorkomen;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, districtsrecherche Noord en Midden Limburg, proces-verbaalnummer 2020175630, gesloten d.d. 23 december 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 106.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 37-38.
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 maart 2021 met nummer PL2300-2020175630-47.
4.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 34-35, en het proces-verbaal van bevindingen, pagina 37-38.
5.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 41-42, en het proces-verbaal van bevindingen, pagina 37-38.
6.Het aanvullend proces-verbaal d.d. 12 maart 2021 met nummer PL2300-2020175630-45.
7.Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris d.d. 18 augustus 2021, blad 3 en 4.
8.Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris d.d. 9 september 2021, blad 2 en 4.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 51-52.