9.3.Uit kort voor de zitting overgelegde stukken blijkt dat verzoekers aan verweerder hebben medegedeeld dat zij verwachten dat de boot voor opvang van Oekraïense vluchtelingen zal worden gebruikt (naar alle waarschijnlijkheid vanaf ongeveer 20 maart 2022) en dat daarover een overleg met de gemeente heeft plaatsgevonden en (financiële) afspraken zijn gemaakt.
Uitgangspunten voor de beoordeling
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat de rechtmatigheid van het dwangsombesluit niet ter discussie staat, nu daartegen geen bezwaar is gemaakt en dit besluit onherroepelijk is. Verweerder heeft in dit besluit een termijn van zes maanden, tot 6 april 2022, gegeven om aan de last te voldoen en deze termijn is momenteel nog (net) niet verstreken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit de last duidelijk wat van verzoekers wordt verwacht om het verbeuren van dwangsommen te voorkomen.
11. In deze zaak ligt enkel het besluit tot afwijzing van het verzoek om verlenging dan wel opschorting van de begunstigingstermijn ter beoordeling voor. De voorzieningenrechter laat in het midden welke variant (opschorting of verlenging) door verzoekers is aangevraagd en op welke variant het besluit van verweerder ziet, nu in beide gevallen het resultaat van toewijzing van het verzoek zou zijn dat de begunstigingstermijn op een later moment eindigt. Ook is in beide gevallen vereist dat verzoekers de (bijzondere) omstandigheden stellen en onderbouwen op basis waarvan het gerechtvaardigd is dat de overtreding langer voortduurt en dat een latere uiterste datum voor beëindiging van de overtreding geldt dan op grond van de onherroepelijke last onder dwangsom. De voorzieningenrechter zal hierna steeds de term “verlengen” gebruiken.
12. Nu bij het bestreden besluit de verlenging van de begunstigingstermijn is geweigerd en schorsing van een dergelijke weigering geen betekenis heeft voor de werking van het onherroepelijke dwangsombesluit en de daaraan verbonden begunstigingstermijn, komt het verzoek om voorlopige voorziening erop neer dat aan de voorzieningenrechter wordt verzocht om een voorziening te treffen ten aanzien van een reeds onherroepelijk besluit, namelijk het dwangsombesluit en de daarin opgenomen begunstigingstermijn.
13. Het oordeel van de voorzieningenrechter is een voorlopig oordeel dat de rechtbank in een eventuele beroepszaak niet bindt.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
14. De voorzieningenrechter moet beoordelen of, mede gelet op voormelde uitgangspunten, het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt..
(Financiële) onmogelijkheid om aan de last te voldoen?
15. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het voor hen (vanwege bijzondere omstandigheden) onmogelijk is om aan de opgelegde last te voldoen. Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat zijn om binnen de begunstigingstermijn het lozen van het huishoudelijk afvalwater te beëindigen en beëindigd te houden, ofwel door het treffen van maatregelen (zoals alsnog aansluiten op de riolering of door andere voorzieningen te treffen) ofwel door het beëindigen van het betreffende gebruik dat leidt tot de lozingen.
16. Ten aanzien van de financiële situatie hebben verzoekers een verklaring overgelegd van een accountant van een administratiekantoor, gedateerd 8 februari 2022, waarin op basis van een financieel overzicht van schulden wordt verklaard dat er hoge schulden zijn en dat er geen gelden zijn om investeringen te doen. Daarnaast hebben verzoekers aangevoerd dat er financiële problemen zijn als gevolg van de coronamaatregelen. Ter onderbouwing van de investeringen die volgens verzoekers gedaan moeten worden om aan de last te voldoen, hebben verzoekers een offerte overgelegd waaruit blijkt dat het realiseren van een vaste rioolaansluiting € 29.450,- kost.
17. Hoewel de voorzieningenrechter de door verzoekers gestelde financiële problemen, mede als gevolg van de coronamaatregelen, aannemelijk acht, is dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om aan te nemen dat het voor verzoekers onmogelijk is om binnen de begunstigingstermijn aan de last te voldoen en om bijzondere omstandigheden aan te nemen die maken dat verweerder de begunstigingstermijn moet verlengen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.