ECLI:NL:RBLIM:2022:2070

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
ROE 22 / 590
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende last onder dwangsom

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 16 maart 2022 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, die een last onder dwangsom had ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen. De last hield in dat verzoeker een aantal overtredingen op zijn perceel moest beëindigen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, die eerder op 3 november 2021 was toegewezen. Het bestreden besluit van 22 februari 2022 verklaarde het bezwaar van verzoeker gegrond, maar verzoeker stelde beroep in en vroeg opnieuw om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter overwoog dat, gezien de onverwijlde spoed, een zitting niet noodzakelijk was en dat er aanleiding was om een ordemaatregel te treffen. De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit, omdat niet was gebleken dat verweerder een zwaarwegend belang had bij de beëindiging van de overtredingen. De schorsing was tijdelijk en had geen oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Partijen werden uitgenodigd voor een zitting voor een inhoudelijke behandeling van het verzoek.

De voorzieningenrechter besloot dat er geen aanleiding was voor een vergoeding van het griffierecht, en na de zitting zou worden beoordeeld of er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/590
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 maart 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. P. Poels),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2021, verzonden op 2 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en ook de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 3 november 2021 [1] het verzoek toegewezen. De voorzieningenrechter heeft de voorlopige voorziening getroffen dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na de beslissing op het bezwaar.
Bij besluit van 22 februari 2022, verzonden op 24 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit gegrond verklaard en het primaire besluit ten aanzien van de ingangsdatum van de begunstigingstermijn gewijzigd.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft ook voorzieningenrechter op 10 maart 2022 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Omdat onverwijlde spoed dat vereist, is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. In artikel 8:83, vierde lid, van de Awb is bepaald - zakelijk weergegeven - dat de voorzieningenrechter zonder zitting uitspraak kan doen indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad.
3. De opgelegde last houdt in dat verzoeker een vijftal overtredingen op het perceel kadastraal bekend als gemeente Bergen, [kadastrale nummers] moet beëindigen en beëindigd houden. Het gaat om de volgende overtredingen:
(1) het bouwen van een bijgebouw buiten de daarvoor bedoelde bestemming;
(2) het oprichten van een erfafscheiding hoger dan 1 meter in strijd met het bestemmingsplan;
(3a) het oprichten van een scheidingsmuur en (3b) een kippenhok in strijd met het bestemmingsplan;
(4) opslag in strijd met het bestemmingsplan; en
(5) oppervlakteverharding aangelegd zonder omgevingsvergunning.
Aan verzoeker is gelast om deze overtredingen binnen acht weken na de datum van de voorgeschreven bekendmaking van de last onder dwangsom te beëindigen en beëindigd te houden. De dwangsommen zijn per overtreding vastgesteld.
Verzoeker heeft de overtredingen zoals genoemd onder de punten 2, 3b en 4 beëindigd.
4. Verzoeker heeft, kort samengevat, aangevoerd dat de oppervlakteverharding op zijn perceel niet in strijd met het bestemmingsplan is en dat verweerder ten onrechte het advies van de bezwaarschriftencommissie hierover niet heeft gevolgd. Ook heeft verzoeker aangevoerd dat handhaving ten aanzien van het buiten het bouwvlak gebouwde bijgebouw onevenredig is. Het vergunde bijgebouw is per abuis buiten het bouwvlak gebouwd. Verzoeker heeft voor dit bijgebouw een verzoek om een partiële herziening van het bestemmingsplan bij de gemeenteraad ingediend en daarop is nog geen beslissing genomen. Omdat verzoeker meent dat de gemeenteraad de medewerking van deze partiële herziening niet zal weigeren, is het volgens hem ook om die reden onevenredig om handhavend op te treden.
5. Van de zijde van de rechtbank is telefonisch contact met verweerder opgenomen met de vraag of verweerder bereid is voornoemde begunstigingstermijn te verlengen, althans te beslissen dat tot de uitspraak van de voorzieningenechter geen dwangsommen zullen verbeuren. Van de zijde van verweerder is aan de rechtbank medegedeeld dat verweerder daartoe niet bereid is.
6. De voorzieningenrechter acht een onderzoek ter zitting noodzakelijk en overweegt dat het niet mogelijk is het verzoek om voorlopige voorziening vóór het verlopen van de begunstigingstermijn op 5 april 2022 ter zitting te behandelen. Gegeven de uitdrukkelijke weigering van verweerder om voorlopig te voorkomen dat dwangsommen worden verbeurd en in aanmerking nemend de ongewenste situatie waarin verzoekers daardoor verkeren, ziet de voorzieningenrechter aanleiding een ordemaatregel te treffen. Die ordemaatregel houdt in dat het bestreden besluit per direct wordt geschorst. [2]
7. De voorzieningenrechter overweegt daarbij dat niet is gebleken dat verweerder een zodanig zwaarwegend en/of acuut spoedeisend belang heeft bij de beëindiging van de overtredingen, dan wel dat derden een dergelijk belang hebben, dat opschorting van het bestreden besluit onacceptabel zou zijn dan wel tot onomkeerbare gevolgen zou leiden.
8. De schorsing van het bestreden besluit heeft nog louter het karakter van een tijdelijke ordemaatregel, in afwachting van de behandeling van het verzoek ter zitting, en dus niet de betekenis van een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
Partijen zullen worden uitgenodigd om ter zitting te verschijnen voor een inhoudelijke behandeling van het verzoek. Over de datum en het tijdstip van deze zitting ontvangen partijen nader bericht. Op die zitting zal worden besproken of er reden is om met toepassing van artikel 8:87 van de Awb de voorlopige voorziening die nu wordt getroffen, op te heffen of te wijzigen. Indien dat het geval is, zal uitspraak worden gedaan met toepassing van voornoemd artikel.
9. Omdat nu enkel een voorlopige voorziening als ordemaatregel wordt getroffen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een vergoeding van het griffierecht. Na de onder 8 genoemde zitting zal de voorzieningenrechter beoordelen of er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en/of vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
­ wijst het verzoek om voorlopige voorziening bij wijze van ordemaatregel toe;
­ bepaalt dat het besluit van 22 februari 2022 wordt geschorst.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Kloos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 16 maart 2022
De voorzieningenrechter en de griffier zijn beide verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 16 maart 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Volledigheidshalve wijst de voorzieningenrechter in dit verband op het bepaalde in artikel 8:85, tweede lid, en artikel 8:87, tweede lid, van de Awb.