3.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Aan de verdachte zijn verschillende strafbare feiten ten laste gelegd. De rechtbank komt ten aanzien van de meeste feiten tot een bewezenverklaring en zal hierna de bewijsmiddelen weergeven. Veel van het beschikbare bewijsmateriaal bestaat uit tapgesprekken en telefoongegevens. De tapgesprekken hebben uiteindelijk geleid tot een actiedag op
20 december 2019, waarbij telefoons in beslag zijn genomen die vervolgens zijn uitgelezen. De rechtbank zal bij haar opsomming van de bewijsmiddelen eerst weergeven hoe de communicatie tussen de verdachte en de medeverdachten volgens de getapte gesprekken verliep, waarna de inhoud van de overige bewijsmiddelen wordt weergegeven. Ook komt hierbij de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) aan bod, die belastend heeft verklaard over de verdachten in dit onderzoek. Waar nodig zal de rechtbank motiveren hoe zij tot de bewezenverklaring is gekomen en ingaan op de verweren van de verdediging.
Bewijsmiddelen
Tapgesprekken
In het onderzoek WAVER, dat zich richtte tegen de medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), is de telecommunicatie van een vijftal telefoonnummers getapt, te weten:
- twee telefoonnummers die worden gekoppeld aan [medeverdachte 2] , te weten de telefoonnummers [telefoonnummer 1]en [telefoonnummer 2] ;
- twee telefoonnummers die worden gekoppeld aan de verdachte, te weten de telefoonnummers [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] ;
- een telefoonnummer dat wordt gekoppeld aan [medeverdachte 1] , te weten het telefoonnummer [telefoonnummer 5].
De politie beschrijft in haar proces-verbaal een aantal gesprekken met het telefoonnummer
- [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte 2] ) die kunnen worden gekoppeld aan de handel in verdovende middelen. In deze gesprekken heeft [medeverdachte 2] ook regelmatig contact met zijn zoon, de verdachte. Zo wordt o.a. een gesprek van 16 december 2019 getapt waarin [medeverdachte 2] belt naar de verdachte. [medeverdachte 2] zegt dat hij de ballen verstand heeft van die rotzooi. De verdachte zegt dat hijzelf dat ook heeft; “Het moet gewoon een beetje kneedbaar zijn, niet steenhard”.Op 11 december 2019 vraagt [medeverdachte 2] of de verdachte hem een kleine steen komt brengen. De verdachte heeft niks bij zich, maar [medeverdachte 2] moet volgens hem sowieso nog iets doen waar hij niet openlijk over kan spreken.Ook wordt door de politie beschreven dat [medeverdachte 2] op 27 november 2019 wordt gebeld door ‘ [naam 1] ’. [naam 1] vraagt of hij nog iets kan gebruiken. [medeverdachte 2] vraagt of het mooie is en zegt dat hij tussen 14 en 15 uur langsrijdt.
Verder beschrijft de politie gesprekken die de verdachte gevoerd heeft en die gezien de inhoud (het noemen van cijfers en termen als natte, seals, gram, amfi, AM, hasj en geld) kunnen worden gerelateerd aan de handel in verdovende middelen. Ook blijkt de verdachte regelmatig telefoongesprekken met zijn vader [medeverdachte 2] en andere medeverdachten te hebben gevoerd, waarvan de inhoud, in het bijzonder de gebruikte termen, bij de lezer van de gespreksverslagen verwondering kunnen wekken en volgens de politie betrekking hebben op drugs.
Zo vraagt de verdachte op 30 november 2019 of [medeverdachte 2] ‘nog wil hebben”. [medeverdachte 2] zegt nee. De verdachte zegt dat hij zo “dat ene gaat doen en dat dan komt brengen”.
Op 16 december 2019 wordt de verdachte (- [telefoonnummer 3] ) gebeld door [naam 2] . [naam 2] vraagt of de verdachte er wat kan gebruiken, want hij heeft kanonnen voor 42. De verdachte zegt dat hij er zelf genoeg heeft. ‘We hebben er 14 en er komen straks nog 30, natte’. [naam 2] vraagt of de verdachte niet die van hem kan doorstoten. De verdachte gaat eens bellen.
Op 16 december 2019 wordt de verdachte (- [telefoonnummer 3] ) gebeld door een onbekende met de vraag of hij iets kan brengen. De verdachte zegt: ‘hoeveel? 3 seals of 3 gram’.
Op 5 december 2019 belt de verdachte (- [telefoonnummer 3] ) naar medeverdachte [medeverdachte 3] en vraagt hij wat [medeverdachte 3] moest geven voor die amfi, 32 of 34. [medeverdachte 3] zegt 32 en de verdachte zegt dat hij dat klaarmaakt.
Op 7 december 2019 wordt de verdachte (- [telefoonnummer 3] ) gebeld door [naam 3] . De verdachte vraagt of hij 1 of 2 rondjes wit wil.
Op 5 december 2019 belt de verdachte naar [medeverdachte 3] . De verdachte vraagt of [medeverdachte 3] ‘die chocola’ moet hebben. [medeverdachte 3] zegt nee, ‘100 van die ene’. De verdachte zegt ‘passie’. [medeverdachte 3] ‘die 600’. De verdachte zegt dat hij daar toevallig wat van heeft en dat hij 3 ruggen papieren heeft.
Op 29 november 2019 wordt de verdachte (- [telefoonnummer 3] ) gebeld door een onbekend persoon die vraagt of hij interesse heeft in mindere AM. Mooie AM heeft hij ook. Hij moet 45 geven en 46 hebben.
Op 25 november 2019 belt de verdachte (- [telefoonnummer 3] ) een onbekende en zegt dat hij voor 720 euro 2 gram heeft gemaakt en dat hij voor 500 wel even 20 minuten rijdt.
Op 14 november 2019 wordt de verdachte (- [telefoonnummer 3] ) gebeld door [naam 4] ’, die vraagt wat hij kan met ‘1tje super’. De verdachte zegt ’42,5 max’. [naam 4] zegt dat de verdachte aan zijn vader moet vragen of die dat voor 43 kwijt moet.
Ook beschrijft de politie tapgesprekken tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , waaruit zou blijken dat [medeverdachte 1] ritten maakte voor [medeverdachte 2] . Zo vraagt [medeverdachte 2] op 26 november 2019 aan [medeverdachte 1] : “Heb je zin om je job terug te hebben, of niet?”. [medeverdachte 1] antwoord hier direct op “Eh ja, kom ik voor praten”, waarna de politie ziet dat [medeverdachte 1] naar de woning van [medeverdachte 2] is gereden. In de periode hierna tot aan de actiedag op 20 december 2019 worden gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] getapt, waarin [medeverdachte 2] adressen in Duitsland doorgeeft aan [medeverdachte 1] , aangeeft dat [medeverdachte 1] nog ergens naartoe moet voor hem en waarin [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] vraagt of jij nog ergens naartoe moet.
Zo wordt door de politie beschreven hoe [medeverdachte 2] (- [telefoonnummer 2] ) op 14 december 2019 instructies aan [medeverdachte 1] (- [telefoonnummer 5] ) geeft, terwijl uit de bakengegevens van de Mercedes Viano blijkt dat het baken op dat moment onderweg was naar Bielefeld in Duitsland en ondertussen meerdere korte stops maakte. Op dat moment belde [medeverdachte 2] (- [telefoonnummer 2] ) ook naar Duitse telefoonnummers om te vragen of diegene al daar is. [medeverdachte 1] (- [telefoonnummer 5] ) zegt onder andere tegen [medeverdachte 2] (- [telefoonnummer 2] ) dat hij eerst ‘naar die, die zo ver weg ligt’ gaat, want ‘dan is hij alles kwijt’. [medeverdachte 2] vindt dit goed en zegt: “Je krijgt 400 terug he?’ waarop [medeverdachte 1] antwoordt “ff naar binnen met hem, ff wegen”.
Op 13 december 2019 geeft [medeverdachte 2] (- [telefoonnummer 2] ) wederom aan dat [medeverdachte 1] (- [telefoonnummer 5] ) ergens voor hem naartoe moet rijden, waarna [medeverdachte 2] naar een Duits nummer stuurt ‘wird morgen das ehr kommt, 100%’. Op 7 december 2019 geeft [medeverdachte 2] wederom adressen in Bielefeld in Duitsland door aan [medeverdachte 1] , terwijl uit de bakengegevens van de Mercedes Viano blijkt dat het baken op dat moment onderweg was naar Bielefeld in Duitsland.
Ook geeft [medeverdachte 2] in de tapgesprekken aan dat [medeverdachte 1] over de N300 moet rijden omdat daar nooit iemand wordt aangehouden.
Doorzoekingen 20 december 2019
Naar aanleiding van voornoemde tapgesprekken en bakengegevens, vond er een actiedag plaats op 20 december 2019, waarbij de woningen van de verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn doorzocht.
In de garage van de woning van [medeverdachte 2] werd in totaal 18,698 kilogram hennep aangetroffen.Ook werden een aantal mobiele telefoons in beslag genomen. Zo werd er een Samsung Galaxy S7 Edge telefoon in beslag genomen. In dit toestel zat een simkaart met telefoonnummer [telefoonnummer 1] , zijnde een van de getapte telefoonnummers. Uit onderzoek aan dit telefoonnummer zijn 60 Duitse contactpersonen naar voren gekomen.
In de woning van [medeverdachte 2] werd ook een Samsung-telefoon in beslag genomen, waarin een simkaart zat met telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Ook dit betrof een van de telefoonnummers die door de politie werd getapt. In dit toestel werd sms-verkeer aangetroffen dat door de politie wordt gelinkt aan de levering in verdovende middelen en deels bestaat uit berichten in de Duitse taal.Zo worden o.a. de volgende inkomende sms-berichten gevonden op het toestel:
- een sms van 16 november 2019 met de inhoud “Hey heb 15 gr nodig 10 en 5”.
- een sms van 18 oktober 2019 met de inhoud “5 gr nodig”.
- een sms van 12 oktober 2019 met de inhoud “Heb je nog want was magertjes hè en dezelfde kwaliteit?”.
Verder werd in de woning van [medeverdachte 2] een PGP-telefoon (telefoon voor versleutelde berichtgeving)n beslag genomen. Op deze telefoon waren uitsluitend chatgesprekken aanwezig uit de periode 13 tot en met 20 december 2019. De chatberichten waren veelal in de Duitse taal, en hebben volgens de verbalisanten voor het grootste deel betrekking op de handel in verdovende middelen: zo worden in de chatgesprekken onder andere prijzen genoemd, die te relateren zijn aan de straatwaarde van verdovende middelen, en wordt onder andere gesproken over seals, blokken, ammi / ammetje, zwavel, folie, blokken, coca en diamond. Termen die volgens de verbalisanten te relateren zijn aan de handel in verdovende middelen.
Verder werden op het PGP-toestel afbeeldingen van verdovende middelen aangetroffen.
De politie beschrijft meerdere chatgesprekken die op het toestel werden aangetroffen:
- Een van de contactpersonen die opviel was het contact genaamd ‘ [contactnaam 1] ’ met de nickname [alias] . In het politieonderzoek Asbroek wordt [naam 5] genoemd als gebruiker van deze nickname. Op voornoemd PGP-toestel dat in de woning van [medeverdachte 2] in beslag genomen, werden chatgesprekken met ‘ [alias] ’ aangetroffen, waaronder een chat van 19 december 2019 waarin [alias] vraagt om 8 of 10 kilo ammi. De gebruiker van het PGP-toestel zegt dat hij dit heeft en 45 kost. 10 kost rond de 20. [alias] vraagt of de gebruiker van het PGP-toestel een beetje aan hem denkt als hij een jongen brengt die 20-30 per week pakt. Verder zegt [alias] dat hij net toppers heeft gepakt; 7 stuks voor 43. [alias] vraagt of de gebruiker van het PGP-toestel geen brokken moet, kost 31. Er is een foto bijgevoegd.
- Verder wordt op het toestel een chat van 15 en 16 december 2019 met contactpersoon ‘ [contactnaam 2] ’ aangetroffen. De gebruiker van het PGP-toestel vraagt aan ‘ [contactnaam 2] ’ om een leuke partij en ‘ [contactnaam 2] ’ zegt dat hij vandaag 2 krijgt, licht van kleur, maar ook weer veel kleinere toppen. De gebruiker van het PGP-toestel stuurt vervolgens een foto van een kofferbak vol henneptoppen naar ‘ [contactnaam 2] ’. Verbalisanten relateren dat deze foto is gemaakt in de tuin van de woning van [medeverdachte 2] .
- Op het toestel werd een chatgesprek aangetroffen met het Duitse contact ‘ [contactnaam 3] ’. De gebruiker van het PGP-toestel stuurt op 17 december 2019 twee foto’s van hennep met de mededeling dat er een nieuwe lading is.
De verklaring van [medeverdachte 1]
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] eind november 2019 aan hem vroeg of hij voor hem wilde werken. [medeverdachte 1] is toen drugstransporten voor [medeverdachte 2] gaan doen in Nederland en Duitsland. [medeverdachte 1] heeft wiet en cocaïne gezien bij [medeverdachte 2] thuis, in de garage en binnen op tafel. [medeverdachte 2] belde als [medeverdachte 1] een drugstransport voor hem moest doen. Dan stonden de drugs al klaar in de Mercedes-bus met Duits kenteken [kenteken] en vertelde [medeverdachte 2] naar welk adres [medeverdachte 1] moest rijden. [medeverdachte 1] wist niet altijd wat hij moest vervoeren, maar het was wiet of cocaïne. [medeverdachte 1] kreeg hier ongeveer € 3.000,00 per maand voor.vertelde ook waar [medeverdachte 2] geld had verstopt. Hij noemde als verstopplaats onder meer een verborgen ruimte in de draai van een trap in de woning van [medeverdachte 2] .
Doorzoeking 28 januari 2020
Naar aanleiding van de door [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen is de woning van [medeverdachte 2] op
28 januari 2020 wederom doorzocht. De geldhond sloeg aan bij de door [medeverdachte 1] genoemde trap. Daar bleek zich een holle ruimte te bevinden, maar geld werd er niet aangetroffen. In het systeemplafond op het toilet trof de politie een geldbedrag van € 41.000,00 aan. Het geldbedrag bestond uit 20 biljetten van € 5,00, 193 biljetten van € 10,00, 448 biljetten van
€ 20,00, 394 biljetten van € 50,00, 43 biljetten van € 100,00 en 30 biljetten van € 200,00.
Conclusies en bewijsoverwegingen
De handel in en uitvoer van hard- en softdrugs (de feiten 1 en 2)
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de volgende conclusies. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte zich samen anderen over een langere periode bezig gehouden met de handel in en de uitvoer van hard- en softdrugs. De tapgesprekken die door de verdachte, met de medeverdachten en anderen zijn gevoerd kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet anders opgevat worden dan dat deze betrekking hebben op zowel hard- als softdrugs. De inhoud en het onderling verband en het verband met andere bewijsmiddelen bieden daartoe meer dan voldoende basis. Dit komt niet alleen door het specifieke taalgebruik, dat door de politie wordt gelinkt aan verdovende middelen en waarvan ambtshalve bekend is dat hiermee verdovende middelen bedoeld worden, maar ook de chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken, die met het oog op de bewijslevering in betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst. De rechtbank kent daarbij mede betekenis toe aan hetgeen ten aanzien van die andere
(gespreks-)deelnemers, en in het bijzonder de medeverdachte [medeverdachte 2] , is gebleken en diens betrokkenheid bij de handel en uitvoer van verdovende middelen. Een en ander vindt voorts steun in de verklaring van [medeverdachte 1] , waaruit blijkt dat hij in opdracht van [medeverdachte 2] drugs vervoerde en dat hij zowel hard- als softdrugs had gezien in de woning van [medeverdachte 2] . Voorts betrekt de rechtbank in haar overweging dat er foto’s van zowel hard- als softdrugs werden aangetroffen op toestellen waarop berichten stonden die gelet op het specifieke taalgebruik door de politie eveneens aan de handel in verdovende middelen worden gelinkt. Verder betrekt de rechtbank in haar oordeel de bakengegevens, die de verklaring van [medeverdachte 1] en de tapgesprekken ondersteunen, en waaruit blijkt dat er ook verdovende middelen werden uitgevoerd.
De rechtbank gaat hierbij uit van de pleegperiodes die in de tenlastelegging vermeld staan, omdat de handel in en uitvoer van verdovende middelen in ieder geval in deze periodes heeft plaatsgevonden. Uit de inhoud van de tapgesprekken leidt de rechtbank ook af dat er al langere tijd op deze manier in georganiseerd verband werd gehandeld in hard- en softdrugs.
Deelname criminele organisatie (feit 6)
Het juridisch kader
Aan de verdachte wordt verweten dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van – kort gezegd – druggerelateerde feiten. De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet, slechts sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot een samenwerkingsverband én een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk, te weten het plegen van misdrijven uit de Opiumwet.
Voor de bewezenverklaring van 'een organisatie' als bedoeld in art. 11b van de Opiumwet is vereist dat sprake is van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Er is sprake van deelneming aan een dergelijk samenwerkingsverband indien de persoon daartoe behoort en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk. Voor het bewijs van dat oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan de misdrijven die al in het kader van de organisatie zijn gepleegd en aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, te weten aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op het gemeenschappelijk doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
De beoordeling
Zoals reeds hiervoor is overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 augustus tot en met 20 december 2019 samen met anderen heeft gehandeld in hard- en softdrugs. Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt de rechtbank eveneens af dat hierbij sprake was van een samenwerkingsverband met een zekere structuur en duurzaamheid. Dit samenwerkingsverband bestond naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval uit de verdachte, zijn vader [medeverdachte 2] en de verdachte [medeverdachte 1] . De structuur van de organisatie blijkt uit de rolverdeling tussen de verdachten, zoals die blijkt uit de afgeluisterde telefoongesprekken, uit de telefoongegevens en uit de verklaringen die [medeverdachte 1] heeft afgelegd. [medeverdachte 2] vervulde binnen deze organisatie een leidinggevende rol: hij onderhield telefonisch contact met afnemers en onderhandelde over de prijs. Onder hem stond zijn zoon, de verdachte, die orders van zijn vader opvolgde en zelf ook onderhandelde met afnemers. [medeverdachte 2] was ook degene die [medeverdachte 1] aanstuurde. [medeverdachte 1] was de chauffeur die onder andere zorgde voor de uitvoer van de drugs naar Duitsland. De duurzaamheid van de organisatie blijkt uit de periode waarin de samenwerking plaatsvond en uit de intensiteit waarin blijkens de telefoongegevens en tapgesprekken contact werd onderhouden. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het samenwerkingsverband tussen verdachte en zijn medeverdachten een gestructureerd en duurzaam karakter had, zodat aan de vereisten voor het aannemen van een criminele organisatie is voldaan.
Ten aanzien van de duur van de criminele organisatie gaat de rechtbank bij de verdachte en [medeverdachte 2] in ieder geval uit van de in de ten laste gelegde opgenomen periode vanaf 1 augustus 2019 tot aan hun aanhouding op 20 december 2019. Uit de tapgesprekken en telefoongegevens blijkt namelijk dat de verdachte en Mike zich in ieder geval in deze periode, en ook voor de komst van [medeverdachte 1] als chauffeur, bezighielden met de handel in en uitvoer van verdovende middelen.
Witwassen (feit 3)
Het juridisch kader
Onder feit 3 is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij een geldbedrag van € 41.000,00 heeft witgewassen. De rechtbank leest de tekst van de tenlastelegging zo dat daarin vier alternatieven zijn omschreven: witwassen, eenvoudig witwassen, schuldwitwassen dan wel eenvoudig schuldwitwassen (vgl. HR 13 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:569) In het algemeen geldt dat een zogenoemde alternatieve bewezenverklaring toelaatbaar is voor zover een keuze uit de in de tenlastelegging alternatief vermelde kwalificaties voor de strafrechtelijke betekenis van het feit van geen belang is. Een dergelijk belang is in ieder geval aanwezig indien aan de alternatieven ongelijke strafmaxima zijn verbonden. (Vgl. HR 5 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6691, rov. 2.5.2.). Nu de strafbedreigingen voor de verschillende vormen van witwassen niet gelijk zijn, zal de rechtbank een keuze moeten maken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van eenvoudig witwassen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat voor een veroordeling voor witwassen op grond van artikel 420bis.1 Sr is vereist dat de verdachte een voorwerp heeft verworven of voorhanden heeft gehad dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hem zelf begaan misdrijf. Hierbij is niet vereist dat de verdachte gedragingen heeft verricht die (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp (HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842). De beoordeling
Het geldbedrag dat op de tenlastelegging vermeld staat, werd tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 2] op 28 januari 2020 aangetroffen in het wc-plafond. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen hoe lang het daar al lag, maar het was in ieder geval op de dag van de doorzoeking aanwezig. De manier waarop het geld is aangetroffen, de hoeveelheid geld en de coupures, in combinatie met het aantreffen van grote hoeveelheden softdrugs in diezelfde woning een maand voor de onderhavige doorzoeking en de omstandigheid dat [medeverdachte 2] zich tot een maand voor de onderhavige doorzoeking in georganiseerd verband met onder andere de verdachte bezighield met de handel in en uitvoer van hard- en softdrugs, maakt dat een ernstig vermoeden wordt gewekt dat het aangetroffen geld uit (eigen) misdrijf afkomstig is.
In dat geval mag in ieder geval van [medeverdachte 2] worden verwacht dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onaannemelijke verklaring geeft voor de herkomst van dat geld.
Door zowel [medeverdachte 2] als de verdachte is aangevoerd dat het geldbedrag niet uit (eigen) misdrijf afkomstig is, maar dat dit geld aan de verdachte toebehoort. De verdachte zou in 2018 een verzekeringsuitkering van € 80.000,00 hebben ontvangen en van deze uitkering zou [medeverdachte 2]
€ 50.000,00 voor de verdachte in beheer hebben genomen, omdat de verdachte niet goed met geld kon omgaan. Het bedrag dat in het wc-plafond werd aangetroffen, was het resterende bedrag dat [medeverdachte 2] voor de verdachte in bewaring hield. De verdachte heeft verklaard dat hij de verzekeringsuitkering in stukjes van zijn rekening heeft gehaald en aan zijn vader heeft gegeven.
De rechtbank beoordeelt over deze verklaring als volgt. Uit het dossier volgt dat de verdachte op 11 juni 2018 een verzekeringsuitkering van € 80.000,00 heeft ontvangen en dat de verdachte in de periode van 19 juni 2018 tot en met 15 oktober 2018 in totaal € 66.110,00 contant heeft opgenomen van zijn bankrekening. Deze contante opnamen bestonden voornamelijk uit opnames van een bedrag van € 2.000,00 (zie pagina 1780 van het aanvullend witwasdossier). Het is zeer opmerkelijk en onwaarschijnlijk dat iemand die een bedrag in bewaring wil geven aan een ander, dit bedrag contant aan de ander in bewaring geeft en dit bedrag van de rekening opneemt in bedragen van € 2.000,00. Dit geldt te meer nu er soms op één dag meerdere keren € 2.000,00 werd opgenomen, terwijl er vervolgens dagen of weken lang geen opnamen werden gedaan. Verder is van belang dat de verdachte in de jaren 2018 en 2019 in het geheel geen legale inkomsten genoot. De verdachte heeft ook zelf geen legale bron van inkomen over deze periode aangewezen. Onder deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat de verdachte geen aannemelijke verklaring over de herkomst van het bedrag heeft gegeven voor de omstandigheden, waaronder het geld werd aangetroffen, zodat naar het oordeel van de rechtbank met voldoende mate van zekerheid een legale herkomst van het aangetroffen geldbedrag kan worden uitgesloten. De rechtbank acht de door de verdachte gegeven verklaring hoogst onwaarschijnlijk en onaannemelijk, zodat zij ter zijde wordt geschoven.
De rechtbank betrekt in haar oordeel ook dat de verdachte in dit vonnis eveneens wordt veroordeeld voor de handel in en de uitvoer van hard- en softdrugs. Het is een feit van algemene bekendheid dat hiermee grote geldbedragen worden verdiend. Gezien de veroordeling van de verdachte voor Opiumwet-feiten vindt de rechtbank het aannemelijk dat verdachte het geld met die handel heeft verdiend en het dus om geld gaat dat hij onmiddellijk uit eigen misdrijf heeft verkregen. Verdachte wordt veroordeeld voor het medeplegen van eenvoudig witwassen van het geld op 28 januari 2020. Nu zowel de verdachte als medeverdachte [medeverdachte 2] wisten van dit contante geldbedrag en zij zich samen bezig hielden met de handel in verdovende middelen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat zij zich als medeplegers hebben schuldig gemaakt aan eenvoudig witwassen (artikel 420bis.1 Sr).
De overige feiten
De feiten 4 en 7 acht de rechtbank op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen eveneens bewezen.
Ten aanzien van feit 4, het aanwezig hebben van ruim 18 kg hennep, overweegt de rechtbank als volgt. In het licht van het bewezenverklaarde dealen en de criminele organisatie waarbinnen dit is gebeurd, acht de rechtbank ook bewezen dat de 18 kilo hennep die in de garage van zijn vader [medeverdachte 2] werden gevonden zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden en dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van deze hennep. De in de garage van zijn vader aangetroffen hennep rekent de rechtbank in diezelfde context van het bewezen verklaarde dealen en in het licht van de criminele organisatie waartoe zowel de verdachte als zijn vader behoorden, ook toe aan de verdachte. De rechtbank gaat er vanuit dat dit handelsvoorraad betrof.
Ten aanzien van feit 7 stelt de rechtbank vast dat de tenlastelegging een kennelijke schrijffout bevat. Daarin is namelijk de gemeente Landgraaf als pleegplaats vermeld, terwijl uit het dossier blijkt dat de ploertendoder bij de doorzoeking van de woning van de verdachte in Kerkrade is aangetroffen. Hierover heeft echter, zo veel is ook gebleken tijdens de terechtzitting, geen misverstand kunnen ontstaan. Voor een ieder was duidelijk dat de steller van de tenlastelegging, mede in het licht van het dossier, heeft gedoeld op de ploertendoder die in de woning van de verdachte te Kerkrade werd aangetroffen. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat de verdachte dit feit met een of meer anderen heeft gepleegd, zodat voor dit deel van de tenlastelegging vrijspraak moet volgen.
Vrijspraak feit 5 (het aanwezig hebben van 75 gram cocaïne)
Onder feit 5 is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij cocaïne aanwezig heeft gehad. Achter de door verdachte van zijn vader gehuurde woning is een erf gelegen met daarop aan het pand aaneengeschakelde garageboxen, opslagruimten en bijgebouwen. De in de tenlastelegging bedoelde cocaïne werd aangetroffen in een grijskleurige zak in een bij de woning horende stal/garage.
De rechtbank stelt voorop dat voor het ‘aanwezig hebben’ van drugs als bedoeld in artikel 2 onder C van de Opiumwet, is vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze goederen, én dat deze goederen zich binnen zijn machtssfeer bevonden. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze cocaïne in de plastic zak in een van de stallen/garages achter zijn woning. Gelet op de vindplaats van de verdovende middelen kan namelijk niet geoordeeld worden dat hij de drugs gezien moet hebben en evenmin bevat het dossier andere bewijsmiddelen waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte wist dat er harddrugs in een van de ruimtes achter de door hem gehuurde woning lagen. Nu niet bewezen kan worden dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van cocaïne in haar woning, wordt de verdachte vrijgesproken van het onder 5 ten laste gelegde.