ECLI:NL:RBLIM:2022:3286

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
ROE 20/886
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden wegens betrokkenheid bij hennepplantage

Op 18 april 2017 verleende de korpschef aan LBB Beveiliging BV toestemming voor eiser om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Deze toestemming werd op 12 juli 2019 ingetrokken, omdat eiser betrokken was bij het inrichten en exploiteren van hennepplantages in zijn garage. De korpschef stelde dat deze betrokkenheid een ernstige aantasting van de rechtsorde vormde, waardoor eiser niet betrouwbaar genoeg was om in de beveiliging te werken. Eiser voerde in beroep aan dat hij onder druk had gehandeld en dat er geen serieuze verdenking tegen hem bestond, aangezien het Openbaar Ministerie geen aanleiding had gezien tot strafvervolging. De rechtbank oordeelde echter dat de korpschef in redelijkheid kon concluderen dat eiser niet over de benodigde betrouwbaarheid beschikte. De rechtbank benadrukte dat van beveiligers hogere eisen aan betrouwbaarheid en integriteit mogen worden gesteld, en dat eiser had moeten distantiëren van de hennepplantage. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de intrekking van de toestemming.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/886
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2022 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. J.G.A. Linssen),
en
de korpschef van politie, verweerder
(gemachtigde: mr. I. M. Haagmans).
Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de ten behoeve van eiser verleende toestemming als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) ingetrokken.
Bij besluit van 14 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft – samen met de zaak ROE 20/885 – plaatsgevonden op 17 maart 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Inleidende overwegingen
1. Op 18 april 2017 heeft verweerder aan LBB Beveiliging BV te Stein ten behoeve van eiser toestemming verleend om voor dit bedrijf (beveiligings)werkzaamheden te mogen verrichten als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wpbr. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze toestemming ingetrokken.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt – kort weergegeven – dat er tegen eiser een serieuze verdenking bestaat van het overtreden van rechtsregels, door eraan mee te werken dan wel ermee in te stemmen c.q. toe te laten dat in de garage van zijn woning meerdere hennepplantages werden ingericht en geëxploiteerd. Deze gedraging kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde als bedoeld in paragraaf 3.3 onder b van de Beleidsregels Wpbr. Dat betekent dat kan worden aangenomen dat eiser onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of recherche bureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.
3. Eiser voert in beroep aan – samengevat – dat hij niet uit vrije wil heeft gehandeld. In dit verband stelt hij dat hij zich al vóór het verlenen van de toestemming zodanig onder druk gezet voelde dat hij het plaatsen van de hennepplantage niet durfde te weigeren. Verder stelt hij dat er geen sprake is van tegen hem opgemaakte processen-verbaal of rapporten, en geen sprake is van een serieuze verdenking of bedenking die nog altijd bestaat. Eisers aangifte is immers voor het OM geen aanleiding geweest hem strafrechtelijk te vervolgen. Ook blijkt uit de aangifte dat hij zich juist wilde distantiëren van de hennepplantage, ondanks alle risico’s, en zonder zijn aangifte zou dit allemaal niet aan het licht zijn gekomen. Omdat eiser ernstig werd bedreigd en hij daardoor geen vrije keuze had, mag niet worden aangenomen dat eiser rechtsregels naast zich neer heeft gelegd. Tenslotte vindt hij dat intrekking van toestemming disproportioneel is, aangezien hij jarenlang betrouwbaar en goed heeft gefunctioneerd in het beveiligingswerk en voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van dit werk.

4.Het juridisch kader

Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wpbr stelt een beveiligingsorganisatie of recherchebureau geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef.
Ingevolge artikel 7, vierde lid, van de Wpbr wordt de toestemming onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk.
Ingevolge artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr kan de toestemming, bedoeld in het tweede lid, worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
Op grond van paragraaf 3.3 van de Beleidsregels Wpbr 2019 wordt de toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werkstellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
a. (…);
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten):
De toestemming kan ook worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name -maar niet uitsluitend-het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
Sepots, processen-verbaal en mutaties
Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking (of bedenking) bestaat.
Het oordeel van de rechtbank
5. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling; bijvoorbeeld de uitspraak van 30 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:931) volgt dat verweerder beoordelingsruimte toekomt bij de vraag of iemand voldoende betrouwbaar is.
6. Niet in geschil is dat eiser toestemming heeft verleend voor het (laten) plaatsen van een hennepplantage in de garage bij zijn woning, die ook heeft verzorgd en meerdere keren (twee maal) is geoogst. Eiser heeft uiteindelijk op 28 december 2018 aangifte gedaan van chantage en afpersing en over deze plantages verklaard. Eiser stelt dat hij niet ‘uit vrije wil’ heeft gehandeld, en zodanig onder druk stond dat hij die hennepplantage niet kon weigeren. Eiser verwijst daarvoor naar zijn aangifte en naar zijn verklaringen in de processen-verbaal van verhoor van 8 januari 2019 en 12 januari 2019.
Volgens eiser volgt uit zijn verklaringen dat hij zich onder druk voelde gezet mee te werken aan het (laten) plaatsen van een hennepplantage. Eiser heeft daarbij gesteld dat die dwang er uit bestond dat hem een tatoeage van ‘ [naam 1] ’ op de buik van ‘ [naam 2] ’ werd getoond, eiser betrokkenheid van ‘ [naam 1] ’ vermoedde omdat ‘ [naam 2] ’ daarmee banden zou hebben en die ‘ [naam 2] ’ steeds agressiever werd in de benadering over een hennepplantage. Daardoor voelde hij zich gedwongen om mee te gaan met deze ‘ [naam 2] ’, aldus eiser. De rechtbank is echter met verweerder van oordeel dat daaruit onvoldoende concreet blijkt dat er ook daadwerkelijk en feitelijk sprake is geweest van dwang om in te stemmen met de hennepplantages. Eiser wijst enkel naar zijn eigen verklaringen en zijn gevoel daarbij: dat is onvoldoende om de gestelde dwang aan te nemen. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiser op 12 januari 2019 verklaarde dat hij door ‘ [naam 2] ’ niet concreet met woorden bedreigd is met deze motorclub. Dat het zo heftig was dat eiser niet anders kon dan akkoord gaan met de plantages terwijl hij dat zelf niet wilde, is daarmee niet voldoende aannemelijk gemaakt.
Daar komt bij dat uit een mutatierapport (28 december 2018) blijkt dat eiser op 23 december 2018 zelf heeft verklaard dat hij zichzelf destijds heeft ingelaten met de betrokken personen om zichzelf te verrijken, om zijn huis af te betalen. Dat vindt bevestiging in eisers verklaring van 12 januari 2019, waarin hij verklaart dat hij, nadat ‘ [naam 2] ’ bij hem was geweest en tegen hem zei dat hij snel geld kon verdienen met een hennepplantage, toen ‘ja’ heeft gezegd maar gelijk al twijfels had. Eiser heeft dat op zitting desgevraagd ook bevestigd: in eerste instantie heeft hij ‘ja’ gezegd tegen de hennepplantage om het geld (om zijn hypotheek af te betalen), en daarna was er geen weg meer terug.
Eiser verwijst nog naar enkele andere feiten en omstandigheden waarover hij heeft verklaard en waaruit bedreiging en dwang zouden blijken, maar deze zien allemaal op de periode nadat hij al toestemming voor de hennepplantage had gegeven. Het gaat dan om problemen van de mislukte oogst (waarna kennelijk zonder problemen nog een tweede plantage heeft gedraaid, zo verklaart eiser in de aangifte), en problemen omdat eiser na enige tijd heeft gezegd ermee te willen stoppen. Dat doet daarom niet af aan het oordeel dat in eerste instantie van dwang en daarmee van het ontbreken van ‘vrije wil’ bij het (laten) plaatsen van de hennepplantages onvoldoende blijkt. Dat eiser naar eigen zeggen later tot inkeer is gekomen en ondanks de risico’s toch aangifte heeft gedaan, maakt dat oordeel ook niet anders.
Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat onvoldoende is gebleken dat eiser, toen hij toestemming gaf voor het inrichten van de hennepplantages, zodanig onder druk stond dat hij die toestemming niet kon weigeren en dus niet ‘uit vrije wil’ gaf.
7. Verweerder stelt terecht dat het, gelet op de tekst van de Beleidsregels, niet relevant is dat er geen tégen eiser opgemaakte processen-verbaal of rapporten zijn. De informatie uit de aangifte, zijn eigen aanvullende verklaringen en mogelijke andere relevante stukken zoals het mutatierapport kunnen namelijk ook als basis dienen voor verweerders besluitvorming. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn stelling dat dit zou zijn beperkt tot alleen tégen eiser opgemaakte stukken.
8. Anders dan eiser stelt, hoeft er ook geen sprake te zijn van een serieuze verdenking in strafrechtelijke zin. Voldoende is een serieuze bedenking, omdat eiser rechtsregels naast zich neerlegt waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Verweerder maakt daarbij een eigen afweging van de feiten en omstandigheden. Uit het enkele feit dat eiser niet wordt vervolgd en geen sprake is van een strafrechtelijke verdenking, kan niet worden afgeleid dat ook het OM van mening is dat eiser als slachtoffer moet worden aangemerkt en niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn gedrag en de gevolgen daarvan.
9. Nu niet in geschil is dat eiser een hennepplantage in de garage van zijn woning had, deze heeft verzorgd en er ook vaker is geoogst, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat sprake is van een serieuze bedenking en dat eiser niet beschikt over de betrouwbaar die nodig is om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Verweerder heeft daarbij terecht opgemerkt dat van een beveiliger verwacht mag worden dat deze zich verre houdt van misdrijven (zoals een overtreding van de Opiumwet). Verweerder heeft er terecht op gewezen dat volgens vaste rechtspraak aan medewerkers in de beveiligingsbranche, gelet op de aard van de branche, hogere eisen mogen worden gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat verweerder als beoordelingsmaatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligings-medewerkers boven iedere twijfel verheven dienen te zijn (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2113). In eisers geval kon verweerder concluderen dat daarvan geen sprake is. Van belang daarbij is dat van beveiligers verwacht mag worden dat die kunnen omgaan met uitgeoefende druk door criminelen en die druk ook kunnen weerstaan.
Dat eiser er uiteindelijk – ondanks alle risico’s – voor heeft gekozen naar de politie te gaan, betekent niet dat de bedenking over eiser en de twijfel aan zijn betrouwbaarheid niet langer voldoende serieus te noemen zijn of niet langer bestaan. Feit blijft dat hij (langere tijd) een hennepplantage heeft toegestaan en daarin heeft geparticipeerd. Van eiser mocht worden verwacht zich bij het eerste contactmoment over de hennepplantage van die personen te distantiëren, in ieder geval van de hennepplantage.
10. De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder het algemeen belang dat gediend is met de betrouwbaarheid van iemand die in de beveiliging werkzaam is in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan eisers persoonlijk (financiële) belangen. Wat eiser aanvoert, legt onvoldoende gewicht in de schaal. Eiser stelt voor zijn levensonderhoud voor een belangrijk deel afhankelijk te zijn van het werk in de beveiligingsbranche, maar dat heeft verweerder terecht niet tot een andere afweging gebracht. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Afdeling van 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:502. Eiser heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat hij geen andere werkzaamheden kan verrichten dan beveiligings-werkzaamheden. Eiser heeft verklaard dat hij werk heeft (als nachtportier), maar daarmee minder verdient en er minder werkplezier aan beleeft dan met beveiligingswerkzaamheden: dat is echter onvoldoende om de afweging toch in zijn voordeel te laten uitvallen. Dat eiser jarenlang betrouwbaar en goed heeft gefunctioneerd in het beveiligingswerk, nog niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest en sindsdien ook niet meer is geweest, maakt deze afweging evenmin anders. Dat neemt namelijk niet weg dat eiser een hennepplantage in zijn woning had. Als beveiliger had hij bovendien juist beter moeten weten. Dat hij door alle consequenties ‘zijn lesje wel geleerd heeft’, betekent niet dat verweerder eiser ten tijde van de besluitvorming niet onvoldoende betrouwbaar kon vinden, en het disproportioneel was om de toestemming in te trekken. In dat verband merkt de rechtbank nog op dat – zoals ter zitting is besproken – verweerder bij een nieuwe aanvraag een nieuwe afweging kan maken waarbij dan alle omstandigheden worden betrokken en dat de beoordelingsperiode die in acht moet worden genomen, is begrensd.
Conclusie
11. Verweerder heeft de toestemming om beveiligingswerkzaamheden te mogen verrichten terecht ingetrokken.

12.Het beroep is ongegrond.

13.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2022
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 28 april 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.