ECLI:NL:RBLIM:2022:1128

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
03/031972-21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en vernieling met auto, verlaten plaats ongeval

Op 15 februari 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 januari 2021 met haar auto op de auto van het slachtoffer is ingereden. De verdachte heeft meermalen de auto van het slachtoffer geramd, wat heeft geleid tot schade aan de auto en een poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk handelde, en dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer zwaar letsel zou oplopen. De verdachte heeft de plaats van het ongeval verlaten, wat ook als strafbaar feit werd gekwalificeerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van het voorarrest, en een rijontzegging van zes maanden. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, volledig toegewezen, inclusief schadevergoeding voor materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/031972-21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaatse hier ter lande.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. I. Wudka, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 februari 2022. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:meermalen is ingereden op de personenauto van [slachtoffer] en/of zijn auto heeft geramd. Dit is primair ten laste gelegd als een poging tot zware mishandeling en subsidiair als bedreiging;
Feit 2:de auto waarin [slachtoffer] reed, heeft vernield;
Feit 3:met haar auto tegen een lantaarnpaal is gebotst en vervolgens de plek van dit ongeval heeft verlaten.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle drie de feiten bewezen, waarbij met betrekking tot de feiten 1 en 2 sprake is van eendaadse samenloop. Uit de aangifte van [slachtoffer] en de schade aan zijn auto blijkt dat de verdachte met haar personenauto meermalen is ingereden op de auto van [slachtoffer] (
feit 1) en dat zij deze auto heeft beschadigd
(feit 2). Door met kracht tweemaal in te rijden op de auto waarin [slachtoffer] zat, bestond er een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zwaar gewond zou raken, welke kans de verdachte heeft aanvaard, zodat sprake is van een poging tot zware mishandeling (
feit 1 primair). Dat de verdachte de plaats van een ongeval heeft verlaten (
feit 3), acht de officier van justitie bewezen op grond van de aangifte en op de grond van de verklaring van [slachtoffer] .
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit vrijspraak. Voor de feiten 1 en 2 heeft hij hiertoe aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte opzet had, ook niet in voorwaardelijke vorm, op het toebrengen van letsel aan of vrees bij [slachtoffer] en op het vernielen van zijn auto. De verdachte heeft de auto van [slachtoffer] per ongeluk één keer geraakt bij het wegrijden.
Voor feit 3 geldt dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte degene is geweest die tegen de lantaarnpaal is gebotst en vervolgens is weggereden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De bewijsmiddelen
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan tegen de verdachte. Hij verklaart in zijn aangifte dat hij op
27 januari 2021 met de verdachte had afgesproken op een parkeerplaats aan de [adres 1] in Brunssum. [slachtoffer] parkeerde zijn auto een aantal parkeervakken van de auto van de verdachte vandaan en stapte uit. De verdachte zei tegen [slachtoffer] dat ze weer bij [slachtoffer] wilde slapen en [slachtoffer] antwoordde dat hij dat niet wilde. [slachtoffer] liep vervolgens terug naar zijn auto en stapte in. In de auto was hij nog even op zijn telefoon bezig, toen hij plots het geluid van de auto van de verdachte hoorde. De auto van de verdachte maakte veel toeren, reed een stuk achteruit en draaide vervolgens 180 graden zodat de voorzijde van de auto in de richting van de linkerflank van de auto van [slachtoffer] stond. [slachtoffer] hoorde weer dat de auto van de verdachte veel gas gaf en zag dat haar auto vanaf een afstand van zo’n 15 meter met hoge snelheid in zijn richting reed. [slachtoffer] sprong snel naar de bijrijderskant en zag, hoorde en voelde dat de verdachte met haar auto zijn auto ramde. Door de klap sprong de auto van [slachtoffer] op het stuurslot. [slachtoffer] zag en hoorde vervolgens dat de verdachte met hoge snelheid weer zo’n 10 meter achteruit reed. Vervolgens zag en hoorde [slachtoffer] dat de verdachte een tweede keer met hoge snelheid op zijn auto af kwam gereden. [slachtoffer] zag, voelde en hoorde dat de verdachte met een enorme klap een tweede keer tegen de linkerflank van zijn auto reed. [slachtoffer] heeft vervolgens het stuurslot gedeactiveerd en is weggereden. De auto van [slachtoffer] is total loss verklaard. [2] [slachtoffer] reed in een lease auto van de [firma] . [3]
Het voertuig waarin [slachtoffer] reed, was aan de gehele bestuurderszijde zwaar beschadigd. Op de bestuurdersdeur zat een licht rode veeg, zeer waarschijnlijk afkomstig van de auto van de verdachte. Verder zaten op het linker achterspatbord van de auto duidelijk rode laksporen. [4]
De politie heeft vervolgens een buurtonderzoek ingesteld. Een omwonende verklaarde dat hij een en ander had gezien op 27 januari 2021 en wilde anoniem een verklaring afleggen. Hij verklaarde dat hij vanuit zijn woonkamer een hard geluid hoorde en daarom naar buiten keek. Hij zag dat een auto in een parkeervak geparkeerd stond en dat een tweede auto
dwars/tegen de flank, nagenoeg tegen de geparkeerde auto, aanstond. Hij dacht dat de auto die dwars stond, roze van kleur was. De getuige zag dat de auto op dat moment weer achteruit reed en vervolgens, met piepende banden, richting de auto in het parkeervak reed en deze hard raakte in de flank. Hij verklaarde dat de auto daarna opnieuw achteruit reed. Op dat moment zag hij dat de auto die in het parkeervak stond de [adres 1] uitreed en vervolgens rechtsaf sloeg. De getuige zag dat de roze auto vervolgens in de [adres 1] , nabij de kruising met de [adres 2] , tegen een lantaarnpaal botste. [5]
De politie zag dat een lantaarnpaal aan het einde van de [adres 1] scheef stond. [6] De eigenaar van de lantaarnpaal, [naam bedrijf] , heeft aangifte gedaan en verklaard dat de lantaarnpaal aan de [adres 1] in Brunssum is aangereden door een onbekend motorvoertuig. Degene die het ongeval heeft veroorzaakt, heeft de plaats van het ongeval verlaten zonder zijn of haar identiteit kenbaar te maken. Door het ongeval is er schade ontstaan aan de lantaarnpaal. [7]
De verdachte heeft verklaard dat zij rijdt in een rode Peugeot 106. [8] Op 27 januari 2021 had zij om 18.00 uur afgesproken met [slachtoffer] op de [adres 1] in Brunssum. De verdachte wilde tijdelijk bij [slachtoffer] gaan wonen, maar [slachtoffer] wilde dit niet. De verdachte is toen zij wegreed per ongeluk eenmaal tegen de auto van [slachtoffer] gebotst. [9]
Bewijsoverwegingen
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat de verdachte met haar personenauto twee keer is ingereden op de auto waarin [slachtoffer] zat (
feit 1),dat zij hierbij deze auto heeft vernield (
feit 2) en dat zij vervolgens schade heeft toegebracht aan een lantaarnpaal en is weggereden (
feit 3). Ten aanzien van het bewijs overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende.
Feit 1: Hoe moet dit handelen van de verdachte gekwalificeerd worden?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het handelen van de verdachte – te weten het met een personenauto inrijden op de auto van [slachtoffer] – gekwalificeerd kan worden als een poging tot zware mishandeling (
primair) dan wel een bedreiging
(subsidiair). Hierbij stelt de rechtbank voorop dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat waaruit zou blijken dat de verdachte daadwerkelijk de intentie had om [slachtoffer] zwaar te verwonden. Dit neemt echter niet weg dat de verdachte door haar gedragingen in voorwaardelijke zin opzet kan hebben gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] . Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer willens en wetens de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt.
Allereerst moet dan vastgesteld worden dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel kon oplopen door de handelingen van de verdachte. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een feitelijk aanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte met haar auto twee keer is ingereden op de auto waarin [slachtoffer] zat. De verdachte reed op de auto in aan de bestuurderszijde, dus aan de zijde waar [slachtoffer] zich bevond. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte met hoge snelheid op de auto van [slachtoffer] ingereden is. Dit wordt niet alleen verklaard door [slachtoffer] en de anonieme getuige, maar past ook bij het schadebeeld van de auto van [slachtoffer] . De auto is immers total loss verklaard als gevolg van de botsing. [slachtoffer] moest vluchten naar de bijrijderszijde en heeft zo letsel kunnen voorkomen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er door het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] bestond. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat met een auto aanzienlijk letsel aan een ander kan worden toegebracht indien het tot een aanrijding met een ander voertuig komt. Dat het niet tot zwaar lichamelijk letsel is gekomen, is niet te danken aan het gedrag van de verdachte, maar veeleer aan het snelle handelen van [slachtoffer] , nu deze snel van achter het stuur naar de bijrijdersstoel is uitgeweken. De rechtbank concludeert dan ook dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] bestond.
Het gevaar van het handelen van de verdachte moet voor de verdachte, net als voor ieder ander, duidelijk zijn geweest. Uit de gedragingen van de verdachte leidt de rechtbank af dat de verdachte deze kans dan ook heeft aanvaard. Dat [slachtoffer] desondanks geen (zwaar lichamelijk) letsel heeft opgelopen, betekent dat geen sprake is van een voltooid delict, maar van een poging tot zware mishandeling. De rechtbank acht daarmee het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverweging feit 3
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte degene moet zijn geweest die de schade aan de lantaarnpaal heeft toegebracht en vervolgens is weggereden. De rechtbank gebruikt voor het bewijs ook de verklaring van de getuige die anoniem wil blijven. Deze verklaring vindt in belangrijke mate steun in de aangifte van de eigenaar van de lantaarnpaal en in de verklaring van de verdachte dat zij ter plaatse is geweest en is weggereden. Aan het bewijsminimum als bepaald in artikel 344a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is dan ook voldaan. Daarnaast heeft de rechtbank de overtuiging dat de verdachte dit feit heeft begaan. De rechtbank merkt hierbij nog op dat de verdediging ook op geen enkel moment te kennen heeft gegeven dat zij deze anonieme getuige wenst te bevragen/ondervragen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
op 27 januari 2021 in de gemeente Brunssum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat oogmerk met een personenauto meermalen heeft ingereden op de personenauto van die [slachtoffer] en die personenauto van die [slachtoffer] heeft geramd, terwijl die [slachtoffer] in voornoemde auto zat, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 27 januari 2021in de gemeente Brunssum, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, toebehorende aan [firma] , heeft vernield;
3
zij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt (te weten een botsing met een lantaarnpaal), welke gedraging zij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Brunssum op/aan de [adres 1] , op 27 januari 2021de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar zij wist aan een ander (te weten [naam bedrijf] ) schade was toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. feit 1 primair:
poging tot zware mishandeling
in eendaadse samenloop met
t.a.v. feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
t.a.v. feit 3:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) ter observatie opgenomen en onderzocht. De deskundigen van het PBC concluderen dat zij, door het op de voorgrond staan van een psychotisch toestandsbeeld bij de verdachte en gebrek aan referenteninformatie, een beperkt zicht hebben verkregen op de onderliggende persoonlijkheid van de verdachte. De deskundigen kunnen dan ook niet vaststellen of dit psychotisch toestandsbeeld ook aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde. Dit betekent dat de deskundigen geen forensische conclusies kunnen trekken. De verdachte is dus strafbaar. Er zijn verder namelijk ook geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen die ertoe zouden moeten leiden dat de verdachte niet gestraft kan worden voor haar daden.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Dit betekent dat de verdachte niet terug naar de gevangenis hoeft. Daarnaast vordert de officier van justitie een rijontzegging voor de duur van 6 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat volstaan moet worden met een straf gelijk aan het reeds ondergane voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte is met haar auto bewust twee keer op de auto van [slachtoffer] ingereden. [slachtoffer] moest naar de bijrijdersstoel uitwijken om te voorkomen dat hij letsel opliep. Dit moet voor [slachtoffer] ontzettend angstig geweest zijn. Wat de rechtbank de verdachte hierbij extra kwalijk neemt, is dat zij een auto heeft ingezet als ‘wapen’.
Niet alleen heeft de verdachte [slachtoffer] veel angst aangejaagd, ook heeft zij zijn leaseauto dusdanig vernield dat deze total loss is verklaard en heeft zij bij het wegrijden een lantaarnpaal geraakt, waarna zij ervandoor is gegaan. De verdachte heeft met haar handelen dus ook gevaar veroorzaakt voor het overige wegverkeer.
Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden volstaan met een vrijheidsbenemende straf. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan onder meer laten meewegen, dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het met een personenauto inrijden op een ander. Er is dus sprake van recidive.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het PBC-rapport dat over de verdachte is opgesteld, en hiervoor onder 5. reeds kort is besproken. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsrapport van 27 januari 2022. De reclassering beschrijft dat een klinische opname het meest wenselijk is, maar dat de mogelijkheid hiertoe gezien het lange voorarrest beperkt is. De reclassering kan de eventuele meerwaarde en haalbaarheid van reclasseringstoezicht niet goed duiden, al zien zij een ambulant kader niet zitten. De reclassering kan niet tot een inhoudelijk advies komen, maar refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Alle feiten en omstandigheden bezien vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie passend, zodat de rechtbank deze eis zal volgen. Dit betekent dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden wordt opgelegd, met aftrek van het voorarrest. Aangezien de verdachte bijna een jaar in voorarrest heeft gezeten, hoeft zij niet opnieuw naar de gevangenis. De rechtbank ziet geen reden/aanleiding om daarnaast nog een voorwaardelijk strafdeel aan de verdachte op te leggen. De verdachte zou in dat geval, gelet op de straffen die doorgaans voor dit soort feiten opgelegd worden, ook te zwaar gestraft worden.
Naast de gevangenisstraf zal de rechtbank op grond van artikel 179a, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, voor feit 1 aan de verdachte een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 6 maanden opleggen. De rechtbank wil hiermee benadrukken dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig feit door haar personenauto als wapen te gebruiken.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Hij vordert een bedrag van € 311,52 ter vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding is als volgt opgebouwd:
- een bedrag van € 294,08 aan kosten voor vervangend vervoer;
- een bedrag van € 17,44 aan reiskosten naar de psycholoog.
Daarnaast vordert [slachtoffer] een bedrag van € 500,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer] voldoende onderbouwd is en geheel toegewezen kan worden.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard moet worden in verband met de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft hij zich net als de officier van justitie op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer] geheel toegewezen kan worden.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] maakt aanspraak op vergoeding van diverse materiële schadeposten. Deze schadeposten betreffen vermogensschade in de zin van artikel 6:96 lid 1 BW en zijn het rechtstreekse gevolg van het strafbare feit. Deze schadeposten zijn voldoende onderbouwd en door de verdediging niet weersproken. Dit betekent dat de rechtbank de stellingen van [slachtoffer] volgt en dat de vordering tot vergoeding van materiële schade geheel wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 27 januari 2021.
Daarnaast maakt [slachtoffer] aanspraak op vergoeding van immateriële schade. Artikel 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Een van die gevallen is wanneer sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ (sub b). Van de onder bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld (ECLI:NL:HR:2019:793). Daarvan is in het onderhavige geval sprake. [slachtoffer] heeft immers vier behandelingen bij de psycholoog gevolgd, hetgeen een voldoende concrete aanwijzing vormt dat hij geestelijk letsel heeft opgelopen. De vordering is door [slachtoffer] voldoende onderbouwd en de verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen dit onderdeel van de vordering, zodat de rechtbank ook dit deel van de vordering volledig zal toewijzen.
De rechtbank zal voor het totale schadebedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen aan de verdachte.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 55, 57, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 176 en 179a Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Gevangenisstraf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 primair, 2 en 3 tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij [slachtoffer] en de schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] volledig toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van
€ 311,52 ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 500,00 ter vergoeding van immateriële schade, beide te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 27 januari 2021 aan de dag der gehele voldoening;
- veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 811,52, bij niet-betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen gijzeling, met dien verstande dat deze gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

Ontzegging van de rijbevoegdheid

- legt aan de verdachte voor feit 1 op een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. drs. E.C.M. Hurkens en mr. J.A.A.C. Claessen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 februari 2022.
Buiten staat
Mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe en mr. J.A.A.C. Claessen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
T.a.v. feit 1 primair:
zij op of omstreeks 27 januari 2021 in de gemeente Brunssum,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat oogmerk met een (personen)auto meermalen heeft ingereden op de (personen)auto van die [slachtoffer] en/of die (personen)auto van die [slachtoffer] heeft geramd, terwijl die [slachtoffer] in voornoemde auto zat,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. feit 2:
zij op of omstreeks 27 januari 2021 in de gemeente Brunssum,
opzettelijk en wederrechtelijk een (personen)auto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] en/of [firma] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
T.a.v. feit 3:
zij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt (te weten een botsing met een lantaarnpaal), welke gedraging zij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Brunssum op/aan de [adres 1] , op of omstreeks 27 januari 2021
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [naam bedrijf] ) schade was toegebracht;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, district Parkstad-Limburg, basisteam Brunssum / Landgraaf, proces-verbaalnummer PL2300-2021015438, gesloten d.d. 27 februari 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 87.
2.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 11 en 12.
3.Het proces-verbaal van verhoor, pagina 14.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 38.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 24.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 24.
7.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 22.
8.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 79-80.
9.Het verhoor van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 1 februari 2022.