In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in [plaats 1], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht. De eiser had een aanvraag ingediend voor een algemene bijstandsuitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo 1), welke door verweerder op 17 juni 2020 werd afgewezen. Verweerder stelde dat eiser niet in Nederland woonde, wat leidde tot een ongegrondverklaring van het bezwaar door verweerder op 24 november 2020. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 8 februari 2022 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. Eiser betwistte de kwalificatie van de Tozo-uitkering als sociale bijstandsuitkering en voerde aan dat deze uitkering een werkloosheidsaspect heeft en niet onderhevig is aan de gebruikelijke toetsen zoals de partnertoets en vermogenstoets. Eiser verwees ook naar een antwoord van de Europese Commissie, waarin werd gesteld dat de Tozo-uitkering als een bijzondere prestatie moet worden aangemerkt.
De rechtbank oordeelde dat de Tozo-uitkering inderdaad kwalificeert als een sociale bijstandsuitkering en niet als een sociale zekerheidsuitkering volgens de Verordening (EG) 883/2004. De rechtbank baseerde haar oordeel op eerdere uitspraken en de brief van de Europese Commissie, die bevestigde dat de Tozo-uitkering buiten de materiële werkingssfeer van de Verordening valt. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.