3.3Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan tegen de verdachte. Hij verklaart in zijn aangifte dat hij op
27 januari 2021 met de verdachte had afgesproken op een parkeerplaats aan de [adres 1] in Brunssum. [slachtoffer] parkeerde zijn auto een aantal parkeervakken van de auto van de verdachte vandaan en stapte uit. De verdachte zei tegen [slachtoffer] dat ze weer bij [slachtoffer] wilde slapen en [slachtoffer] antwoordde dat hij dat niet wilde. [slachtoffer] liep vervolgens terug naar zijn auto en stapte in. In de auto was hij nog even op zijn telefoon bezig, toen hij plots het geluid van de auto van de verdachte hoorde. De auto van de verdachte maakte veel toeren, reed een stuk achteruit en draaide vervolgens 180 graden zodat de voorzijde van de auto in de richting van de linkerflank van de auto van [slachtoffer] stond. [slachtoffer] hoorde weer dat de auto van de verdachte veel gas gaf en zag dat haar auto vanaf een afstand van zo’n 15 meter met hoge snelheid in zijn richting reed. [slachtoffer] sprong snel naar de bijrijderskant en zag, hoorde en voelde dat de verdachte met haar auto zijn auto ramde. Door de klap sprong de auto van [slachtoffer] op het stuurslot. [slachtoffer] zag en hoorde vervolgens dat de verdachte met hoge snelheid weer zo’n 10 meter achteruit reed. Vervolgens zag en hoorde [slachtoffer] dat de verdachte een tweede keer met hoge snelheid op zijn auto af kwam gereden. [slachtoffer] zag, voelde en hoorde dat de verdachte met een enorme klap een tweede keer tegen de linkerflank van zijn auto reed. [slachtoffer] heeft vervolgens het stuurslot gedeactiveerd en is weggereden. De auto van [slachtoffer] is total loss verklaard.[slachtoffer] reed in een lease auto van de [firma] .
Het voertuig waarin [slachtoffer] reed, was aan de gehele bestuurderszijde zwaar beschadigd. Op de bestuurdersdeur zat een licht rode veeg, zeer waarschijnlijk afkomstig van de auto van de verdachte. Verder zaten op het linker achterspatbord van de auto duidelijk rode laksporen.
De politie heeft vervolgens een buurtonderzoek ingesteld. Een omwonende verklaarde dat hij een en ander had gezien op 27 januari 2021 en wilde anoniem een verklaring afleggen. Hij verklaarde dat hij vanuit zijn woonkamer een hard geluid hoorde en daarom naar buiten keek. Hij zag dat een auto in een parkeervak geparkeerd stond en dat een tweede auto
dwars/tegen de flank, nagenoeg tegen de geparkeerde auto, aanstond. Hij dacht dat de auto die dwars stond, roze van kleur was. De getuige zag dat de auto op dat moment weer achteruit reed en vervolgens, met piepende banden, richting de auto in het parkeervak reed en deze hard raakte in de flank. Hij verklaarde dat de auto daarna opnieuw achteruit reed. Op dat moment zag hij dat de auto die in het parkeervak stond de [adres 1] uitreed en vervolgens rechtsaf sloeg. De getuige zag dat de roze auto vervolgens in de [adres 1] , nabij de kruising met de [adres 2] , tegen een lantaarnpaal botste.
De politie zag dat een lantaarnpaal aan het einde van de [adres 1] scheef stond.De eigenaar van de lantaarnpaal, [naam bedrijf] , heeft aangifte gedaan en verklaard dat de lantaarnpaal aan de [adres 1] in Brunssum is aangereden door een onbekend motorvoertuig. Degene die het ongeval heeft veroorzaakt, heeft de plaats van het ongeval verlaten zonder zijn of haar identiteit kenbaar te maken. Door het ongeval is er schade ontstaan aan de lantaarnpaal.
De verdachte heeft verklaard dat zij rijdt in een rode Peugeot 106.Op 27 januari 2021 had zij om 18.00 uur afgesproken met [slachtoffer] op de [adres 1] in Brunssum. De verdachte wilde tijdelijk bij [slachtoffer] gaan wonen, maar [slachtoffer] wilde dit niet. De verdachte is toen zij wegreed per ongeluk eenmaal tegen de auto van [slachtoffer] gebotst.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat de verdachte met haar personenauto twee keer is ingereden op de auto waarin [slachtoffer] zat (
feit 1),dat zij hierbij deze auto heeft vernield (
feit 2) en dat zij vervolgens schade heeft toegebracht aan een lantaarnpaal en is weggereden (
feit 3). Ten aanzien van het bewijs overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende.
Feit 1: Hoe moet dit handelen van de verdachte gekwalificeerd worden?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het handelen van de verdachte – te weten het met een personenauto inrijden op de auto van [slachtoffer] – gekwalificeerd kan worden als een poging tot zware mishandeling (
primair) dan wel een bedreiging
(subsidiair). Hierbij stelt de rechtbank voorop dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat waaruit zou blijken dat de verdachte daadwerkelijk de intentie had om [slachtoffer] zwaar te verwonden. Dit neemt echter niet weg dat de verdachte door haar gedragingen in voorwaardelijke zin opzet kan hebben gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] . Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer willens en wetens de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt.
Allereerst moet dan vastgesteld worden dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel kon oplopen door de handelingen van de verdachte. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een feitelijk aanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte met haar auto twee keer is ingereden op de auto waarin [slachtoffer] zat. De verdachte reed op de auto in aan de bestuurderszijde, dus aan de zijde waar [slachtoffer] zich bevond. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte met hoge snelheid op de auto van [slachtoffer] ingereden is. Dit wordt niet alleen verklaard door [slachtoffer] en de anonieme getuige, maar past ook bij het schadebeeld van de auto van [slachtoffer] . De auto is immers total loss verklaard als gevolg van de botsing. [slachtoffer] moest vluchten naar de bijrijderszijde en heeft zo letsel kunnen voorkomen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er door het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] bestond. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat met een auto aanzienlijk letsel aan een ander kan worden toegebracht indien het tot een aanrijding met een ander voertuig komt. Dat het niet tot zwaar lichamelijk letsel is gekomen, is niet te danken aan het gedrag van de verdachte, maar veeleer aan het snelle handelen van [slachtoffer] , nu deze snel van achter het stuur naar de bijrijdersstoel is uitgeweken. De rechtbank concludeert dan ook dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] bestond.
Het gevaar van het handelen van de verdachte moet voor de verdachte, net als voor ieder ander, duidelijk zijn geweest. Uit de gedragingen van de verdachte leidt de rechtbank af dat de verdachte deze kans dan ook heeft aanvaard. Dat [slachtoffer] desondanks geen (zwaar lichamelijk) letsel heeft opgelopen, betekent dat geen sprake is van een voltooid delict, maar van een poging tot zware mishandeling. De rechtbank acht daarmee het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverweging feit 3
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte degene moet zijn geweest die de schade aan de lantaarnpaal heeft toegebracht en vervolgens is weggereden. De rechtbank gebruikt voor het bewijs ook de verklaring van de getuige die anoniem wil blijven. Deze verklaring vindt in belangrijke mate steun in de aangifte van de eigenaar van de lantaarnpaal en in de verklaring van de verdachte dat zij ter plaatse is geweest en is weggereden. Aan het bewijsminimum als bepaald in artikel 344a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is dan ook voldaan. Daarnaast heeft de rechtbank de overtuiging dat de verdachte dit feit heeft begaan. De rechtbank merkt hierbij nog op dat de verdediging ook op geen enkel moment te kennen heeft gegeven dat zij deze anonieme getuige wenst te bevragen/ondervragen.