Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Eiseres heeft onder meer EDS (Ehlers-Danlos-syndroom oftewel hypermobiliteit van de gewrichten) en diverse andere aandoeningen. Eiseres is vanwege haar beperkingen op 4 februari 2019 verhuisd van [plaats 1] naar haar huidige adres in [plaats 2] , omdat haar oude woning niet meer adequaat was. Zij heeft voor deze verhuizing van de gemeente Sittard-Geleen een verhuiskostenvergoeding van € 2.000,- ontvangen. Aan deze verhuizing werd door de gemeente Sittard-Geleen voorwaarden verbonden, vastgelegd in een programma van eisen waaraan de nieuw te betrekken woning moest voldoen:
- de woning dient geheel gelijkvloers te zijn;
- de woning dient volledig rolstoel toe- en doorgankelijk te zijn;
- een stallingsmogelijkheid voor een rolstoel/ scootmobiel is noodzakelijk;
- de douche dient voorzien te zijn van een douchevloer op afschot c.q. een douche met een verlaagde instap (max. 4 cm);
- verder dient de woning geheel functioneel te zijn in die zin dat normaal gebruik kan worden gemaakt van de woning.
Op 6 augustus 2020 is door de ergotherapeut namens eiseres melding gemaakt van onder meer een behoefte aan diverse woningaanpassingen. Op 15 september 2020 heeft verweerder een toelichting (gedateerd 7 september 2020) ontvangen om de volgende woningaanpassingen te realiseren:
- teneinde het probleem van de toegankelijkheid van de woning op te lossen: het verstrekken van voorzieningen welke het hoogteverschil compenseren;
- een voorziening voor het openen en sluiten van deuren;
- het realiseren van een doorgang aan de zijkant van de woning welke breed genoeg is om veilig met de rolstoel te gebruiken;
- het aanpassen van de bestaande douche met hoge instap naar een inloopdouche met douchestoel;
- het verstrekken van een aircosysteem;
- het voorzien van de woning van elektrische rolluiken.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde woningaanpassingen afgewezen. Verweerder heeft daaraan (primair) ten grondslag gelegd dat eiseres inadequaat is verhuisd en (subsidiair) dat enkele van de gevraagde voorzieningen als algemeen gebruikelijk vallen aan te merken of medisch niet noodzakelijk zijn.
4. In bezwaar voert eiseres onder meer aan dat er geen sprake is van een inadequate verhuizing aangezien de gemeente Sittard-Geleen de woning geschikt achtte en een verhuiskostenvergoeding heeft verstrekt. Daarnaast stelt eiseres dat er sinds de verhuizing een verslechtering van de gezondheidssituatie is opgetreden die niet voorzienbaar was.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft advies gevraagd aan de GGD ten aanzien van de medische situatie van eiseres en de gevraagde airco en elektrische rolluiken. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de huidige woning verre van adequaat en geschikt is gelet op het programma van eisen dat de gemeente Sittard-Geleen heeft opgesteld alsmede gelet op de beperkingen waarmee eiseres kampt en de verwachte ontwikkeling daarvan. Eiseres wist dat de woning niet passend was en kon redelijkerwijs voorzien dat, vanwege haar progressieve aandoening, de bruikbaarheid van de woning op termijn nog verder zou verminderen. Het valt eiseres aan te rekenen dat zij voorafgaande aan de aankoop van de woning heeft nagelaten contact met verweerder op te nemen zodat ze de geschiktheid konden beoordelen en zo nodig alternatieven konden aandragen. Ten aanzien van de gevraagde airco merkt verweerder op dat als deze al noodzakelijkheid zou zijn voor het bewaren van de medicatie, dit onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) valt of een losse airco-unit aangeschaft kan worden die algemeen gebruikelijk is. De GGD-arts acht een aircosysteem niet medisch noodzakelijk, maar therapeutisch van aard. Ook acht de GGD-arts elektrische rolluiken niet medisch noodzakelijk. Verweerder merkt op dat de slaapproblematiek bovendien al bekend was voorafgaand aan de verhuizing en daarmee aldus rekening had kunnen worden gehouden. Tot slot zijn er ook algemeen gebruikelijke voorzieningen zoals verduisterende gordijnen en het gebruik van oordopjes.
6. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder gebonden is aan het besluit van de gemeente Sittard-Geleen dat de huidige woning passend is. Eiseres is van mening dat zij er door het toegekend krijgen van de verhuiskostenvergoeding gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat de woning als adequaat werd beschouwd, ook door andere bestuursorganen. Daarnaast voert eiseres aan dat haar huidige woning ten tijde van de verhuizing een passende woning was voor haar. De verergering van de klachten was niet te voorzien en is volgens eiseres ontstaan door het ontbreken van de juiste voorzieningen en de continue belasting ten gevolge daarvan. Eiseres heeft juist haar best gedaan om zoveel mogelijk rekening te houden met haar beperkingen door te zoeken naar een gelijkvloerse woning met rolluiken, een stalling, in een rustige buurt, dichtbij winkels, uitvalswegen en uitlaatmogelijkheden voor de honden. De stalling is inmiddels echter aan vervanging toe. De noodzaak van een airco was ook niet voorzienbaar omdat het in haar vorige woning niet zo warm werd als in haar huidige. Verder wijst eiseres erop dat de douche in eerste instantie wel adequaat was, maar door verergering van de klachten nu niet meer. Ze heeft nu hulp nodig bij het douchen en de douche is niet benaderbaar voor eventuele hulp en niet voorzien van een zitje. De drempel is niet het probleem. Ook is door de verergering van de klachten het naar binnen en buiten gaan van de woning problematisch geworden. Eiseres krijgt de rolstoel niet meer over de drempel heen geduwd, terwijl ze dat voorheen wel kon. Een airco is volgens eiseres noodzakelijk vanwege haar temperatuurregulatiestoornis waardoor ze moeilijk tegen warmte of temperatuurwisselingen kan. Ook dient een deel van haar medicijnen onder de 25 graden bewaard te worden, wat in de zomer niet mogelijk is omdat het warmer wordt dan 25 graden in de woning. Vanwege de DSPS (delayed sleep phase syndrome) heeft eiseres een verstoord slaapritme waardoor rolluiken wel noodzakelijk zijn. Eiseres kan deze niet meer met de hand bedienen. Verduisterende gordijnen zijn geen oplossing, omdat deze niet geluiddempend zijn zoals rolluiken en omdat ze veel stof vangen en eiseres heeft astma en allergieën. Door het gebruik van oordopjes ontstaat bij eiseres huidirritatie en pijn. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder niet heeft onderzocht of eiseres in staat is om alle door verweerder geachte algemeen gebruikelijke voorzieningen zelf aan te schaffen.
7. Bij de beoordeling door de rechtbank is het navolgende wettelijk kader van belang.
De Wmo 2015 schrijft in artikel 2.1.3, eerste lid, voor dat de gemeente bij verordening regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het verplichte gemeentelijk beleidsplan met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning. Verweerder heeft daartoe de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Heerlen 2020 vastgesteld (hierna: de Verordening).
Ingevolge artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
In artikel 5, tweede lid, aanhef en onder e, van de Verordening is bepaald dat het college geen woonvoorziening verstrekt indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijke toestemming is verleend door het college.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres voor de benodigde woningaanpassingen terecht en op goede gronden heeft afgewezen. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
9. De rechtbank stelt het volgende vast. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting volgt dat eiseres op 4 februari 2019 is verhuisd naar haar huidige woning. Zonder het verrichten van woningaanpassingen in verband met de toe- en doorgankelijkheid van de woning, de stalling van een rolstoel en het gebruik van de douche is de woning niet geschikt voor eiseres gelet op haar beperkingen. Eiseres heeft pas na haar verhuizing contact gehad met verweerder over de huidige woning en de aanpassingen die daaraan zouden moeten worden gedaan.
10. De rechtbank overweegt dat bij weigering van een woonvoorziening op de grond dat de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, verweerder aannemelijk moet maken dat er in de periode dat eiseres de woning heeft geaccepteerd, geschiktere woningen voorhanden waren. De rechtbank is van oordeel dat eiseres, doordat zij al in februari 2019 verhuisd is naar de huidige woning en pas daarna contact heeft gezocht met verweerder, het onderzoek naar een concrete, geschiktere woning door verweerder ernstig heeft bemoeilijkt. Daarom rustte er in het onderhavige geval op verweerder geen onderzoeksplicht meer. Onder de gegeven omstandigheden had het op de weg van eiseres gelegen om aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat op dat moment geen passende woning beschikbaar was in de regio. De rechtbank verwijst hiervoor naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, zie bijvoorbeeld de uitspraken van 22 oktober 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3490) en 13 april 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2868). Dat heeft eiseres niet gedaan. Eiseres stelt zich namelijk op het standpunt dat de huidige woning ten tijde van de verhuizing voor haar passend was. De rechtbank zal dat hierna (rov. 12 en 13) beoordelen. Als het oordeel luidt dat de huidige woning ten tijde van de verhuizing niet passend was voor eiseres, dan leidt het voorgaande tot de conclusie dat de rechtbank er van uit zal gaan dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen geschiktere woning beschikbaar was ten tijde van de verhuizing. Eerst (rov. 11) zal de rechtbank beoordelen of het beroep van eiseres slaagt op de formele rechtskracht van het besluit van het college van de gemeente Sittard-Geleen en het vertrouwen dat dit ook verweerder zou binden. Formele rechtskracht en vertrouwen
11. De stelling van eiseres dat het besluit van de gemeente Sittard-Geleen formele rechtskracht heeft en dat verweerder er daarom van uit moet gaan dat de huidige woning van eiseres ten tijde van de verhuizing passend was, volgt de rechtbank om twee redenen niet. Ten eerste omdat de formele rechtskracht van een besluit uitsluitend ziet op de met dat besluit tot stand gebrachte rechtsgevolgen (in dit geval het recht op een verhuiskostenvergoeding) en niet op de daaraan ten grondslag gelegde oordelen van feitelijke en juridische aard (in dit geval dat de woning passend was ten tijde van de verhuizing). Ten tweede omdat de onherroepelijkheid in beginsel uitsluitend ziet op de met het besluit
voor de betrokken partijentot stand gebrachte rechtsgevolgen. Verweerder is echter geen partij bij het besluit tot toekenning van een verhuiskostenvergoeding en is er daarom niet aan gebonden. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat er zich geen feiten of omstandigheden voordoen die maken dat eiseres er in dit geval toch op mocht vertrouwen dat ook verweerder tot uitgangspunt neemt dat de woning van eiseres ten tijde van de verhuizing adequaat was.
Was de woning passend ten tijde van de verhuizing?
12. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de huidige woning niet voldoet aan het opgestelde programma van eisen waaraan de nieuw te betrekken woning volgens de gemeente Sittard-Geleen moest voldoen. Zo was de woning ten tijde van de verhuizing niet volledig rolstoel toe- en doorgankelijk, was er geen oplaadpunt voor de rolstoel in de stalling en was de douche niet voorzien van een douchevloer op afschot of een verlaagde instap. Hoewel het opgestelde programma van eisen niet bindend is voor verweerder en op zichzelf ook niet bepalend voor het antwoord op de vraag of de woning van eiseres ten tijde van de verhuizing passend was, biedt het wel een belangrijke indicatie voor de eisen waaraan een passende woning voor eiseres moest voldoen ten tijde van de verhuizing.
13. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat de woning ten tijde van de verhuizing wél passend voor haar was, ondanks het feit dat deze niet aan het programma van eisen voldeed, maar door verslechtering van haar medische situatie niet langer passend is. De rechtbank overweegt dat eiseres op het moment van de aankoop van de woning reeds beperkingen had. De aandoening EDS is volgens de ergotherapeut van eiseres chronisch met een progressief uiterlijk. Zij heeft dit als volgt toegelicht: “
De aangeboren afwijking op zich neemt niet in ernst toe, maar de uitingen hiervan wel. Een opeenstapeling van (sub)luxaties, microtrauma’s of vroegtijdige artrose en andere bijkomende diagnoses kunnen de algehele toestand van een patiënt wel steeds verder verslechteren. Dit betekent ook dat de klachten mogelijk uitbreiden en of verergeren terwijl een patiënt ouder wordt (Ehlers Danlos, 2018)”.De rechtbank is daarom met verweerder van oordeel dat voorzienbaar was dat de klachten zouden toenemen, reden waarom reeds ten tijde van de verhuizing alleen een rolstoel toe- en doorgankelijke woning, met een douche met verlaagde instap, als passend kon worden beschouwd. Daarbij neemt de rechtbank mede in beschouwing dat ook de gemeente Sittard-Geleen destijds van oordeel was dat de woning aan onder meer die eisen moest voldoen. Dat het negatieve verloop van de aandoening wellicht veel sneller heeft plaatsgevonden dan door eiseres was ingecalculeerd en dat de aandoening mogelijk een veel ernstiger verloop had dan het “normale” verloop, zoals eiseres stelt, is buitengewoon schrijnend te noemen, doch leidt dit niet tot een ander oordeel. De woning waar eiseres thans naar toe is verhuisd is wellicht geschikter dan de woning waarin zij eerder woonde, doch dat maakt nog niet dat de huidige woning moet worden aangemerkt als de op dat moment voor haar beperkingen meest geschikte woning in de zin van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder e, van de Verordening.
14. Zoals de rechtbank hiervoor in rechtsoverweging 10 heeft overwogen zal de rechtbank er gelet op het voorgaande van uit gaan dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er ten tijde van de verhuizing geen passende woning beschikbaar was in de regio. Daarbij neemt de rechtbank mede in overweging dat niet is gesteld en de rechtbank niet is gebleken dat ten tijde van de aankoop van de huidige woning in de gemeente van verweerder niet een woning beschikbaar zou zijn gekomen die gelet op de (voorzienbare toekomstige) beperkingen van eiseres voor haar (meer) geschikt zou zijn geweest. Ook neemt de rechtbank daarbij in overweging dat verweerder in het bestreden besluit heeft opgemerkt dat ze binnen de regio een regelmatig aanbod hebben van geschikte woningen in, met name, de huursector en, zij het in mindere mate, in de koopsector.
15. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen en in aanmerking genomen dat verweerder geen schriftelijke toestemming heeft gegeven aan eiser om te verhuizen naar de huidige woning, is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder e, van de Verordening, zodat verweerder op grond daarvan gehouden was de gevraagde woningaanpassingen te weigeren.
15. Naar het oordeel van de rechtbank hoort een stallingsvoorziening voor vervoermiddelen bij de gevraagde vervoersvoorziening. Verweerder zal daarom in het kader van de gevraagde vervoersvoorziening (zaaknummer 21/2613) moeten beoordelen of een stallingsvoorziening moet worden verstrekt en mag die niet afwijzen om de reden dat het een woningaanpassing zou betreffen na een inadequate verhuizing.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.