3.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
In de nacht van 30 op 31 oktober 2020 trok een Volkswagen Golf (hierna: ‘Volkswagen’) ter hoogte van de afslag Nederweert de aandacht van de politie. Er volgde een politieachtervolging die werd voortgezet in België en uiteindelijk eindigde in Duitsland ter hoogte van de afrit Eschweiler. Uit het dossier volgt dat de Volkswagen met snelheden van rond de 200 kilometer per uur over de snelweg reed en dat deze meermalen abrupte stuurbewegingen heeft gemaakt in de richting van het dienstvoertuig waarin agenten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zaten, teneinde de achtervolging en het dienstvoertuig af te schudden. De verdachte werd aangetroffen op de bestuurdersstoel van de Volkswagen. Tot zover is er ter terechtzitting geen discussie geweest. De verdachte betwist echter dat hij ten tijde van de politieachtervolging de bestuurder van de Volkswagen is geweest. De rechtbank zal hierna eerst weergeven op grond van welke bewijsmiddelen zij bewezen acht dat de verdachte wél gedurende de achtervolging de bestuurder van de Volkswagen is geweest. De rechtbank zal vervolgens overwegen hoe zij tot deze conclusie komt en daarbij ook ingaan op het door de verdachte geschetste alternatieve scenario. Vervolgens zal de rechtbank overwegen hoe dit handelen van de verdachte gekwalificeerd moet worden.
Bewijsmiddelen
Verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben op 31 oktober 2020 assistentie verleend bij een achtervolging van een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] L. [slachtoffer 2] was bijrijder en [slachtoffer 1] was bestuurder.[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] namen aan de achtervolging deel vanaf de A2 ter hoogte van Ittervoort.
[slachtoffer 2] verklaart in zijn aangifte dat de bestuurder van de grijze Volkswagen tijdens het rijden op de A2 in Limburg met een snelheid van ongeveer 190 kilometer per uur een snelle beweging maakte in de richting van het dienstvoertuig op het moment dat de verbalisanten bijna naast hem reden op de linker rijstrook. Daardoor was [slachtoffer 1] genoodzaakt een stuurbeweging te maken naar links en krachtig te remmen, anders was het dienstvoertuig in aanraking gekomen met de Volkswagen en had de Volkswagen de linker zijflank van de Audi tegen de vangrail gedrukt. De Volkswagen heeft vervolgens nog meerdere keren geprobeerd om het dienstvoertuig op deze manier de weg te blokkeren.
[slachtoffer 1] verklaart in zijn aangifte dat er tijdens de achtervolging met een snelheid van 200 kilometer per uur werd gereden. [slachtoffer 1] zag dat de bestuurder van de Golf een donkere huidskleur had en dat er drie personen in de Volkswagen zaten. Op het moment dat [slachtoffer 1] met het dienstvoertuig naast de Volkswagen reed, maakte de bestuurder van de Volkswagen totaal onnodig een abrupte stuurbeweging recht in de richting van het dienstvoertuig. [slachtoffer 1] schrok erg van deze stuurbeweging en moest abrupt hard en krachtig remmen en tevens abrupt naar links sturen in de richting van de vangrail en middenberm. [slachtoffer 1] moest al zijn rijkunde inzetten om een aanrijding met de Volkswagen en een aanrijding met de vangrail van de middenberm te voorkomen. Hij kon nog maar net voorkomen dat de linker wielen in de middenberm terechtkwamen. Vervolgens heeft de bestuurder van de Volkswagen in de loop van de achtervolging nog een paar keer geprobeerd om het dienstvoertuig van de weg af te drukken, maar toen was [slachtoffer 1] daarop bedacht.
De achtervolging kwam ten einde in Duitsland ter hoogte van de afslag Eschweiler. Verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] liepen op de Volkswagen af en troffen de verdachte aan op de bestuurdersstoel. De verdachte werkte niet mee met zijn aanhouding.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte ook de persoon is geweest die hij heeft zien rijden tijdens de eerste abrupte stuurbeweging. De neus van het dienstvoertuig was toen ongeveer gelijk met de achterkant van de Volkswagen . Hij kan niet zeggen hoeveel meter er toen tussen de auto’s zat, maar het was wel heel dichtbij. Hij kon door de voorruit van het dienstvoertuig en het voorportier van de Volkswagen Golf een gedeelte van de zijkant van het hoofd van de bestuurder zien. Zijn aandacht ging alleen uit naar de bestuurder en hij heeft op geen enkel moment het zicht op de Volkswagen verloren. Verder heeft hij verklaard dat op geen enkel moment mensen in de Volkswagen van plek verwisseld of verplaatst zijn.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij constant zicht heeft gehad op (de bestuurder van) de Volkswagen Golf. Hij heeft vaker zicht gehad op de bestuurder. De eerste keer goed en daarna hield hij iets meer afstand. Hij heeft zicht gehad op de zijkant van zijn
gezicht. Hij heeft heeft niet gezien dat er in de Volkswagen van bestuurder is gewisseld.
Tussenconclusie rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de Volkswagen met hoge snelheid abrupte stuurbewegingen in de richting van het dienstvoertuig heeft gemaakt, waardoor het dienstvoertuig krachtig moest remmen en moest uitwijken om een aanrijding te voorkomen. De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte tijdens de politieachtervolging de bestuurder van de Volkswagen Golf is geweest.
De verdachte ontkent dat hij ten tijde van de achtervolging de bestuurder was en heeft een alternatief scenario geschetst. De rechtbank acht dit scenario op voorhand al niet waarschijnlijk. Volgens dit scenario is namelijk op het einde van de achtervolging in een zeer kort tijdsbestek eerst een (onbekend gebleven) vierde inzittende vanaf de achterbank uit de auto gesprongen, heeft daarna de bestuurder een u-bocht gemaakt en is deze tijdens die manoeuvre diagonaal van linksvoor naar rechtsachter gesprongen, heeft vervolgens de verdachte vanaf de bijrijdersstoel het stuur overgenomen en is hij uiteindelijk naar de bestuurdersstoel geklommen op het moment dat de auto met lage snelheid en op korte afstand langs het tegemoetkomende dienstvoertuig van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] reed.
De rechtbank kan een dergelijk scenario alleen geloven als het dossier sterke aanwijzingen bevatten dat dit waarheid moet zijn. De verklaring van de verdachte strookt echter niet met de hiervoor beschreven verklaringen van de verbalisanten. Ook past dit scenario niet bij de verklaring van verbalisant [verbalisant] , die over de staandehoudingen schrijft dat een andere inzittende in eerste instantie als bijrijder in de auto zat en via de linkerkant uit de auto is gehaald, omdat het dienstvoertuig van [verbalisant] zodanig was gepositioneerd dat de inzittenden niet via de rechterkant konden uitstappen.De rechtbank betrekt hierbij ook dat de verdachte steeds wisselend heeft verklaard over de plek in de auto waar hij zich bevond en over het moment waarop hij op de bijrijdersstoel is gaan zitten. De verklaring die hij uiteindelijk als waarheid presenteert, heeft hij afgelegd nadat het eindproces-verbaal was verstrekt. Dit alles draagt niet bij aan de geloofwaardigheid van zijn scenario.
De rechtbank ziet bovendien, anders dan de verdediging, geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te twijfelen. Zij hebben direct na afloop van de politieachtervolging een verklaring afgelegd en vervolgens ook in grote lijnen consistent verklaard. Dat zij niet telkens exact hetzelfde hebben verklaard, maakt hun verklaringen nog niet onbetrouwbaar. Dat heeft allereerst te maken met de impact die een zaak zoals deze heeft op de aangevers. Het tijdsverloop tussen de eerste verklaringen en de uiteindelijke verklaringen bij de rechter-commissaris bedraagt vervolgens bijna een jaar. Zij zijn toen tot in detail ondervraagd over hun waarnemingen en hebben op enkele onderdelen hardop getwijfeld en uitdrukkelijk gespeculeerd. Op de belangrijkste onderdelen verklaren zij echter resoluut belastend. De rechtbank is dan ook overtuigd van het feit dat de verdachte ook tijdens de achtervolging de bestuurder was.
Hoe moet dit handelen van de verdachte gekwalificeerd worden?
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld hoe dit handelen van de verdachte gekwalificeerd moet worden. Hierbij stelt de rechtbank voorop dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat waaruit zou blijken dat de verdachte daadwerkelijk de intentie had om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te doden of zwaar te verwonden. Van vol opzet is dus geen sprake. Dit neemt echter niet weg dat de verdachte door zijn gedragingen in voorwaardelijke zin opzet kan hebben gehad op de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer willens en wetens de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt.
Allereerst moet dan worden vastgesteld of er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gedood kon worden of zwaar lichamelijk letsel konden oplopen door de handelingen van de verdachte. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een feitelijk aanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. De aard van het gevolg is daarbij niet bepalend.
De rechtbank maakt bij de kwalificatie van het handelen van de verdachte een onderscheid tussen de eerste abrupte stuurbeweging die de verdachte in de richting van het dienstvoertuig heeft gemaakt en de daarop volgende stuurbewegingen die door de verdachte zijn gemaakt. De tekst van de tenlastelegging laat toe dat de rechtbank een dergelijk onderscheid maakt (zie ECLI:NL:HR:2016:2187). De rechtbank maakt dit onderscheid, omdat [slachtoffer 1] een gecertificeerd bestuurder van snelle interventie voertuigen betreft, die er – naar eigen zeggen – enkel de eerste keer niet op bedacht was dat de verdachte een abrupte stuurbeweging zou maken in de richting van het dienstvoertuig. De daarop volgende keren was hij er wel op bedacht. Dit verschil in bedachtzaamheid en de daardoor aangepaste rijstijl werkt door in de kwalificatie van het handelen van de verdachte. Ten aanzien van de eerste stuurbeweging: poging doodslag bewezen
De rechtbank stelt voorop dat de te verwachte gevolgen van een aanrijding tussen personenauto’s – naar algemene ervaringsregels – in belangrijke mate wordt bepaald door de snelheid waarmee de voertuigen hebben gereden, de positie waarin zij zich ten opzichte van elkaar bevonden, de plaatselijke inrichting van de weg en het overige verkeer. In de onderhavige zaak is gereden met een snelheid van ongeveer 200 kilometer per uur, op een snelweg waar 130 kilometer per uur was toegestaan. Het dienstvoertuig reed op de linkerbaan en de Volkswagen reed op de rechterbaan. Links van de linkerbaan lag een middenberm met een vangrail. De voorkant van het dienstvoertuig bevond zich nabij de achterkant van de Volkswagen. Onder deze omstandigheden heeft de verdachte abrupt naar links gestuurd. Als de bestuurder van het dienstvoertuig niet adequaat had gereageerd, was het dienstvoertuig met de linker wielen in de middenberm en vervolgens tegen de vangrail beland. Met een snelheid van ongeveer 200 kilometer per uur is de kans op een dodelijk ongeval naar het oordeel van de rechtbank dan aanmerkelijk.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de verdachte die aanmerkelijke kans ook willens en wetens heeft aanvaard. De rechtbank is, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het gevaarzettende rijgedrag van de verdachte, van oordeel dat hiervan sprake is. Immers heeft de verdachte bewust een onverwachte stuurbeweging gemaakt in de richting van het dienstvoertuig. De verdachte wist dat hij op dat moment werd achtervolgd door de politie en koos er voor om met een dergelijke hoge snelheid een onverwachte stuurbeweging te maken richting het dienstvoertuig. Uit het dossier volgt dat aan de aanhouding van de verdachte een langdurige achtervolging vooraf ging. Het rijgedrag van de verdachte, zoals dit door de verbalisanten wordt beschreven, kan niet anders worden opgevat dan dat hij er op was gericht om koste wat kost te voorkomen dat de politieagenten hem zouden aanhouden, ook indien dat betekende dat door zijn rijgedrag een aanrijding met die politieauto zou ontstaan met dodelijk gevolg voor de inzittenden. Door toch met een snelheid van ongeveer 200 kilometer per uur bewust in te sturen richting het dienstvoertuig, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard, dat die politieauto van de weg zou raken en dat de zich daarin bevindende politieagenten dodelijk getroffen zouden worden. Het gevaar van die situatie moet voor de verdachte, net als voor ieder ander weldenkend mens, duidelijk zijn geweest. Dat de verbalisanten desondanks een aanrijding en daarmee letsel hebben kunnen voorkomen, betekent dat geen sprake is van een voltooid delict maar van een poging om dodelijk lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank acht daarmee het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen ten aanzien van de eerste stuurbeweging die de verdachte in de richting van het dienstvoertuig heeft gemaakt.
Ten aanzien van de daarop volgende stuurbewegingen: bedreiging bewezen
Ten aanzien van de overige stuurbewegingen die de verdachte in de richting van het dienstvoertuig heeft gemaakt, komt de rechtbank tot een andere conclusie. [slachtoffer 1] , de bestuurder van het dienstvoertuig, was er naar eigen zeggen op bedacht dat de verdachte nog meer stuurbewegingen in de richting van het dienstvoertuig zou maken. Dat [slachtoffer 1] erop bedacht was dat de verdachte nog vaker stuurbewegingen zou maken in de richting van het dienstvoertuig en zijn rijstijl daarop dus zal hebben aangepast, maakt dat de kans dat het dienstvoertuig geraakt zou worden niet aanmerkelijk te noemen was, zodat er geen aanmerkelijke kans op de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij de politieagenten bestond. Om die reden zal de rechtbank de verdachte ten aanzien van de latere stuurbewegingen vrijspreken van zowel het primaire als het subsidiaire ten laste gelegde.
Dit handelen van de verdachte levert echter wel telkens een bedreiging met de dood op. Door met een dergelijke hoge snelheid stuurbewegingen te maken in de richting van een andere auto, ontstaat er immers wel bij de inzittenden van de andere auto steeds een redelijke vrees dat zij dodelijk letsel oplopen, zodat bij elke volgende abrupte stuurbeweging sprake is van bedreiging.