ECLI:NL:RBLIM:2022:1948

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
ROE 20/3572
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tozo 1-uitkering als sociale bijstandsuitkering en de coördinatie van sociale zekerheidsstelsels

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in [plaats 1], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht. De eiser had een aanvraag ingediend voor een algemene bijstandsuitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo 1), welke door verweerder op 17 juni 2020 werd afgewezen. Verweerder stelde dat eiser niet in Nederland woonde, wat leidde tot een ongegrondverklaring van het bezwaar door verweerder op 24 november 2020. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 8 februari 2022 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. Eiser betwistte de kwalificatie van de Tozo-uitkering als sociale bijstandsuitkering en voerde aan dat deze uitkering een werkloosheidsaspect heeft en niet onderhevig is aan de gebruikelijke toetsen zoals de partnertoets en vermogenstoets. Eiser verwees ook naar een antwoord van de Europese Commissie, waarin werd gesteld dat de Tozo-uitkering als een bijzondere prestatie moet worden aangemerkt.

De rechtbank oordeelde dat de Tozo-uitkering inderdaad kwalificeert als een sociale bijstandsuitkering en niet als een sociale zekerheidsuitkering volgens de Verordening (EG) 883/2004. De rechtbank baseerde haar oordeel op eerdere uitspraken en de brief van de Europese Commissie, die bevestigde dat de Tozo-uitkering buiten de materiële werkingssfeer van de Verordening valt. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/3572

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. A.G.B. Bergenhenegouwen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder
(gemachtigde: mr. A.J.M. van Diem).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een algemene bijstandsuitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo 1) afgewezen.
Bij besluit van 24 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is woonachtig in [plaats 1] in [land] . Hij heeft een eventbureau, genaamd [naam eventbureau] . Deze vennootschap onder firma drijft hij samen met een medevennoot. Het bedrijf is gevestigd aan de [adres] te [plaats 2] . Op 9 juni 2020 heeft hij een algemene bijstandsuitkering op grond van de Tozo 1 aangevraagd.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen omdat eiser niet in Nederland woont. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft kortgezegd in zijn besluitvorming betrokken dat Tozo-uitkering buiten de materiële werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1, met rectificatie in PB 2004, L 200, blz. 1), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 988/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 (PB 2009, L 284, blz. 43) (hierna: de Verordening) valt, waardoor deze niet naar een andere lidstaat geëxporteerd hoeft te worden.
3. Eiser is het daar niet mee eens. In beroep heeft hij primair aangevoerd dat verweerder de Tozo-uitkering ten onrechte als sociale bijstand heeft aangemerkt. Eiser heeft er op gewezen dat deze uitkering een duidelijk werkloosheidsaspect heeft en geen partnertoets, vermogenstoets en haalbaarheidstoets kent. Eiser heeft subsidiair gewezen op een antwoord van de Europese Commissie (EC) van 27 augustus 2020, waaruit blijkt dat de Tozo-uitkering aangemerkt dient te worden als een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling rustende prestatie is en aldus wel binnen de materiele werkingssfeer van de Verordening valt.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen recht op export kan ontlenen aan de regels betreffende de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels binnen de Europese Unie. De rechtbank wijst op de overwegingen in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 maart 2020, C769/18, Caisse d’assurance retraite et de la santé au travail d’Alsace-Moselle (ECLI:EU:C:2020:203) en de uitspraak van de rechtbank Limburg van 28 mei 2021 (ECLI:NL:RBLIM:2021:4337). De rechtbank onderschrijft de overwegingen uit het voornoemde arrest en de voornoemde uitspraak en komt ook tot het oordeel dat de uitkering levensonderhoud op grond van de Tozo kwalificeert als een sociale bijstandsuitkering en niet als een sociale zekerheidsuitkering in de zin van de Verordening (EG) 883/2004. De Tozo-uitkering valt dus niet onder de materiële werkingssfeer van deze coördinatieverordening. De rechtbank wijst daarbij ook op de brief van de EC van 10 november 2020, waaruit blijkt dat, anders dan eiser naar voren heeft gebracht, ook de EC van mening is dat de Tozo-uitkering buiten de materiële werkingssfeer van de Verordening valt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.H.J. Laeven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2022.
griffier de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 15 maart 2022

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.