ECLI:NL:RBLIM:2022:2146

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
C/03/299895 / HA ZA 21-623
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van eiseres in vorderingen vanwege bindend advies clausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in een incident waarbij de eiseres, de moeder van de gedaagde, niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vorderingen. De eiseres had een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die haar verplichtingen uit een vennootschap onder firma niet zou zijn nagekomen. De gedaagde voerde echter aan dat er een bindend adviesclausule was overeengekomen in de vof-overeenkomst, waardoor de rechtbank niet bevoegd was om de zaak inhoudelijk te behandelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen inderdaad een bindend adviesclausule zijn overeengekomen en dat de eiseres afstand heeft gedaan van haar recht op toegang tot de overheidsrechter. De rechtbank heeft het betoog van de eiseres, dat de bindend adviesclausule in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid, niet aanvaard. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar vorderingen en dat de proceskosten tussen partijen gecompenseerd moesten worden, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van bindend adviesclausules in overeenkomsten en de beperkingen die deze kunnen opleggen aan de toegang tot de rechter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/299895 / HA ZA 21-623
Vonnis in incident van 16 maart 2022
in de zaak van
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident],
wonend te [woonplaats 1] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. B.A.L.H. Robijns,
tegen
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. B.H.A. Augustin.
Partijen zullen aangeduid worden als “ [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] ” en “ [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] ”.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 14,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot niet
  • de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten2.1. [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] is de moeder van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] . De overleden echtgenoot van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] en vader van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] (hierna: “vader”) heeft samen met [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] een vennootschap onder firma geëxploiteerd, genaamd [naam vof] ., zijnde een pension en horecagelegenheid (hierna: “de vof“). Ten behoeve van deze samenwerking is een vof-overeenkomst gesloten (productie 2 bij dagvaarding).

2.2.
Vader is op [overlijdensdatum] overleden, waarna [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] per 18 februari 2017 zijn plaats in de vof heeft overgenomen.

3.Het geschil

in de hoofdzaak
3.1.
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] tegen behoorlijk bewijs van kwijting zal veroordelen:
1. aan haar te betalen een bedrag ad € 266.044,65, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW berekend 9 november 2021, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
2. aan haar te betalen een bedrag ad € 309,00, zijnde de kosten van het conservatoir beslag, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW berekend vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
3. aan haar te betalen een bedrag ad € 3.757,32 ter zake buitengerechtelijke incassokosten, althans een door de rechtbank vastgestelde vergoeding ex aequo et bono, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening;
4. in de kosten van deze procedure w.o. de nakosten met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van het vonnis zijn betaald, hij daarover wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2.
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] zijn verplichtingen uit hoofde van de vof-overeenkomst niet nagekomen is.
3.3.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] voert verweer.
in het incident
3.4.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] vordert dat de rechtbank [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] niet-ontvankelijk verklaart in haar vorderingen, nu onder artikel 20 van de vof-overeenkomst overeengekomen is dat geschillen tussen partijen door middel van een bindend advies worden beslecht.
3.5.
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] voert verweer tegen de vordering in het incident. [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] en stelt – kort gezegd – dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] de vof-overeenkomst enkel aangrijpt om de rechtsgang en het komen tot een definitieve oplossing te vertragen en haar op kosten te jagen. Zij betoogt dat zij niet meer de financiële middelen heeft om een bindend adviesprocedure te starten. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat zij omwille van haar gezondheid recht en belang heeft bij behandeling van de zaak door de rechtbank. [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] concludeert dan ook tot afwijzing van de incidentele vordering.

4.4. De beoordeling

4.1.
Een beroep van een partij op de tussen haar en een wederpartij overeengekomen geschillenregeling – een vaststellingsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7:900 Burgerlijk Wetboek (BW), strekkende tot vaststelling door een derde (‘bindend advies’) – betekent dat de rechter niet toekomt aan een inhoudelijk oordeel over de rechtsbetrekking in geschil, hetgeen niet-ontvankelijkverklaring tot gevolg moet hebben (vgl. Hoge Raad 13 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:425). Op de casus toegespitst: [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] heeft met het opwerpen van dit incident klaarblijkelijk het doel dat de rechtbank een einduitspraak doet zonder op de materiële vraag te beslissen of hij al dan niet tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de vof-overeenkomst, zoals [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] stelt. Gelet daarop en gelet op de proceseconomie zal hierna dan ook worden onderzocht of [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] ontvankelijk kan worden geacht in haar vorderingen.
4.2.
Op grond van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) heeft een ieder recht op toegang tot een bij de wet ingesteld gerecht (hierna: “de overheidsrechter”). Het staat partijen evenwel op grond van artikel 7:900 lid 2 van het BW vrij om in een overeenkomst af te spreken dat een in de toekomst rijzend geschil wordt beslecht bij bindend advies (hierna: “een bindend adviesclausule”).
4.3.
In artikel 20 van de vof-overeenkomst staat:
ARTIKEL 20 Geschillenregeling
Alle geschillen, ook die welke door een partij als zodanig worden beschouwd, welke zich mochten voordoen of tussen partijen in het vervolg mochten opkomen betreffende de uitleg van deze overeenkomst of haar uitvoering, waaronder waardebepaling, alsmede alle andere geschillen ter zake van de vennootschap, zullen worden onderworpen aan het oordeel van één of (indien één van de partijen dit verlangt) drie personen, op verzoek van de meest gerede partij te benoemen, door de te Heerlen bevoegde kantonrechter, welke uitspraak voor partijen als bindend advies zal gelden.“
Tussen partijen is niet in geschil dat zij een bindend adviesclausule zijn overeengekomen.
4.4.
In geval van een bindend adviesclausule doen partijen afstand van het recht op toegang tot de overheidsrechter. Deze afstand moet evenwel vrijwillig en ondubbelzinnig geschieden. Tussen partijen staat ook niet ter discussie dat zij op vrijwillige en ondubbelzinnige wijze afstand hebben gedaan van het recht op toegang tot de overheidsrechter.
4.5.
Wel heeft [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] betoogd dat zij vanwege strijd met de redelijkheid en billijkheid niet aan de bindend adviesclausule kan worden gehouden. [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] stelt in dat verband dat zij niet voldoende middelen heeft om (een) bindend adviseur(s) in te schakelen, dat die inschakeling vertragend zal werken en dat haar slechte gezondheidstoestand ertoe noopt dat de zaak inhoudelijk wordt afgedaan door de overheidsrechter.
4.6.
De rechtbank beschouwt het betoog van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] als een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW. Artikel 6:248 lid 2 BW bepaalt dat een tussen partijen overeengekomen regel niet van toepassing is, voor zover dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Deze maatstaf dient terughoudend te worden toegepast, waarbij partijen in beginsel zijn gebonden aan hetgeen zij zijn overeengekomen. Vanuit dit kader bezien, is de rechtbank van oordeel dat hetgeen [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] naar voren heeft gebracht onvoldoende is om de bindend adviesclausule buiten toepassing te kunnen laten.
4.7.
De slotsom is dan ook dat [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] in al het gevorderde niet-ontvankelijk wordt verklaard.
4.8.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen, zowel in het incident als in de hoofdzaak, worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident en in de hoofdzaak
5.1.
verklaart [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] niet-ontvankelijk in haar vorderingen,
5.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: AH