ECLI:NL:RBLIM:2022:1482

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
ROE 20/1802 en 20/1803
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen lasten onder dwangsom wegens huisvesting van arbeidsmigranten in recreatiewoningen

In deze zaak gaat het om beroepen tegen lasten onder dwangsom die zijn opgelegd aan Bungalowpark "De Stille Wille" Meijel B.V. en een tweede eiseres wegens het huisvesten van arbeidsmigranten in recreatiewoningen. De rechtbank Limburg heeft op 25 februari 2022 uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat de beroepen van beide eiseressen niet-ontvankelijk zijn voor de recreatiewoningen waar de dwangsommen zijn verbeurd en de bevoegdheid tot invordering is verjaard. Voor de derde recreatiewoning is dat nog niet het geval, waardoor de rechtbank de beroepen in dat opzicht ongegrond verklaart. De rechtbank concludeert dat beide eiseressen als overtreder zijn aangemerkt en dat zij het in hun macht hebben om de overtredingen te beëindigen. De rechtbank wijst op de juridische kaders van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de relevante bepalingen omtrent lasten onder dwangsom. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bevoegdheid tot invordering van de verbeurde dwangsommen is verjaard, waardoor de eiseressen geen procesbelang meer hebben bij de beoordeling van hun beroepen voor de recreatiewoningen waar de dwangsommen zijn verbeurd. De rechtbank heeft de beroepen van eiseressen ongegrond verklaard voor zover deze betrekking hebben op de recreatiewoning waar de dwangsom nog niet is verbeurd.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 20/1802 en 20/1803

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2022 in de zaken tussen

20 1802: Bungalowpark "De Stille Wille" Meijel B.V., te Meijel, eiseres 1,

(gemachtigde: mr. T.I.P. Jeltema),

20 1803: [eiseres 2] , te [plaats] , eiseres 2,

(gemachtigde: mr. T.I.P. Jeltema),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas, verweerder,
(gemachtigden: drs. A.P. Langerak en J.H.C. Derks).

Procesverloop

Bij besluiten van 17 december 2019 (de primaire besluiten) heeft verweerder aan eiseres 1 en eiseres 2 (hierna gezamenlijk te noemen: eiseressen) lasten onder dwangsom opgelegd.
Bij besluiten van 3 juni 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar dat eiseressen tegen de aan hen gerichte primaire besluiten hebben gemaakt, ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben ieder tegen de aan hen gerichte bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 1 oktober 2021. Eiseressen zijn verschenen, vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen. Partijen hebben nadere stukken ingezonden en over en weer daarop gereageerd.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om aan te geven of zij op een nadere zitting wensen te worden gehoord, waarop partijen niet hebben aangegeven nog een zitting te willen.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
De opgelegde lasten onder dwangsom
1. Op 17 september 2019 heeft verweerder ten aanzien van eiseres 1 (hierna: Stille Wille) drie dwangsombesluiten genomen wegens het huisvesten van arbeidsmigranten in recreatiewoningen op de percelen [perceel 1] , [perceel 2] en [perceel 3] op het bungalowpark in Meijel. Stille Wille moet op grond van de drie lasten het huisvesten van arbeidsmigranten in genoemde recreatiewoningen binnen een termijn van één week beëindigen en beëindigd houden. Indien Stille Wille niet aan deze lasten voldoet verbeurt zij per last een dwangsom van € 1.800,00 per geconstateerde overtreding dat er huisvesting van arbeidsmigranten in de recreatiewoning plaatsvindt met een maximum € 7.200,00 per last.
2. Op 17 september 2019 heeft verweerder ten aanzien van eiseres 2 (hierna: [eiseres 2] ) twee dwangsombesluiten genomen wegens het huisvesten van arbeidsmigranten in recreatiewoningen op de percelen [perceel 1] en [perceel 3] op het bungalowpark in Meijel. [eiseres 2] moet op grond van deze twee lasten het huisvesten van arbeidsmigranten in genoemde recreatiewoningen binnen een termijn van één week beëindigen en beëindigd houden. Indien [eiseres 2] niet aan deze lasten voldoet verbeurt zij per last een dwangsom van € 1.800,00 per geconstateerde overtreding dat er huisvesting van arbeidsmigranten in de recreatiewoning plaatsvindt met een maximum € 7.200,00 per last.
3. Eiseressen hebben tegen de aan hen gerichte dwangsombesluiten bezwaar gemaakt bij verweerder. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder die bezwaren ongegrond verklaard en de dwangsombesluiten in stand gelaten.
De beroepsgronden van Stille Wille en het standpunt van verweerder daarover
4. Stille Wille voert aan dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 september 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2188) volgt dat zij ten aanzien van de bungalows [perceel 1] en [perceel 3] niet als overtreder kan worden aangemerkt omdat zij het niet in haar macht heeft die overtredingen te beëindigen. De Afdeling heeft namelijk in die uitspraak geoordeeld dat Stille Wille geen (bloot) eigenaar is van en ook geen recht van opstal heeft op genoemde percelen. Nu in zoverre sprake is van herhaalde lasten dient haar beroep gegrond te worden verklaard. Ten aanzien van de bij het bestreden besluit gehandhaafde last onder dwangsom van 17 september 2019 ter zake van bungalow [perceel 2] , is weliswaar het eerdere hoger beroep ongegrond verklaard, maar Stille Wille voert daartegen aan dat verweerder zich steeds op het standpunt heeft gesteld dat de opstalhouder als overtreder dient te worden aangemerkt. Stille Wille is echter geen opstalhouder omdat er geen recht van opstal is gevestigd op dit perceel. Er is wel een recht van erfpacht gevestigd en de erfpachter is [naam erfpachter] die juridisch en economisch eigenaar is. Deze B.V. verhuurt feitelijk de recreatiewoning aan derden en is daar juridisch ook toe bevoegd. Stille Wille betoogt op grond daarvan dat niet zij maar [naam erfpachter] dan wel haar directeur, [naam directeur] , overtreder is en dat zij het in hun macht hebben de overtreding te beëindigen en niet Stille Wille.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit door Stille Wille genoemde uitspraak van de Afdeling van 9 september 2020 volgt dat sprake is van strijdig gebruik en dat opstalhouders, waaronder Stille Wille, (of de eigenaren van de grond indien er geen sprake is van een recht van opstal) het in hun macht hebben om strijdig gebruik te beëindigen. Verder blijkt uit de uitspraak dat de (eerdere) lasten terecht aan de opstalhouders zijn opgelegd, aldus verweerder. Volgens verweerder heeft Stille Wille nog steeds een recht van opstal voor de recreatiewoningen aan de [perceel 1] , [perceel 2] en [perceel 3] of is Stille Wille daar ‘bloot’ eigenaar van. Recente uitdraaien uit het systeem van het kadaster tonen dat aan, aldus verweerder. Uit de eveneens overgelegde controlerapporten blijkt dat deze recreatiewoningen nog steeds in strijd met het bestemmingsplan worden gebruikt voor het huisvesten van arbeidsmigranten, aldus verweerder. Verweerder verzoekt daarom het beroep van Stille Wille ongegrond te verklaren.
De beroepsgronden van [eiseres 2] en het standpunt van verweerder daarover
6. [eiseres 2] verwijst naar hetgeen zij in bezwaar heeft aangevoerd en voert verder specifiek aan dat het standpunt van verweerder voor wat betreft bungalow [perceel 3] niet geheel juist is omdat er drie opstalhouders zijn. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom [eiseres 2] als enige is aangeschreven. Verder betekent het feit dat [eiseres 2] opstalhouder is niet dat zij het in het haar macht heeft de overtreding te beëindigen. Zij heeft te goeder trouw de verhuur uitbesteed aan een professioneel bureau dat huurovereenkomsten opstelt en duidelijke instructies aan de huurder geeft. Daarbij worden de instructies op de website van Stille Wille, de algemene bepalingen, het huishoudelijk reglement en de uitleg van het parkreglement et cetera gevolgd. Conform de heldere instructies gaat het bij de verhuur steeds en alleen om tijdelijk en recreatief verblijf, aldus [eiseres 2] . Het beroep richt zich verder tegen de hoogte van de dwangsom. Daarbij heeft verweerder zwaar laten wegen dat sprake is van recidive, maar dat is ten aanzien van bungalow [perceel 3] niet het geval. Er is aan haar niet eerder een last onder dwangsom opgelegd ter zake van deze bungalow. Daarom gaat de redenering niet op dat de eerder opgelegde dwangsommen (en de hoogte daarvan) niet het beoogde effect hebben gehad. Ten slotte voert [eiseres 2] aan dat de begunstigingstermijn van één week te kort is om de overtreding te kunnen beëindigen door de werknemers elders onder te brengen. Dat zou alleen kunnen als zij aantoonbaar leegstaande woningen heeft waarin de werknemers ondergebracht kunnen worden. Daarvan is echter niet gebleken, aldus [eiseres 2] .
7. Verweerder wijst erop dat eerder aan [eiseres 2] een last onder dwangsom is opgelegd voor het strijdig gebruik van bungalow [perceel 1] en dat aan haar ook andere lasten voor strijdig gebruik van andere recreatiewoningen zijn opgelegd. Bij de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2020 heeft de Afdeling geoordeeld dat sprake is van strijdig gebruik, dat opstalhouders, waaronder [eiseres 2] , het in hun macht hebben om dat strijdig gebruik te beëindigen en dat de lasten terecht aan de opstalhouders zijn opgelegd. Daarbij wijst verweerder op recente uitdraaien uit het systeem van het kadaster waaruit blijkt dat [eiseres 2] nog steeds een recht van opstal heeft voor de recreatiewoningen aan de [perceel 1] en [perceel 3] . Uit de overgelegde controlerapporten blijkt dat deze recreatiewoningen nog steeds in strijd met het bestemmingsplan worden gebruikt voor het huisvesten van arbeidsmigranten, aldus verweerder.
Het oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank gaat hierna ambtshalve eerst in op de vraag in hoeverre eiseressen nog een procesbelang hebben bij de inhoudelijke behandeling van hun beroepen. Daarna gaat de rechtbank in op de vraag of sprake is van overtredingen waartegen verweerder handhavend kan en mag optreden en vervolgens op de vraag of eiseressen in dat verband overtreders zijn die het in hun macht hebben die overtredingen te beëindigen. Daarbij betrekt de rechtbank eerst de kadastrale situatie en daarna de feitelijke situatie. De rechtbank sluit af met overwegingen over de overige beroepsgronden en een conclusie.
Hebben eiseressen een procesbelang?
9. De rechtbank moet allereerst de vraag beantwoorden of eiseressen nog een procesbelang hebben bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de aan hen opgelegde lasten onder dwangsom, met andere woorden: of zij met hun beroep nog een voor hen (juridisch) relevant resultaat kunnen bereiken.
10. De rechtbank gaat uit van het volgende juridische kader voor de beoordeling van het procesbelang.
10.1.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
10.2.
Ingevolge artikel 5:35 van de Awb, zoals dat artikel luidde vóór 1 april 2021, verjaart de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom in afwijking van artikel 4:104 van de Awb door verloop van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd.
10.3.
Ingevolge de wet van 18 november 2020 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht naar aanleiding van de evaluatie van de regeling over bestuursrechtelijke geldschulden (Evaluatiewet bestuursrechtelijke geldschuldenregeling Awb) is met ingang van 1 april 2021 het tweede lid van artikel 5:35 van de Awb in werking getreden dat luidt: “Indien op de dag waarop de rechtsvordering verjaart, bezwaar, beroep of hoger beroep openstaat of aanhangig is tegen de last onder dwangsom, wordt de verjaringstermijn verlengd tot onherroepelijk op het bezwaar, beroep of hoger beroep is beslist”.
10.4.
In artikel II van het overgangsrecht (Stb. 2020, 500) is bepaald dat op een beschikking tot invordering van een dwangsom die is gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet het recht van toepassing blijft zoals dat gold voor dat tijdstip.
10.5.
Ingevolge artikel 5:37, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan bij beschikking omtrent de invordering van een dwangsom, alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom.
11. Verweerder heeft na de zitting van 1 oktober 2021 verbeuringsbrieven aan eiseressen toegezonden, waaruit blijkt dat voor de recreatiewoningen [perceel 1] en [perceel 2] het maximum aan te verbeuren dwangsommen is bereikt. De laatste verbeuringsbrief dateert van 6 november 2019. Ten aanzien van recreatiewoning [perceel 3] is op 3 oktober 2019 één verbeuringsbrief verzonden, waarin is vastgesteld door verweerder dat een dwangsom van € 1.800,00 is verbeurd omdat uit de controle van 25 september 2019 is gebleken dat arbeidsmigranten in de recreatiewoning waren gehuisvest. Verder is door verweerder bevestigd dat er geen verdere overtredingen meer zijn geconstateerd en dat er geen verbeuringsbrieven meer zijn gestuurd. Ten aanzien van de verbeurde dwangsommen zijn nooit invorderingsbesluiten genomen.
12. De rechtbank overweegt dat artikel 5:35, tweede lid, van de Awb met ingang van
1 april 2021 in werking is getreden en dat voor dit artikel geen specifiek overgangsrecht is vastgesteld. Nu dat artikel geen terugwerkende kracht heeft, was de bevoegdheid tot invordering van de verbeurde dwangsommen voor de recreatiewoningen [perceel 1] , [perceel 2] en [perceel 3] verjaard. Invordering van die verbeurde dwangsommen is niet meer mogelijk, omdat het college daartoe op grond van artikel 5:35 van de Awb, zoals dat destijds luidde, niet meer bevoegd is. Nu invordering van de verbeurde dwangsommen niet meer mogelijk is wegens de verjaring van de bevoegdheid daartoe, kan in zoverre geen uitvoering meer worden gegeven aan de bestreden besluiten. Eiseressen hebben derhalve geen belang meer bij het inhoudelijk beoordelen van hun beroep voor zover dat is gericht tegen de bij de bestreden besluiten gehandhaafde lasten onder dwangsom die zien op strijdig gebruik van de recreatiewoningen [perceel 1] en [perceel 2] . Eiseressen hebben wel nog belang bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de aan hen opgelegde lasten onder dwangsom ten aanzien van de recreatiewoning [perceel 3] omdat voor deze woning het maximum aan dwangsommen nog niet is verbeurd. Omdat de lasten zien op beëindigd houden van de overtreding, kan verweerder alsnog controleren of eiseressen de aan hen opgelegde last hebben overtreden en tot invordering van verbeurde dwangsommen overgaan.
13. Verweerder heeft de rechtbank verzocht om ondanks de verjaring een principiële uitspraak te doen over de vraag of hij zich ook ten aanzien van de overige recreatiewoningen ( [perceel 1] en [perceel 2] ) terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseressen het in hun macht hebben de overtreding(en) te beëindigen. De rechtbank ziet daarvoor geen mogelijkheid. Omdat eiseressen ten aanzien van de hiervoor bedoelde dwangsombesluiten geen procesbelang meer hebben, zijn hun beroepen in zoverre niet-ontvankelijk en komt de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling van hun beroepen niet toe. De wens van verweerder om een principiële uitspraak te verkrijgen, is onvoldoende om procesbelang aan de zijde van eiseressen aan te nemen.
Tussenconclusie
14. De beroepen voor zover gericht tegen de bij de bestreden besluiten gehandhaafde lasten onder dwangsom voor zover die betrekking hebben op de recreatiewoningen [perceel 1] en [perceel 2] zijn niet-ontvankelijk en worden dan ook niet inhoudelijk behandeld. Hierna gaat de rechtbank in op de beoordeling van de beroepsgronden van eiseressen tegen de bij de bestreden besluiten gehandhaafde lasten onder dwangsom ten aanzien van de recreatiewoning [perceel 3] op kadastraal perceel gemeente Meijel [nummer 1] .
Juridisch kader voor de inhoudelijke beoordeling
15. Ingevolge artikel 5:31d van de Awb wordt onder last onder dwangsom verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Ingevolge artikel 5.1, eerste lid, van de Awb wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Ingevolge artikel 5.1, tweede lid, van de Awb wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Is sprake van een overtreding?
16. De rechtbank overweegt dat uit de inspectierapporten, die bij het voornemen om handhavend op te treden zijn gevoegd, blijkt dat toezichthouders diverse malen hebben geconstateerd dat de recreatiewoning [perceel 3] (hierna: de recreatiewoning) opnieuw is gebruikt voor het huisvesten van arbeidsmigranten. Nadat het maximum aan dwangsommen voor deze recreatiewoning, opgelegd bij besluit van 22 december 2017, was verbeurd, hebben toezichthouders onder meer tijdens de 22e dwangsomcontrole op 20 juni 2019 geconstateerd dat de recreatiewoning opnieuw door Poolse arbeidsmigranten werd bewoond. De vier Poolse personen die in de woning verbleven en werkzaam waren voor [naam bedrijf 3] , hadden een huurovereenkomst gesloten met [naam bedrijf 2] uit Nuenen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dit een overtreding van artikel 4.4.1, aanhef en onder g, van de planregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “2e Reparatieherziening bestemmingsplan buitengebied: Stille Wille en Beringerzand” (hierna: het bestemmingsplan) oplevert. Verweerder was daarom bevoegd daartegen handhavend op te treden.
Zijn eiseressen overtreders die het in hun macht hebben om de overtreding te beëindigen?
17. Uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 22 augustus 2018 (ECLI:NL:RVD:2018:2804) volgt dat eerst moet worden vastgesteld of degene aan wie een last onder dwangsom is opgelegd, overtreder is. Zoals de Afdeling in onder meer de uitspraak van 19 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1053) heeft overwogen is overtreder degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en dus als overtreder worden aangemerkt. Ook een rechtspersoon kan een overtreding begaan. Daarbij is van belang dat, zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 9 januari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BY7996), van de eigenaar van panden die worden verhuurd, mag worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het verhuurde pand wordt gemaakt. Om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van het door hem verhuurde pand, dient de eigenaar aannemelijk te maken dat hij niet wist en niet kon weten dat het pand aldus werd gebruikt. Nadat is vastgesteld wie overtreder is, komt de vraag aan de orde of deze het in zijn of haar macht heeft de overtreding te beëindigen, omdat alleen in dat geval een last onder dwangsom mag worden opgelegd.
18. De rechtbank stelt vast dat de Afdeling in de eerder genoemde uitspraak van 9 september 2020 naar aanleiding van een eerder aan eiseressen opgelegde last onder dwangsom ter zake van het strijdig gebruik van deze recreatiewoning heeft overwogen dat Stille Wille terecht als overtreder is aangemerkt, maar dat ten onrechte is aangenomen dat Stille Wille het in haar macht had de overtreding te beëindigen omdat Stille Wille noch (bloot) eigenaar van onderhavig perceel is, noch een recht van opstal heeft. [eiseres 2] heeft in die procedure niet betwist dat zij als overtreder kon worden aangemerkt die het in haar macht heeft de overtreding te beëindigen. De rechtbank volgt de gemachtigde van eiseressen niet in diens betoog dat de rechtbank aan de eerdere uitspraak van de Afdeling is gebonden omdat in die procedure een soortgelijke rechtsvraag aan de orde was. Thans ligt een nieuw besluit ter beoordeling voor en de uitspraak van de Afdeling is niet bindend in de onderhavige procedure.
De kadastrale en notariële gegevens
19. Na de behandeling van de beroepen ter zitting heeft de rechtbank desgevraagd notariële aktes ontvangen die onder meer betrekking hebben op het kadastrale perceel [nummer 1] , waarop de recreatiewoning [perceel 3] is gebouwd (het perceel). Uit de kadastrale gegevens en de notariële akte van 13 oktober 2017 ‘tot vestiging van het recht van ondererfpacht en het recht van opstal/rangwisseling’ met nummer [nummer 2] , die op 30 oktober 2017 onder dat nummer in het register Onroerende Zaken is ingeschreven, blijkt dat er een recht van ondererfpacht is gevestigd op het perceel en een daarvan afhankelijk (onder)opstalrecht ten behoeve van [naam 1] , [naam 2] en [eiseres 2] ieder voor een derde deel. De eigendom van het perceel berust bij [naam 3] en [naam 4] (inmiddels: de erven van [naam 4] ). Dat eigendomsrecht is belast met een recht van erfpacht en opstal van Stille Wille. Het recht van ondererfpacht is door Stille Wille als ondererfverpachter gevestigd onder de in de akte vermelde bepalingen waaronder de voorwaarde dat de ondererfpachter het perceel gebruikt voor recreatiedoeleinden.
20. Het recht van ondererfpacht is gevestigd onder de Algemene Bepalingen voor de vestiging van de zakelijke rechten van erfpacht en opstal en de exploitatie door Bungalowpark “De Stille Wille Meijel B.V.’ (hierna: AB), welke bepalingen uitdrukkelijk zijn opgelegd aan de ondererfpachters en door deze uitdrukkelijk zijn aanvaard. Uit deze AB volgen onderstaande verplichtingen (waarbij gelet op voorgaande uitdrukkelijke oplegging van deze verplichtingen ook aan de ondererfpachters (en onderopstallers), voor ‘erfpachter’ en ‘opstalhouder’ telkens ook gelezen moet worden ‘ondererfpachter’ en ‘onderopstalhouder’).
20.1.
Ingevolge artikel 3.a. van de AB zijn het in erfpachtontvang perceel en de zich daarop bevindende opstal bestemd voor recreatiedoeleinden en verplicht de erfpachter zich het perceel en de opstal te gebruiken overeenkomstig deze bestemming en overeenkomstig de richtlijnen en aanwijzingen gegeven of nog te geven door de Stille Wille.
20.2.
Ingevolge artikel 4.a. is het de erfpachter casu quo opstalhouder zonder schriftelijke toestemming van Stille Wille niet geoorloofd het terrein en/of de gebouwen geheel of gedeeltelijk aan derden te verhuren of onder andere titel in gebruik af te staan, of te gedogen dat anderen dan hijzelf de exploitatie van het erfpachtsterrein en/of de daarop te stichten gebouwen uitoefenen. De Stille Wille zal zijn toestemming slechts weigeren om gegronde redenen.
20.3.
Ingevolge artikel 9.a. van de AB is het de erfpachter zonder schriftelijke toestemming van de Stille Wille niet toegestaan het in erfpacht verkregen perceel en/of de zich daarop bevindende opstallen aan derden in gebruik te geven of dat nu geschiedt om niet, op titel van huur of anderszins, een en ander noch geheel of gedeeltelijk. De Stille Wille zal zijn toestemming slechts weigeren om gegronde redenen.
20.4.
Ingevolge artikel 12.a van de AB is de erfpachter te allen tijde verplicht, de Stille Wille of een door haar aangewezen ander of anderen op het in erfpacht verkregen perceel en de zich daarop bevindende opstallen toe te laten voor onder meer het nagaan of de erfpachter zijn verplichtingen uit de Wet of uit deze Algemene Bepalingen voortvloeiend, behoorlijk nakomt.
20.5.
Ingevolge artikel 18.a. van de AB heeft De Stille Wille het recht, zonder dat ingebrekestelling is vereist, het recht van erfpacht en opstal op te zeggen indien de erfpachter in ernstige mate in gebreke is gebleven de verplichtingen uit de erfpachtsakte en/of de Algemene Bepalingen na te komen.
De feitelijke situatie
21. Stille Wille is beheerder van het park en is gelieerd aan Stille Wille Exploitatie B.V. waarvan zij enig aandeelhouder is. De exploitatie B.V., die dezelfde directeur heeft als Stille Wille ( [naam 5] ), verzorgt het algemeen onderhoud van het terrein, het energienetwerk en de afvalverwerking. Tot 2018 was Stille Wille nog via Bungalowpark Stille Wille Meijel Verhuur B.V. zelf betrokken bij de verhuur van recreatiewoningen op het park. Verder heeft Stille Wille volgens de kadastrale gegevens een recht van erfpacht en opstal op de recreatiewoning. Hoewel Stille Wille niet zelf de verhuur heeft geregeld of daarbij betrokken was, wist of kon Stille Wille weten dat de recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan werd gebruikt. Stille Wille is daar niet tegen opgetreden hoewel dat op grond van de vastgestelde regelementen, waaronder de hiervoor genoemde Algemene Bepalingen, wel tot haar taak moet worden gerekend. De omstandigheid dat in verband met strijdig gebruik eerder al een last onder dwangsom is opgelegd en door verweerder zeer regelmatig is gecontroleerd, waarbij overtredingen zijn vastgesteld, had voor Stille Wille temeer reden moeten zijn om zich ook zelf ervan te vergewissen dat het perceel en de zich daarop bevindende opstal niet in strijd met de bestemming werd gebruikt. Gelet op voormelde omstandigheden kan de overtreding aan Stille Wille worden toegerekend en is Stille Wille terecht als overtreder aangemerkt.
22. [eiseres 2] heeft de beschikking over de recreatiewoning en kan het gebruik daarvan door arbeidsmigranten beëindigen. Dat zij de verhuur van de woning aan anderen heeft uitbesteed, betekent niet dat zij niet verantwoordelijk is voor de overtreding. Ook voor haar geldt dat zij door de eerdere last onder dwangsom en de controles door verweerder kon en moest weten dat haar recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan werd gebruikt. De overtreding kan aan haar worden toegerekend en verweerder heeft ook [eiseres 2] terecht als overtreder aangemerkt.
23. Ten aanzien van de vraag of Stille Wille en/of [eiseres 2] het in hun macht hebben de overtreding te beëindigen, overweegt de rechtbank het volgende.
23.1.
De rechtbank stelt vast dat [eiseres 2] als ondererfpachter met een daarvan afhankelijk opstalrecht het in haar macht heeft de overtreding te beëindigen. [eiseres 2] is daar op grond van de Algemene Bepalingen ook toe gehouden nu zij zonder toestemming van Stille Wille de recreatiewoning in strijd met de bestemming laat gebruiken. De omstandigheid dat zij voor één derde deel, samen met haar minderjarige kinderen, deelgerechtigde is, doet daar niet aan af. Verweerder heeft [eiseres 2] terecht als overtreder aangemerkt die het in haar macht heeft het illegale gebruik te beëindigen. Verweerder was daarom bevoegd aan [eiseres 2] een last onder dwangsom op te leggen.
23.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft ook Stille Wille het in haar macht de overtreding te beëindigen. Op grond van de hiervóór vermelde notariële akte en de daarvan onderdeel uitmakende, deels geciteerde, Algemene Bepalingen, is Stille Wille (als beheerder van het recreatiepark en als ondererfverpachter en onderopstalgever) bevoegd om het recht van ondererfpacht en opstal op te zeggen indien de ondererfpachter in ernstige mate in gebreke is gebleven de verplichtingen uit de erfpachtsakte en/of de Algemene Bepalingen na te komen. Daarvan is in dit geval sprake omdat de ondererfpachter de opstal in strijd met de daarop rustende bestemming laat gebruiken. Na opzegging door Stille Wille eindigt de ondererfpacht/ het onderopstal. Dat betekent dat Stille Wille op dat moment weer de beschikking krijgt over de grond en opstal. Huurders kunnen zich tegenover Stille Wille niet beroepen op een recht om in de recreatiewoning te blijven. Zij verblijven daar namelijk zonder haar instemming en Stille Wille kan de recreatiewoning laten ontruimen. Verweerder heeft Stille Wille daarom terecht als overtreder aangemerkt die het in haar macht heeft het illegale gebruik te beëindigen. Verweerder was dus bevoegd aan Stille Wille een last onder dwangsom op te leggen.
De overige beroepsgronden van [eiseres 2]
24. De rechtbank volgt [eiseres 2] niet in haar betoog dat de begunstigingstermijn te kort en de dwangsom te hoog is vastgesteld en overweegt daartoe als volgt.
24.1.
De gestelde begunstigingstermijn moet lang genoeg zijn om een overtreding te beëindigen maar niet langer dan daarvoor nodig is. [eiseres 2] heeft de verhuur aan een derde uitbesteed. Het is aan [eiseres 2] om aannemelijk te maken dat het voor haar niet mogelijk is om de in haar recreatiewoning verblijvende arbeidsmigranten niet elders onder te (laten) brengen. [eiseres 2] heeft dat echter niet aannemelijk gemaakt.
24.2.
Verweerder heeft de voorgeschiedenis mogen betrekken bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn en de hoogte van de dwangsom. Van de eerder opgelegde dwangsom voor dezelfde overtreding ging kennelijk een onvoldoende prikkel uit om de overtreding (ook) voor de recreatiewoning te beëindigen en beëindigd te houden.
24.3.
Deze beroepsgronden slagen gelet op het voorgaande niet.
Conclusie
25. De beroepen van eiseressen zijn niet-ontvankelijk voor zover die zijn gericht tegen de bij de bestreden besluiten gehandhaafde primaire besluiten waarbij lasten onder dwangsom zijn opgelegd om het strijdig gebruik van de recreatiewoningen [perceel 1] en [perceel 2] te beëindigen en beëindigd te houden. De beroepen zijn ongegrond voor zover die zijn gericht tegen de bij de bestreden besluiten gehandhaafde lasten onder dwangsom om het strijdig gebruik van de recreatiewoning [perceel 3] te beëindigen en beëindigd te houden.
26. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van Stille Wille tegen het aan haar gerichte bestreden besluit niet-ontvankelijk voor zover daarbij de primaire besluiten zijn gehandhaafd waarbij een last onder dwangsom is opgelegd wegens het huisvesten van arbeidsmigranten in de recreatiewoningen op de percelen [perceel 1] en [perceel 2] ;
  • verklaart het beroep van [eiseres 2] tegen het aan haar gerichte bestreden besluit
niet-ontvankelijk voor zover daarbij het primaire besluit is gehandhaafd waarbij
aan haar een last onder dwangsom is opgelegd wegens het huisvesten van
arbeidsmigranten in de recreatiewoning op het perceel [perceel 1] ;
- verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 25 februari 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.