ECLI:NL:RBLIM:2022:3228

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
03/702823-19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan criminele organisatie en drugshandel met vrijspraak voor cocaïnebezit

Op 26 april 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie, drugshandel, witwassen en het voorhanden hebben van een wapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 20 december 2019 samen met anderen heeft beziggehouden met de handel in en uitvoer van hard- en softdrugs naar Duitsland. De verdachte werd veroordeeld voor het aanwezig hebben van 18 kilogram hennep en het witwassen van een geldbedrag van € 41.000,00, dat werd aangetroffen in het plafond van de woning van zijn vader. De rechtbank oordeelde dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie, waarbij zijn vader een leidende rol vervulde. De verdachte ontkende echter wetenschap te hebben gehad van de aanwezigheid van cocaïne in een garagebox en werd hiervoor vrijgesproken. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, waarbij de schorsing van de voorlopige hechtenis werd opgeheven. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van de drugshandel, maar hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder voor een Opiumwetfeit was veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/702823-19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. B.G. Janssen, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 maart 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is formeel gesloten op 12 april 2022.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:zich in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 20 december 2019 bezig heeft gehouden met de handel in en uitvoer van harddrugs naar Duitsland;
Feit 2:zich in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 20 december 2019 bezig heeft gehouden met de handel in en uitvoer van softdrugs naar Duitsland;
Feit 3: een geldbedrag van € 41.000,00 heeft witgewassen;
Feit 4: ruim 18 kilogram hennep aanwezig heeft gehad;
Feit 5: ongeveer 75 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;
Feit 6: in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 20 december 2019 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die gericht was op (de voorbereiding van) de handel, productie en/of in- en uitvoer van verdovende middelen;
Feit 7: een ploertendoder voorhanden heeft gehad.
Aan de verdachte wordt verweten dat hij al deze feiten samen met een of meer anderen, althans alleen, heeft gepleegd.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de tapgesprekken, bakengegevens, telefoongegevens en de verklaring van [medeverdachte 1] bewezen dat de verdachte zich in de ten laste gelegde periode heeft bezig gehouden met de handel in en de uitvoer van hard- en softdrugs (
feit 1 en feit 2). De verdachte maakte hierbij deel uit van een criminele organisatie samen met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] (
feit 6).
Ten aanzien van feit 3, het witwassen, vindt de officier van justitie dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van dit geldbedrag in het plafond van het toilet in de woning van zijn vader, terwijl dit onder deze omstandigheden wel op zijn weg had gelegen. De officier van justitie acht daarom ook witwassen bewezen.
Feit 4 acht de officier van justitie eveneens bewezen. De hennep werd aangetroffen in de woning waar de verdachte zich bevond, de verdachte wist dat de eigenaar van deze woning ( [medeverdachte 2] ) zich ook bezighield met drugshandel en in de woning was een sterke hennepgeur aanwezig, zodat de verdachte wetenschap moet hebben gehad van de aanwezigheid van de hennep. Dat de verdachte over de hennep kon beschikken, leidt de officier van justitie af uit de omstandigheid dat de verdachte deel uitmaakte van de criminele organisatie die zich bezighield met de handel in onder andere hennep.
De feiten 5 en 7 acht de officier van justitie eveneens bewezen, aangezien de cocaïne en de ploertendoder werden aangetroffen in de woning van de verdachte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota het woord gevoerd. Hij heeft zich - kort samengevat en in aanvulling daarop - op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat de verdachte zich bezig heeft gehouden met de handel in en uitvoer van softdrugs (
feit 2). Uit het dossier volgt enkel dat de verdachte zich in een korte periode voor zijn aanhouding samen met een ander bezighield met de verkoop van cocaïne. Deze drugs werden niet uitgevoerd naar Duitsland en er werden slechts gebruikershoeveelheden verhandeld (
feit 1). De telefoongegevens worden door de politie en officier van justitie ten onrechte gekoppeld aan verdere drugshandel.
De verdachte heeft ook geen criminele organisatie gevormd met anderen (
feit 6).
Evenmin heeft de verdachte geld witgewassen (
feit 3). De verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] hebben een concrete, verifieerbare en aannemelijke verklaring gegeven voor de herkomst van dit geld, zodat geen sprake is van witwassen.
Ten aanzien van feit 4 (de hennep) geldt dat de verdachte niet wist dat er hennep lag in de woning waar hij op 20 december 2019 werd aangehouden.
Ten aanzien van feit 5 geldt dat niet bewezen kan worden dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van cocaïne in een van de garageboxen achter de woning die hij huurde. Deze garagebox was ook verhuurd aan anderen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Aan de verdachte zijn verschillende strafbare feiten ten laste gelegd. De rechtbank komt ten aanzien van de meeste feiten tot een bewezenverklaring en zal hierna de bewijsmiddelen weergeven. Veel van het beschikbare bewijsmateriaal bestaat uit tapgesprekken en telefoongegevens. De tapgesprekken hebben uiteindelijk geleid tot een actiedag op
20 december 2019, waarbij telefoons in beslag zijn genomen die vervolgens zijn uitgelezen. De rechtbank zal bij haar opsomming van de bewijsmiddelen eerst weergeven hoe de communicatie tussen de verdachte en de medeverdachten volgens de getapte gesprekken verliep, waarna de inhoud van de overige bewijsmiddelen wordt weergegeven. Ook komt hierbij de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) aan bod, die belastend heeft verklaard over de verdachten in dit onderzoek. Waar nodig zal de rechtbank motiveren hoe zij tot de bewezenverklaring is gekomen en ingaan op de verweren van de verdediging.
Bewijsmiddelen
Tapgesprekken
In het onderzoek WAVER, dat zich richtte tegen de medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), is de telecommunicatie van een vijftal telefoonnummers getapt, te weten:
- twee telefoonnummers die worden gekoppeld aan [medeverdachte 2] , te weten de telefoonnummers [telefoonnummer 1] [2] en [telefoonnummer 2] ;
- twee telefoonnummers die worden gekoppeld aan de verdachte, te weten de telefoonnummers [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] ;
- een telefoonnummer dat wordt gekoppeld aan [medeverdachte 1] , te weten het telefoonnummer [telefoonnummer 5] [3] . [4]
De politie beschrijft in haar proces-verbaal een aantal gesprekken met het telefoonnummer
- [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte 2] ) die kunnen worden gekoppeld aan de handel in verdovende middelen. In deze gesprekken heeft [medeverdachte 2] ook regelmatig contact met zijn zoon, de verdachte. Zo wordt o.a. een gesprek van 16 december 2019 getapt waarin [medeverdachte 2] belt naar de verdachte. [medeverdachte 2] zegt dat hij de ballen verstand heeft van die rotzooi. De verdachte zegt dat hijzelf dat ook heeft; “Het moet gewoon een beetje kneedbaar zijn, niet steenhard”. [5] Op 11 december 2019 vraagt [medeverdachte 2] of de verdachte hem een kleine steen komt brengen. De verdachte heeft niks bij zich, maar [medeverdachte 2] moet volgens hem sowieso nog iets doen waar hij niet openlijk over kan spreken. [6] Ook wordt door de politie beschreven dat [medeverdachte 2] op 27 november 2019 wordt gebeld door ‘ [naam 1] ’. [naam 1] vraagt of hij nog iets kan gebruiken. [medeverdachte 2] vraagt of het mooie is en zegt dat hij tussen 14 en 15 uur langsrijdt. [7]
Verder beschrijft de politie gesprekken die de verdachte gevoerd heeft en die gezien de inhoud (het noemen van cijfers en termen als natte, seals, gram, amfi, AM, hasj en geld) kunnen worden gerelateerd aan de handel in verdovende middelen. Ook blijkt de verdachte regelmatig telefoongesprekken met zijn vader [medeverdachte 2] en andere medeverdachten te hebben gevoerd, waarvan de inhoud, in het bijzonder de gebruikte termen, bij de lezer van de gespreksverslagen verwondering kunnen wekken en volgens de politie betrekking hebben op drugs.
Zo vraagt de verdachte op 30 november 2019 of [medeverdachte 2] ‘nog wil hebben”. [medeverdachte 2] zegt nee. De verdachte zegt dat hij zo “dat ene gaat doen en dat dan komt brengen”. [8]
Op 16 december 2019 wordt de verdachte (- [telefoonnummer 3] ) gebeld door [naam 2] . [naam 2] vraagt of de verdachte er wat kan gebruiken, want hij heeft kanonnen voor 42. De verdachte zegt dat hij er zelf genoeg heeft. ‘We hebben er 14 en er komen straks nog 30, natte’. [naam 2] vraagt of de verdachte niet die van hem kan doorstoten. De verdachte gaat eens bellen. [9]
Op 16 december 2019 wordt de verdachte (- [telefoonnummer 3] ) gebeld door een onbekende met de vraag of hij iets kan brengen. De verdachte zegt: ‘hoeveel? 3 seals of 3 gram’. [10]
Op 5 december 2019 belt de verdachte (- [telefoonnummer 3] ) naar medeverdachte [medeverdachte 3] en vraagt hij wat [medeverdachte 3] moest geven voor die amfi, 32 of 34. [medeverdachte 3] zegt 32 en de verdachte zegt dat hij dat klaarmaakt. [11]
Op 7 december 2019 wordt de verdachte (- [telefoonnummer 3] ) gebeld door [naam 3] . De verdachte vraagt of hij 1 of 2 rondjes wit wil. [12]
Op 5 december 2019 belt de verdachte naar [medeverdachte 3] . De verdachte vraagt of [medeverdachte 3] ‘die chocola’ moet hebben. [medeverdachte 3] zegt nee, ‘100 van die ene’. De verdachte zegt ‘passie’. [medeverdachte 3] ‘die 600’. De verdachte zegt dat hij daar toevallig wat van heeft en dat hij 3 ruggen papieren heeft. [13]
Op 29 november 2019 wordt de verdachte (- [telefoonnummer 3] ) gebeld door een onbekend persoon die vraagt of hij interesse heeft in mindere AM. Mooie AM heeft hij ook. Hij moet 45 geven en 46 hebben. [14]
Op 25 november 2019 belt de verdachte (- [telefoonnummer 3] ) een onbekende en zegt dat hij voor 720 euro 2 gram heeft gemaakt en dat hij voor 500 wel even 20 minuten rijdt. [15]
Op 14 november 2019 wordt de verdachte (- [telefoonnummer 3] ) gebeld door [naam 4] ’, die vraagt wat hij kan met ‘1tje super’. De verdachte zegt ’42,5 max’. [naam 4] zegt dat de verdachte aan zijn vader moet vragen of die dat voor 43 kwijt moet. [16]
Ook beschrijft de politie tapgesprekken tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , waaruit zou blijken dat [medeverdachte 1] ritten maakte voor [medeverdachte 2] . Zo vraagt [medeverdachte 2] op 26 november 2019 aan [medeverdachte 1] : “Heb je zin om je job terug te hebben, of niet?”. [medeverdachte 1] antwoord hier direct op “Eh ja, kom ik voor praten”, waarna de politie ziet dat [medeverdachte 1] naar de woning van [medeverdachte 2] is gereden. In de periode hierna tot aan de actiedag op 20 december 2019 worden gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] getapt, waarin [medeverdachte 2] adressen in Duitsland doorgeeft aan [medeverdachte 1] , aangeeft dat [medeverdachte 1] nog ergens naartoe moet voor hem en waarin [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] vraagt of jij nog ergens naartoe moet. [17]
Zo wordt door de politie beschreven hoe [medeverdachte 2] (- [telefoonnummer 2] ) op 14 december 2019 instructies aan [medeverdachte 1] (- [telefoonnummer 5] ) geeft, terwijl uit de bakengegevens van de Mercedes Viano blijkt dat het baken op dat moment onderweg was naar Bielefeld in Duitsland en ondertussen meerdere korte stops maakte. Op dat moment belde [medeverdachte 2] (- [telefoonnummer 2] ) ook naar Duitse telefoonnummers om te vragen of diegene al daar is. [medeverdachte 1] (- [telefoonnummer 5] ) zegt onder andere tegen [medeverdachte 2] (- [telefoonnummer 2] ) dat hij eerst ‘naar die, die zo ver weg ligt’ gaat, want ‘dan is hij alles kwijt’. [medeverdachte 2] vindt dit goed en zegt: “Je krijgt 400 terug he?’ waarop [medeverdachte 1] antwoordt “ff naar binnen met hem, ff wegen”. [18]
Op 13 december 2019 geeft [medeverdachte 2] (- [telefoonnummer 2] ) wederom aan dat [medeverdachte 1] (- [telefoonnummer 5] ) ergens voor hem naartoe moet rijden, waarna [medeverdachte 2] naar een Duits nummer stuurt ‘wird morgen das ehr kommt, 100%’. Op 7 december 2019 geeft [medeverdachte 2] wederom adressen in Bielefeld in Duitsland door aan [medeverdachte 1] , terwijl uit de bakengegevens van de Mercedes Viano blijkt dat het baken op dat moment onderweg was naar Bielefeld in Duitsland. [19]
Ook geeft [medeverdachte 2] in de tapgesprekken aan dat [medeverdachte 1] over de N300 moet rijden omdat daar nooit iemand wordt aangehouden. [20]
Doorzoekingen 20 december 2019
Naar aanleiding van voornoemde tapgesprekken en bakengegevens, vond er een actiedag plaats op 20 december 2019, waarbij de woningen van de verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn doorzocht.
In de garage van de woning van [medeverdachte 2] werd in totaal 18,698 kilogram hennep aangetroffen. [21] Ook werden een aantal mobiele telefoons in beslag genomen. Zo werd er een Samsung Galaxy S7 Edge telefoon in beslag genomen. In dit toestel zat een simkaart met telefoonnummer [telefoonnummer 1] , zijnde een van de getapte telefoonnummers. Uit onderzoek aan dit telefoonnummer zijn 60 Duitse contactpersonen naar voren gekomen. [22]
In de woning van [medeverdachte 2] werd ook een Samsung-telefoon in beslag genomen, waarin een simkaart zat met telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Ook dit betrof een van de telefoonnummers die door de politie werd getapt. In dit toestel werd sms-verkeer aangetroffen dat door de politie wordt gelinkt aan de levering in verdovende middelen en deels bestaat uit berichten in de Duitse taal. [23] Zo worden o.a. de volgende inkomende sms-berichten gevonden op het toestel:
- een sms van 16 november 2019 met de inhoud “Hey heb 15 gr nodig 10 en 5”. [24]
- een sms van 18 oktober 2019 met de inhoud “5 gr nodig”. [25]
- een sms van 12 oktober 2019 met de inhoud “Heb je nog want was magertjes hè en dezelfde kwaliteit?”. [26]
Verder werd in de woning van [medeverdachte 2] een PGP-telefoon (telefoon voor versleutelde berichtgeving)n beslag genomen. Op deze telefoon waren uitsluitend chatgesprekken aanwezig uit de periode 13 tot en met 20 december 2019. De chatberichten waren veelal in de Duitse taal, en hebben volgens de verbalisanten voor het grootste deel betrekking op de handel in verdovende middelen: zo worden in de chatgesprekken onder andere prijzen genoemd, die te relateren zijn aan de straatwaarde van verdovende middelen, en wordt onder andere gesproken over seals, blokken, ammi / ammetje, zwavel, folie, blokken, coca en diamond. Termen die volgens de verbalisanten te relateren zijn aan de handel in verdovende middelen. [27]
Verder werden op het PGP-toestel afbeeldingen van verdovende middelen aangetroffen.
De politie beschrijft meerdere chatgesprekken die op het toestel werden aangetroffen:
- Een van de contactpersonen die opviel was het contact genaamd ‘ [contactnaam 1] ’ met de nickname [alias] . In het politieonderzoek Asbroek wordt [naam 5] genoemd als gebruiker van deze nickname. Op voornoemd PGP-toestel dat in de woning van [medeverdachte 2] in beslag genomen, werden chatgesprekken met ‘ [alias] ’ aangetroffen, waaronder een chat van 19 december 2019 waarin [alias] vraagt om 8 of 10 kilo ammi. De gebruiker van het PGP-toestel zegt dat hij dit heeft en 45 kost. 10 kost rond de 20. [alias] vraagt of de gebruiker van het PGP-toestel een beetje aan hem denkt als hij een jongen brengt die 20-30 per week pakt. Verder zegt [alias] dat hij net toppers heeft gepakt; 7 stuks voor 43. [alias] vraagt of de gebruiker van het PGP-toestel geen brokken moet, kost 31. Er is een foto bijgevoegd. [28]
- Verder wordt op het toestel een chat van 15 en 16 december 2019 met contactpersoon ‘ [contactnaam 2] ’ aangetroffen. De gebruiker van het PGP-toestel vraagt aan ‘ [contactnaam 2] ’ om een leuke partij en ‘ [contactnaam 2] ’ zegt dat hij vandaag 2 krijgt, licht van kleur, maar ook weer veel kleinere toppen. De gebruiker van het PGP-toestel stuurt vervolgens een foto van een kofferbak vol henneptoppen naar ‘ [contactnaam 2] ’. Verbalisanten relateren dat deze foto is gemaakt in de tuin van de woning van [medeverdachte 2] . [29]
- Op het toestel werd een chatgesprek aangetroffen met het Duitse contact ‘ [contactnaam 3] ’. De gebruiker van het PGP-toestel stuurt op 17 december 2019 twee foto’s van hennep met de mededeling dat er een nieuwe lading is. [30]
De verklaring van [medeverdachte 1]
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] eind november 2019 aan hem vroeg of hij voor hem wilde werken. [medeverdachte 1] is toen drugstransporten voor [medeverdachte 2] gaan doen in Nederland en Duitsland. [medeverdachte 1] heeft wiet en cocaïne gezien bij [medeverdachte 2] thuis, in de garage en binnen op tafel. [medeverdachte 2] belde als [medeverdachte 1] een drugstransport voor hem moest doen. Dan stonden de drugs al klaar in de Mercedes-bus met Duits kenteken [kenteken] en vertelde [medeverdachte 2] naar welk adres [medeverdachte 1] moest rijden. [medeverdachte 1] wist niet altijd wat hij moest vervoeren, maar het was wiet of cocaïne. [medeverdachte 1] kreeg hier ongeveer € 3.000,00 per maand voor. [31] vertelde ook waar [medeverdachte 2] geld had verstopt. Hij noemde als verstopplaats onder meer een verborgen ruimte in de draai van een trap in de woning van [medeverdachte 2] . [32]
Doorzoeking 28 januari 2020
Naar aanleiding van de door [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen is de woning van [medeverdachte 2] op
28 januari 2020 wederom doorzocht. De geldhond sloeg aan bij de door [medeverdachte 1] genoemde trap. Daar bleek zich een holle ruimte te bevinden, maar geld werd er niet aangetroffen. In het systeemplafond op het toilet trof de politie een geldbedrag van € 41.000,00 aan. Het geldbedrag bestond uit 20 biljetten van € 5,00, 193 biljetten van € 10,00, 448 biljetten van
€ 20,00, 394 biljetten van € 50,00, 43 biljetten van € 100,00 en 30 biljetten van € 200,00. [33]
Conclusies en bewijsoverwegingen
De handel in en uitvoer van hard- en softdrugs (de feiten 1 en 2)
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de volgende conclusies. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte zich samen anderen over een langere periode bezig gehouden met de handel in en de uitvoer van hard- en softdrugs. De tapgesprekken die door de verdachte, met de medeverdachten en anderen zijn gevoerd kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet anders opgevat worden dan dat deze betrekking hebben op zowel hard- als softdrugs. De inhoud en het onderling verband en het verband met andere bewijsmiddelen bieden daartoe meer dan voldoende basis. Dit komt niet alleen door het specifieke taalgebruik, dat door de politie wordt gelinkt aan verdovende middelen en waarvan ambtshalve bekend is dat hiermee verdovende middelen bedoeld worden, maar ook de chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken, die met het oog op de bewijslevering in betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst. De rechtbank kent daarbij mede betekenis toe aan hetgeen ten aanzien van die andere
(gespreks-)deelnemers, en in het bijzonder de medeverdachte [medeverdachte 2] , is gebleken en diens betrokkenheid bij de handel en uitvoer van verdovende middelen. Een en ander vindt voorts steun in de verklaring van [medeverdachte 1] , waaruit blijkt dat hij in opdracht van [medeverdachte 2] drugs vervoerde en dat hij zowel hard- als softdrugs had gezien in de woning van [medeverdachte 2] . Voorts betrekt de rechtbank in haar overweging dat er foto’s van zowel hard- als softdrugs werden aangetroffen op toestellen waarop berichten stonden die gelet op het specifieke taalgebruik door de politie eveneens aan de handel in verdovende middelen worden gelinkt. Verder betrekt de rechtbank in haar oordeel de bakengegevens, die de verklaring van [medeverdachte 1] en de tapgesprekken ondersteunen, en waaruit blijkt dat er ook verdovende middelen werden uitgevoerd.
De rechtbank gaat hierbij uit van de pleegperiodes die in de tenlastelegging vermeld staan, omdat de handel in en uitvoer van verdovende middelen in ieder geval in deze periodes heeft plaatsgevonden. Uit de inhoud van de tapgesprekken leidt de rechtbank ook af dat er al langere tijd op deze manier in georganiseerd verband werd gehandeld in hard- en softdrugs.
Deelname criminele organisatie (feit 6)
Het juridisch kader
Aan de verdachte wordt verweten dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van – kort gezegd – druggerelateerde feiten. De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet, slechts sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot een samenwerkingsverband én een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk, te weten het plegen van misdrijven uit de Opiumwet.
Voor de bewezenverklaring van 'een organisatie' als bedoeld in art. 11b van de Opiumwet is vereist dat sprake is van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134).
Er is sprake van deelneming aan een dergelijk samenwerkingsverband indien de persoon daartoe behoort en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk. Voor het bewijs van dat oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan de misdrijven die al in het kader van de organisatie zijn gepleegd en aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, te weten aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op het gemeenschappelijk doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
De beoordeling
Zoals reeds hiervoor is overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 augustus tot en met 20 december 2019 samen met anderen heeft gehandeld in hard- en softdrugs. Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt de rechtbank eveneens af dat hierbij sprake was van een samenwerkingsverband met een zekere structuur en duurzaamheid. Dit samenwerkingsverband bestond naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval uit de verdachte, zijn vader [medeverdachte 2] en de verdachte [medeverdachte 1] . De structuur van de organisatie blijkt uit de rolverdeling tussen de verdachten, zoals die blijkt uit de afgeluisterde telefoongesprekken, uit de telefoongegevens en uit de verklaringen die [medeverdachte 1] heeft afgelegd. [medeverdachte 2] vervulde binnen deze organisatie een leidinggevende rol: hij onderhield telefonisch contact met afnemers en onderhandelde over de prijs. Onder hem stond zijn zoon, de verdachte, die orders van zijn vader opvolgde en zelf ook onderhandelde met afnemers. [medeverdachte 2] was ook degene die [medeverdachte 1] aanstuurde. [medeverdachte 1] was de chauffeur die onder andere zorgde voor de uitvoer van de drugs naar Duitsland. De duurzaamheid van de organisatie blijkt uit de periode waarin de samenwerking plaatsvond en uit de intensiteit waarin blijkens de telefoongegevens en tapgesprekken contact werd onderhouden. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het samenwerkingsverband tussen verdachte en zijn medeverdachten een gestructureerd en duurzaam karakter had, zodat aan de vereisten voor het aannemen van een criminele organisatie is voldaan.
Ten aanzien van de duur van de criminele organisatie gaat de rechtbank bij de verdachte en [medeverdachte 2] in ieder geval uit van de in de ten laste gelegde opgenomen periode vanaf 1 augustus 2019 tot aan hun aanhouding op 20 december 2019. Uit de tapgesprekken en telefoongegevens blijkt namelijk dat de verdachte en Mike zich in ieder geval in deze periode, en ook voor de komst van [medeverdachte 1] als chauffeur, bezighielden met de handel in en uitvoer van verdovende middelen.
Witwassen (feit 3)
Het juridisch kader
Onder feit 3 is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij een geldbedrag van € 41.000,00 heeft witgewassen. De rechtbank leest de tekst van de tenlastelegging zo dat daarin vier alternatieven zijn omschreven: witwassen, eenvoudig witwassen, schuldwitwassen dan wel eenvoudig schuldwitwassen (vgl. HR 13 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:569) In het algemeen geldt dat een zogenoemde alternatieve bewezenverklaring toelaatbaar is voor zover een keuze uit de in de tenlastelegging alternatief vermelde kwalificaties voor de strafrechtelijke betekenis van het feit van geen belang is. Een dergelijk belang is in ieder geval aanwezig indien aan de alternatieven ongelijke strafmaxima zijn verbonden. (Vgl. HR 5 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6691, rov. 2.5.2.). Nu de strafbedreigingen voor de verschillende vormen van witwassen niet gelijk zijn, zal de rechtbank een keuze moeten maken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van eenvoudig witwassen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat voor een veroordeling voor witwassen op grond van artikel 420bis.1 Sr is vereist dat de verdachte een voorwerp heeft verworven of voorhanden heeft gehad dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hem zelf begaan misdrijf. Hierbij is niet vereist dat de verdachte gedragingen heeft verricht die (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp (HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842).
De beoordeling
Het geldbedrag dat op de tenlastelegging vermeld staat, werd tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 2] op 28 januari 2020 aangetroffen in het wc-plafond. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen hoe lang het daar al lag, maar het was in ieder geval op de dag van de doorzoeking aanwezig. De manier waarop het geld is aangetroffen, de hoeveelheid geld en de coupures, in combinatie met het aantreffen van grote hoeveelheden softdrugs in diezelfde woning een maand voor de onderhavige doorzoeking en de omstandigheid dat [medeverdachte 2] zich tot een maand voor de onderhavige doorzoeking in georganiseerd verband met onder andere de verdachte bezighield met de handel in en uitvoer van hard- en softdrugs, maakt dat een ernstig vermoeden wordt gewekt dat het aangetroffen geld uit (eigen) misdrijf afkomstig is.
In dat geval mag in ieder geval van [medeverdachte 2] worden verwacht dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onaannemelijke verklaring geeft voor de herkomst van dat geld.
Door zowel [medeverdachte 2] als de verdachte is aangevoerd dat het geldbedrag niet uit (eigen) misdrijf afkomstig is, maar dat dit geld aan de verdachte toebehoort. De verdachte zou in 2018 een verzekeringsuitkering van € 80.000,00 hebben ontvangen en van deze uitkering zou [medeverdachte 2]
€ 50.000,00 voor de verdachte in beheer hebben genomen, omdat de verdachte niet goed met geld kon omgaan. Het bedrag dat in het wc-plafond werd aangetroffen, was het resterende bedrag dat [medeverdachte 2] voor de verdachte in bewaring hield. De verdachte heeft verklaard dat hij de verzekeringsuitkering in stukjes van zijn rekening heeft gehaald en aan zijn vader heeft gegeven.
De rechtbank beoordeelt over deze verklaring als volgt. Uit het dossier volgt dat de verdachte op 11 juni 2018 een verzekeringsuitkering van € 80.000,00 heeft ontvangen en dat de verdachte in de periode van 19 juni 2018 tot en met 15 oktober 2018 in totaal € 66.110,00 contant heeft opgenomen van zijn bankrekening. Deze contante opnamen bestonden voornamelijk uit opnames van een bedrag van € 2.000,00 (zie pagina 1780 van het aanvullend witwasdossier). Het is zeer opmerkelijk en onwaarschijnlijk dat iemand die een bedrag in bewaring wil geven aan een ander, dit bedrag contant aan de ander in bewaring geeft en dit bedrag van de rekening opneemt in bedragen van € 2.000,00. Dit geldt te meer nu er soms op één dag meerdere keren € 2.000,00 werd opgenomen, terwijl er vervolgens dagen of weken lang geen opnamen werden gedaan. Verder is van belang dat de verdachte in de jaren 2018 en 2019 in het geheel geen legale inkomsten genoot. De verdachte heeft ook zelf geen legale bron van inkomen over deze periode aangewezen. Onder deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat de verdachte geen aannemelijke verklaring over de herkomst van het bedrag heeft gegeven voor de omstandigheden, waaronder het geld werd aangetroffen, zodat naar het oordeel van de rechtbank met voldoende mate van zekerheid een legale herkomst van het aangetroffen geldbedrag kan worden uitgesloten. De rechtbank acht de door de verdachte gegeven verklaring hoogst onwaarschijnlijk en onaannemelijk, zodat zij ter zijde wordt geschoven.
De rechtbank betrekt in haar oordeel ook dat de verdachte in dit vonnis eveneens wordt veroordeeld voor de handel in en de uitvoer van hard- en softdrugs. Het is een feit van algemene bekendheid dat hiermee grote geldbedragen worden verdiend. Gezien de veroordeling van de verdachte voor Opiumwet-feiten vindt de rechtbank het aannemelijk dat verdachte het geld met die handel heeft verdiend en het dus om geld gaat dat hij onmiddellijk uit eigen misdrijf heeft verkregen. Verdachte wordt veroordeeld voor het medeplegen van eenvoudig witwassen van het geld op 28 januari 2020. Nu zowel de verdachte als medeverdachte [medeverdachte 2] wisten van dit contante geldbedrag en zij zich samen bezig hielden met de handel in verdovende middelen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat zij zich als medeplegers hebben schuldig gemaakt aan eenvoudig witwassen (artikel 420bis.1 Sr).
De overige feiten
De feiten 4 en 7 acht de rechtbank op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen eveneens bewezen.
Ten aanzien van feit 4, het aanwezig hebben van ruim 18 kg hennep, overweegt de rechtbank als volgt. In het licht van het bewezenverklaarde dealen en de criminele organisatie waarbinnen dit is gebeurd, acht de rechtbank ook bewezen dat de 18 kilo hennep die in de garage van zijn vader [medeverdachte 2] werden gevonden zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden en dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van deze hennep. De in de garage van zijn vader aangetroffen hennep rekent de rechtbank in diezelfde context van het bewezen verklaarde dealen en in het licht van de criminele organisatie waartoe zowel de verdachte als zijn vader behoorden, ook toe aan de verdachte. De rechtbank gaat er vanuit dat dit handelsvoorraad betrof.
Ten aanzien van feit 7 stelt de rechtbank vast dat de tenlastelegging een kennelijke schrijffout bevat. Daarin is namelijk de gemeente Landgraaf als pleegplaats vermeld, terwijl uit het dossier blijkt dat de ploertendoder bij de doorzoeking van de woning van de verdachte in Kerkrade is aangetroffen. Hierover heeft echter, zo veel is ook gebleken tijdens de terechtzitting, geen misverstand kunnen ontstaan. Voor een ieder was duidelijk dat de steller van de tenlastelegging, mede in het licht van het dossier, heeft gedoeld op de ploertendoder die in de woning van de verdachte te Kerkrade werd aangetroffen. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat de verdachte dit feit met een of meer anderen heeft gepleegd, zodat voor dit deel van de tenlastelegging vrijspraak moet volgen.
Vrijspraak feit 5 (het aanwezig hebben van 75 gram cocaïne)
Onder feit 5 is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij cocaïne aanwezig heeft gehad. Achter de door verdachte van zijn vader gehuurde woning is een erf gelegen met daarop aan het pand aaneengeschakelde garageboxen, opslagruimten en bijgebouwen. De in de tenlastelegging bedoelde cocaïne werd aangetroffen in een grijskleurige zak in een bij de woning horende stal/garage.
De rechtbank stelt voorop dat voor het ‘aanwezig hebben’ van drugs als bedoeld in artikel 2 onder C van de Opiumwet, is vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze goederen, én dat deze goederen zich binnen zijn machtssfeer bevonden. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze cocaïne in de plastic zak in een van de stallen/garages achter zijn woning. Gelet op de vindplaats van de verdovende middelen kan namelijk niet geoordeeld worden dat hij de drugs gezien moet hebben en evenmin bevat het dossier andere bewijsmiddelen waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte wist dat er harddrugs in een van de ruimtes achter de door hem gehuurde woning lagen. Nu niet bewezen kan worden dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van cocaïne in haar woning, wordt de verdachte vrijgesproken van het onder 5 ten laste gelegde.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 20 december 2019 in/vanuit de provincie Limburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, hoeveelheden cocaïne en hoeveelheden amfetamine en/of MDMA, zijnde en amfetamine en/of MDMA middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 20 december 2019 in/vanuit de provincie Limburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of verwerkt, hoeveelheden hennep en/of wiet, zijnde hennep en/of wiet middelen als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
in de periode van 1 augustus 2019 tot en 28 januari 2020 in de gemeente Landgraaf, tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp, te weten een geldbedrag van € 41.000,00 heeft verworven, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat dit voorwerp geheel onmiddellijk afkomstig was uit eigen misdrijf;
4.
op 20 december 2019 in de gemeente Landgraaf, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 18,698 kilogram hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
6.
in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 20 december 2019 in de gemeente Landgraaf, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder meer) [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en 10a eerste lid en artikel 11 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet, namelijk:
- het aanwezig hebben en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet en
-het verrichten van voorbereidings- of bevorderingshandelingen gericht op het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet en
- het in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van middelen als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II en/of
- van het (van grote hoeveelheden) buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
7.
op 20 december 2019 in de gemeente Kerkrade een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. feit 1: het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de in artikel 2 onder A en B van de Opiumwet gegeven verboden, meermalen gepleegd
t.a.v. feit 2: het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de in artikel 3 onder A en B van de Opiumwet gegeven verboden, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd
t.a.v. feit 3: het medeplegen van eenvoudig witwassen
t.a.v. feit 4: het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel
t.a.v. feit 6: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde of vijfde lid of artikel 11, derde, vierde of vijfde lid van de Opiumwet
t.a.v. feit 7: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, mede gelet op het tijdsverloop en de door de verdediging bepleite vrijspraak, volstaan moet worden met een taakstraf voor de duur van 200 uren, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft gedurende enkele maanden zich bezig gehouden met de (internationale) handel in verdovende middelen en dat in georganiseerd verband. Dat dit strafbaar is, is niet verwonderlijk. Niet alleen heeft verdachte hiermee het gebruik van drugs mogelijk gemaakt, en daarbij een bijdrage geleverd aan alle onwenselijke maatschappelijke effecten daarvan, maar ook heeft hij door zo te handelen de maatschappij en samenleving ondermijnd. De handel in verdovende middelen is een veelkoppig onderwereldmonster dat op allerhande manieren verweven raakt met de bovenwereld en daar maatschappelijk ongewenste invloed op gaat uitoefenen. Daar heeft verdachte aan bij gedragen. En waarom? Hebzucht. Verdachte was kennelijk puur en alleen uit op zijn eigen financieel gewin en stoorde zich daarbij niet aan de hierboven beschreven ongewenste effecten van zijn handelen.
Gelet op de ernst van de feiten en de schaal waarop deze plaatsvonden, kan slechts worden volstaan met een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan laten meewegen, dat de verdachte niet de initiator van de criminele activiteiten lijkt te zijn geweest. Hoewel uit het dossier volgt dat hij ook leiding gaf aan de organisatie, stond hij zelf wel onder de directe leiding van zijn vader.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan witwassen en overtreding van de wapenwetgeving, maar duidelijk moge zijn dat de zwaarte van de op te leggen straf daar niet in overwegende mate door wordt bepaald.
De rechtbank heeft verder gekeken naar het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een Opiumwetfeit door de strafrechter is veroordeeld. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat de verdachte de afgelopen 2 jaren niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank houdt ook rekening met de inhoud van het reclasseringsrapport van 8 maart 2022. De reclassering beschrijft dat er problemen op diverse leefgebieden lijken te zijn. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat interventies of toezicht niet nodig worden bevonden.
De rechtbank heeft geconstateerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM. Uitgangspunt is namelijk dat een strafzaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens een verdachte een handeling is verricht waaraan deze redelijkerwijs de verwachting kan ontlenen dat tegen hem strafvervolging kan worden ingesteld. De redelijke termijn is in deze zaak overschreden met enkele maanden. Gelet op de geringe overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Alle feiten en omstandigheden bezien, vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur
van 36 maanden passend, zodat deze straf aan de verdachte wordt opgelegd. Gelet op de
straffen die doorgaans voor dit soort feiten worden opgelegd in combinatie met de inhoud
van het reclasseringsrapport, ziet de rechtbank geen ruimte voor een deels voorwaardelijke
straf.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

In het dossier bevindt zich een beslaglijst met daarop verschillende hoeveelheden cocaïne en hashish, een weegschaal, een toilettas, 3 sealbags en een staal staafje.
De cocaïne en hashish worden onttrokken aan het verkeer, omdat het bezit hiervan in strijd is met de wet. De weegschaal wordt ook onttrokken aan het verweer, nu met behulp hiervan de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten (de handel in en uitvoer van hard- en softdrugs) zijn begaan.
De toilettas, sealbags en het stalen staafje kunnen worden teruggeven aan de rechthebbende.

8.De voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst met ingang van 20 maart 2020.
Het uitgangspunt is dat iedereen zijn berechting in vrijheid moet kunnen afwachten, tenzij er argumenten zijn die voorlopige hechtenis noodzakelijk maken. De verdachte heeft met de schorsing van de voorlopige hechtenis zijn berechting in vrijheid mogen afwachten en heeft er ook belang bij om ook de uitkomst van een (eventueel) hoger beroep in vrijheid af te mogen wachten. Dit belang is evenwel niet onbeperkt en moet afgewogen worden tegen de ernst van de feiten, waarvoor eerst ernstige bezwaren bestonden en waarvoor naar het oordeel van de rechtbank nu wettig en overtuigend bewijs is.
Het is namelijk niet zo dat een verdachte hangende het hoger beroep zijn berechting in vrijheid mag afwachten, gelet op artikel 5 lid 1, aanhef en onder a van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Hierin is immers bepaald dat ná veroordeling vrijheidsbeneming gerechtvaardigd is. Deze veroordeling hoeft ook niet onherroepelijk te zijn.
Dit uitgangspunt kan ook toegepast op zaken in eerste aanleg waarin het bevel tot voorlopige hechtenis is geschorst en de verdachte vervolgens tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt veroordeeld die langer is dan de duur van het reeds ondergane voorarrest.
Bij de beoordeling of de schorsing in onderhavige zaak moet worden opgeheven, dient de rechtbank de belangen van de samenleving en verdachte af te wegen en na te gaan of deze opheffing geboden is. In dit geval wegen voor de rechtbank de strafvorderlijke belangen dat de voorlopige hechtenis weer komt te herleven zwaarder dan de persoonlijke belangen van verdachte, met name gelet op de ernst van het bewezen verklaarde en de gevangenisstraf waartoe dit heeft geleid. Dit betekent dat de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis zal opheffen, waarmee het bevel tot gevangenhouding weer van kracht is geworden.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 47, 57, 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 en 11b van de Opiumwet en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 5 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Gevangenisstraf
  • veroordeelt de verdachte voor de bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf van 36 maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- onttrekt aan het verkeer de volgende in beslag genomen voorwerpen:
  • 9 gram cocaïne (G1273342);
  • een onbekende hoeveelheid hashish (G1292085);
  • 6 gram hennep (G1292096);
  • 5 stuks hashish (G1292091);
  • een onbekende hoeveelheid cocaïne (G1292106);
  • 22 gram cocaïne (G1292123);
  • 4 gram cocaïne (G1292136);
  • 96 gram cocaïne (G1292117);
  • 1 weegschaal (USA, 01292142);
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte:
  • 1 toilettas (G1292146);
  • 3 sealbags (G1292147);
  • 1 staal staafje (G1292l48);
De voorlopige hechtenis
-
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Beije, voorzitter, mr. M.B. Bax en mr. C. Reijntjes-Wendenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 april 2022.
Buiten staat
mr. C. Reijntjes-Wendenburg is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2019 tot en met 20 december 2019 in/vanuit de provincie Limburg en/of in/vanuit de Bondsrepubliek Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk buiten/binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne en/of(telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of(telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine
en/of MDMA,
zijnde heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2019 tot en met 20 december 2019 in/vanuit de provincie Limburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of verwerkt,
(telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of wiet, zijnde hennep en/of wiet (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2019 tot en 28 januari 2020 in de gemeente Landgraaf, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meerdere voorwerp(en), te weten een geldbedrag van (ongeveer) Euro 37990,-, althans een groot geldbedrag heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig, althans eigen, misdrijf;
4.
hij op of omstreeks 20 december 2019 in de gemeente Landgraaf, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 18,698 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij op of omstreeks 20 december 2019 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 75 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
6.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2019 tot en met 20 december 2019 in de gemeente Landgraaf, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder meer) [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk heeft/had het plegen van één of meer misdrij(f)(ven), als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en/of 10a eerste lid en/of artikel 11 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet,
namelijk:
- het aanwezig hebben en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) middel(en) als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, danwel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet en/of
-het verrichten van voorbereidings- of bevorderingshandelingen gericht op het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) middel(en) als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, danwel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet en/of
- het in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (een) middel(en) als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II en/of
- van het (van grote hoeveelheden) binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) middel(en) als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
7.
hij op of omstreeks 20 december 2019 in de gemeente Landgraaf, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van districtsrecherche Parkstad-Limburg, onderzoek WAVER (LB2R19145), doorgenummerd van pagina 1 t/m 1615.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 472 e.v..
3.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] , pagina’s 274 en 277.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 493 t/m 499.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 493, en de bijlage, pagina 510.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 493 en 494, en de bijlage, pagina 508.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 493, 494 en 503.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 493 en 494, en de bijlage, pagina 506.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 493 en 495, en de bijlage, pagina 532.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 493 en 495, en de bijlage, pagina 531.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 493 en 495, en de bijlage, pagina 528.
12.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 493 en 495, en de bijlage, pagina 529.
13.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 493 en 495, en de bijlage, pagina 527.
14.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 493 en 496, en de bijlage, pagina 524.
15.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 493 en 496.
16.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 493 en 497, en de bijlage, pagina 511.
17.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 558 t/m 560.
18.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 493 en 498 en de bijlage, pagina 553.
19.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 493, 498 en 499, en de bijlage, pagina 537.
20.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 560.
21.Het proces-verbaal van binnentreden woning, pagina’s 590 en 591, en de kennisgeving van inbeslagname, pagina 853.
22.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 472, de kennisgeving van inbeslagname, pagina 861, en het proces-verbaal van bevindingen, pagina 618.
23.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 761-762, en het proces-verbaal van bevindingen, pagina 763.
24.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 761-762, en het proces-verbaal van bevindingen, pagina 763, met de bijlage, pagina 788.
25.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 761-762, en het proces-verbaal van bevindingen, pagina 763, met de bijlage, pagina 805.
26.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 761-762, en het proces-verbaal van bevindingen, pagina 763, met de bijlage, pagina 807.
27.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 679 t/m 684.
28.Het proces-verbaal van aanvullend onderzoek, pagina 1543 e.v., met de bijlage op pagina 1572 e.v..
29.Het proces-verbaal van aanvullend onderzoek, pagina 1543 e.v., met de bijlage op pagina 1604.
30.Het proces-verbaal van aanvullend onderzoek, pagina 1543 e.v., met de bijlage op pagina 1562.
31.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] , pagina’s 302 t/m 312, alsmede het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 25 juni 2021.
32.Het proces-verbaal van bevindingen gesprek in de penitentiaire inrichting, pagina’s 1437-1438.
33.Het proces-verbaal van doorzoeking, pagina 1452 e.v., de kennisgeving van inbeslagname, pagina 1486, en het proces-verbaal van bevindingen, pagina 1491.