ECLI:NL:RBLIM:2022:1054

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
ROE 22/163
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen aantekening in het register Wkkgz

Op 11 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, wonend te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen een aantekening in het register, zoals bedoeld in artikel 8.28 van het uitvoeringsbesluit Wkkgz. De voorzieningenrechter heeft zich onbevoegd verklaard om het verzoek te behandelen, omdat de aantekening en het rapport dat aan de aantekening ten grondslag ligt, niet als besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt. Verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen de bevindingen van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, die op 3 januari 2022 een rapport had opgesteld. In dit rapport werd onder andere medegedeeld dat het handelen van verzoeker ter toetsing zou worden voorgelegd aan het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg en dat er een aantekening in het register zou worden gemaakt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aantekening geen rechtsgevolg heeft en dat verzoeker zich voor rechtsbescherming tegen de aantekening tot de civiele rechter moet wenden. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 22/163

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 februari 2022

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , wonend te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S. Khowja),
en

de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, verweerder.

(gemachtigden: mr. A.W. de Haan en mr. I. de Groot).

Procesverloop

Verweerder heeft onderzoek verricht naar verzoeker en de bevindingen daarvan vastgelegd in een rapport van 3 januari 2022.
In de begeleidende brief van 3 januari 2022 heeft verweerder verzoeker medegedeeld:
a. het handelen van verzoeker ter toetsing voor te leggen aan het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG), en
b. een aantekening te maken in het register zoals bedoeld in artikel 8.28 van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg).
Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker heeft zijn verzoek nog aangevuld.
De voorzieningenrechter heeft verzoeker schriftelijk enkele vragen gesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft een reactie ingediend.
De voorzieningenrechter doet met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting. Het onderzoek is gesloten op de datum van de uitspraak.

Overwegingen

1.
Inleiding
Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, dan kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.
Waar gaat het verzoek over?
Verzoeker heeft op de schriftelijke vragen van de voorzieningenrechter geantwoord dat het verzoek om voorlopige voorziening zich niet (meer) richt op de mededeling van verweerder om het handelen van verzoeker voor de leggen aan het RTG, maar alleen op de aantekening in het register. Verzocht is om deze aantekening uit het register te schrappen dan wel deze te schorsen. De voorzieningenrechter zal zich bij de behandeling van het verzoek daarom tot de aantekening in het register en het rapport dat daarvoor de basis is beperken.
3.
Bevoegdheid van de voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter is pas bevoegd om het verzoek te behandelen als sprake is van een besluit in de zin van de Awb waartegen bezwaar kan worden gemaakt (artikel 7:1, eerste lid en aanhef, in samenhang met artikel 8:1 van de Awb).
In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb staat: "
Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling."
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aantekening en het onderliggende rapport niet als zo'n besluit kunnen worden aangemerkt. De voorzieningenrechter is dat met verweerder eens en licht dat hieronder toe.
Met een rechtshandeling in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt bedoeld: een handeling gericht op rechtsgevolg. Rechtsgevolg is het vaststellen, wijzigen of opheffen van een rechtsverhouding, zoals rechten, aanspraken, verplichtingen, een bevoegdheid of status.
De voorzieningenrechter is in de eerste plaats van oordeel dat het rapport van 3 januari 2022 geen rechtsgevolg heeft. Het rapport bevat de relevante feiten, de conclusies van verweerder en de mogelijk te nemen maatregelen. Het rapport zelf heeft dus nog geen consequenties en brengt daarom geen rechtsgevolgen teweeg. Het rapport is daarom geen besluit in de zin van de Awb, en daartegen kan dus geen bezwaar worden gemaakt. Als op grond van het rapport nadere besluitvorming zou volgen dan kan dáártegen bezwaar worden gemaakt; daarbij kan dan ook het rapport worden betrokken. Daarvan is hier geen sprake. Het rapport is namelijk – mede gelet op wat hierna wordt overwogen over de aantekening – niet als basis gebruikt voor nadere besluitvorming. Dit betekent dat de rechtmatigheid van het rapport niet in een bestuursrechtelijke procedure kan worden getoetst.
Datzelfde geldt voor de aantekening. Een aantekening vindt plaats op grond van artikel 8:28 van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz. Uit de toelichting daarbij (zie Staatsblad 2015, 447, p. 71 t/m 73) volgt dat het register – kort gezegd – is bedoeld voor zorgaanbieders die informatie zouden willen verkrijgen over een sollicitant, en is – anders dan verzoeker dus meent – niet openbaar. Er wordt alleen in een specifieke situatie en op verzoek informatie verstrekt. Met de aantekening in het register is dan ook enkel en alleen (beperkte) informatieverstrekking beoogd. Aantekening roept geen rechten, plichten of bevoegdheden in het leven, en wijzigt ook niet een rechtsverhouding of de juridische status van degene op wie de aantekening ziet.
De voorzieningenrechter onderkent dat aantekening in het register impact kan hebben en dat daarbij ook een persoonlijk belang geraakt kan worden. In het verlengde daarvan begrijpt de voorzieningenrechter eveneens dat verzoeker de rechtmatigheid van zijn aantekening aan de orde wil stellen. Dit neemt echter niet weg dat een aantekening niet op rechtsgevolg gericht is: ondanks die belangen blijft staan dat de rechtspositie van verzoeker daardoor niet wijzigt. Het enige gevolg van een aantekening is dat degene die het register raadpleegt erover wordt geïnformeerd dat sprake is geweest van een situatie als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Wkkgz. Dat is echter geen rechtsgevolg in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Daarom is de aantekening in het register geen besluit in de zin van de Awb, zodat daartegen ook geen bezwaar openstaat.
Dit betekent dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is om het verzoek te behandelen.
Voor rechtsbescherming tegen de aantekening en het onderliggende rapport zal verzoeker zich tot de civiele rechter moeten wenden.
4.
Achterwege laten zitting
De voorzieningenrechter is tot slot van oordeel dat hier sprake is van een situatie waarin hij kennelijk onbevoegd is. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb is de behandeling ter zitting daarom achterwege gelaten.
5.
Conclusie
De voorzieningenrechter is onbevoegd het verzoek te behandelen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd om het verzoek te behandelen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.W.C.M. Frings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2022. .
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 11 februari 2022.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.