Op 2 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, een voorlopige voorziening vroeg tegen de schorsing van haar rijbewijs door het CBR. Deze schorsing was opgelegd in afwachting van een onderzoek naar haar rijgeschiktheid, na een constatering van alcoholgebruik op 7 november 2021. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat de verklaring van de verbalisant onjuist was. De rechter concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevindingen van de verbalisant, die had verklaard dat verzoekster als bestuurder van een bromfiets was gezien. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en verklaarde het beroep ongegrond, omdat verzoekster niet had aangetoond dat zij niet had gereden. Tevens werd vastgesteld dat er geen schending van de hoorplicht was, aangezien verzoekster niet had aangegeven gehoord te willen worden. De uitspraak werd onmiddellijk gedaan, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.