ECLI:NL:RBLIM:2022:10345

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
C/03/295817 / HA ZA 21-433
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van een advocaat wegens het niet instellen van verzet tegen een Duits verstekvonnis

In deze zaak gaat het om de beroepsaansprakelijkheid van een advocaat die niet in verzet is gegaan tegen een Duits verstekvonnis. De eiseres, betrokken in juridische procedures tegen haar voormalige echtgenoot, werd op 28 september 2016 door het Landsgericht Trier in Duitsland veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag. De advocaat van eiseres, [gedaagde], heeft nagelaten tijdig verzet in te stellen, wat heeft geleid tot een executie van het verstekvonnis. Eiseres stelt dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht en dat zij aansprakelijk is voor de schade die eiseres heeft geleden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] niet in verzet is gegaan binnen de reguliere termijn en dat eiseres niet tijdig heeft gereageerd op adviezen van [gedaagde] over de kansen en risico's van het instellen van verzet. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] niet tekort is geschoten in haar zorgplicht en dat er geen sprake is van een beroepsfout. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] haar zorgplicht heeft geschonden. De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van advocaten in het kader van beroepsaansprakelijkheid en de noodzaak voor cliënten om tijdig te reageren op juridisch advies. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van eiseres niet toewijsbaar zijn, omdat zij niet heeft aangetoond dat [gedaagde] in gebreke is gebleven.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/295817 / HA ZA 21-433
Vonnis van 14 december 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonend te [woonplaats] ,
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. K.G.O. Afriyieh,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.M.H.W. Bindels.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 juli 2021 met producties 1 tot en met 15,
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 4,
  • de dagbepaling van de mondelinge behandeling,
  • de akte van 27 oktober 2022 van [eiseres] houdende indiening productie en aanvulling/verduidelijking van eis met productie 16,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 27 oktober 2022,
  • de spreekaantekeningen van mr. Afriyieh,
  • de spreekaantekeningen van mr. Bindels.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is een advocatenkantoor waar onder meer [naam advocaat 1] en [naam advocaat 2] als advocaat aan verbonden zijn en dat actief is in Nederland en Duitsland.
2.2.
[eiseres] is verwikkeld in diverse juridische procedures tegen haar voormalige echtgenoot, [naam 1] (hierna: ‘ [naam 1] ’). Tegen [eiseres] is op 28 september 2016 in Duitsland door het Landsgericht Trier een verstekvonnis gewezen (productie 3 bij dagvaarding). [eiseres] is daarin veroordeeld tot betaling van € 136.000,00 met rente en kosten aan [naam 1] . Dit geldbedrag werd door [naam 1] van [eiseres] gevorderd omdat zij ten onrechte onroerende zaken zou hebben verkocht die (mede) aan hem toebehoorden. Die onroerende zaken waren ondergebracht in een vennootschap naar Luxemburgs recht genaamd [bedrijfsnaam] (hierna: ‘ [bedrijfsnaam] ’), waarvan zowel [eiseres] als [naam 1] bestuurder en aandeelhouder waren.
2.3.
[eiseres] is niet binnen de reguliere verzettermijn van twee weken na openbare bekendmaking van het verstekvonnis in verzet gegaan. De reguliere verzettermijn liep af op 17 november 2016. De deurwaarder is gestart met het executeren van het verstekvonnis op 18 april 2017 door middel van het leggen van derdenbeslag (productie 4 bij dagvaarding).
2.4.
Op 30 mei 2017 heeft [eiseres] , via haar vertegenwoordiger de [naam vertegenwoordiger] (hierna: ‘ [naam vertegenwoordiger] ’), telefonisch contact opgenomen met [gedaagde] voor rechtsbijstand ter zake het voorkomen van (verdere) executie van het verstekvonnis (productie 5 bij dagvaarding). Tussen [gedaagde] en [eiseres] is vervolgens een overeenkomst van opdracht (hierna: de overeenkomst) tot stand gekomen. Van die overeenkomst maken de algemene voorwaarden van [naam 2] (hierna: ‘de algemene voorwaarden’) deel uit (productie 2 bij dagvaarding).
2.5.
Op 25 juli 2017 heeft [naam advocaat 2] per e-mail een advies aan [eiseres] gestuurd (productie 2 bij antwoord), dat (onder meer) betrekking had op het instellen van verzet tegen het verstekvonnis van 28 september 2016.
2.6.
Op 28 juli 2017 (productie 3 bij antwoord) heeft [naam advocaat 2] een e-mail aan [eiseres] gestuurd waarin, voor zover relevant, het volgende is opgenomen:
‘(--)
Weiterhin ubersende ich Ihnen nachfolgend den Link zu meiner Recherche luxemburgischer Rechtsanwalte:
(--)’
2.7.
Op 23 augustus 2017 (productie 3 bij antwoord) heeft [naam advocaat 1] een e-mail aan [naam vertegenwoordiger] gestuurd waarin, voor zover relevant, het volgende is opgenomen:
‘Geachte [naam vertegenwoordiger] ,
Dank voor uw mail. Mijn kantoorgenote [naam advocaat 2] heeft [eiseres] enkele weken geleden een e-mail gestuurd met het verzoek hierop te reageren. Dit is tot op heden niet gebeurd. Ik heb [eiseres] dan ook verzocht hierop alsnog te reageren.
Verder kan ik U berichten dat ik het dossier heb bestudeerd en ik kom tot de slotsom dat een advocaat in Luxemburg moet worden ingeschakeld teneinde de geldleningen op te eisen. De wijze waarop een en ander in het verleden terzake de verkoop van onroerende zaken en verrekening heeft plaatsgevonden, is onjuist, hetgeen dan ook resulteerde in een verstekvonnis.
Ik heb inmiddels contact gehad met een collega in Luxemburg en laatstgenoemde is bereid de belangen van [eiseres] te behartigen hieraan zijn vanzelfsprekend kosten verbonden.
(--)
Met vriendelijke groet,
[naam advocaat 1] ’
2.8.
Op 5 september 2017 (productie 8 bij dagvaarding) heeft [naam advocaat 1] een e-mail gestuurd aan [eiseres] en [naam vertegenwoordiger] waarin, voor zover relevant, het volgende is opgenomen:
‘Beste [eiseres] , beste [naam vertegenwoordiger] ,
Naar aanleiding van onze constructieve telefonische bespreking heb ik jullie voorgehouden te komen met een Road Map (hierna: ‘RM’) zulks teneinde jullie enig houvast te geven voor de wijze waarop ik meen gestalte te moeten geven aan de belangenbehartiging van [eiseres] jegens [naam 1] . De RM is een leidraad voor de te verrichten werkzaamheden doch betekent geenszins dat ik niet gerechtigd ben in het voorkomende geval af te wijken van de na te melden acties. Als gevolg van voortschrijdend inzicht behoud ik mij mitsdien het recht voor de werkwijze vanzelfsprekend aldoor in overleg nader te herijken.
De navolgende acties dienen naar mijn bescheiden mening te worden gevolgd onderscheidenlijk te worden uitgevoerd:
(--)
Parallel aan het gestelde in sub 1 dient het verstekvonnis door [naam 1] verkregen in Duitsland zoveel mogelijk te worden gezuiverd door verzet in te stellen in Duitsland bij de bevoegde rechtbank, zodat een eventueel beroep op verrekening niet langer meer slaagt en de vordering van tafel wordt geveegd;
(--)’
2.9.
Op 18 september 2017 (productie 6 bij dagvaarding) heeft [naam advocaat 1] een e-mail aan [eiseres] gestuurd waarin, voor zover relevant, het volgende is opgenomen:
‘Geachte [eiseres] ,
Hierbij bevestig ik dat ik gaarne uw belangen zal behartigen inzake het geschil met [naam 1] .
In dat kader zal ik namens u de navolgende werkzaamheden verrichten:
1.
Mijn kantoorgenote [naam advocaat 2] zal in verzet komen tegen het ‘versaumnisurteil’ (i.e. verstekvonnis); op dit moment kan niet worden ingeschat wat de succeskansen zijn;
(--)’
2.10.
Op 29 januari 2018 (productie 3 bij antwoord) stuurt [naam advocaat 1] een e-mail aan [eiseres] waarin, voor zover relevant, het volgende is opgenomen:
‘(--)
Ik zal de zaken hieronder in dezelfde volgorde bespreken.
(--)
Zoals ik je reeds heb bericht behandelt [naam advocaat 2] deze zaak; zij wenst eerst een legal opinion[te]
hebben van een Luxemburgse advocaat alvorens zij verzet instelt tegen het verstekvonnis, nu in deze procedure rechtsvragen spelen naar Luxemburgs recht;
(--)
(--)’
2.11.
Op 1 februari 2018 (productie 3 bij antwoord) heeft [naam advocaat 2] een e-mail aan [eiseres] gestuurd waarin, voor zover relevant, het volgende is opgenomen:
‘Sehr geehrte [eiseres] ,
In der oben bezeichneten Angelegenheit ubersende ich Ihnen in der Anlage meine E-mail samt meiner Beratung zu dem Verfahren vor dem Landgericht Trier met der hoflichen Bitte um Kenntnisnahme. Seit der Versendung der Beratung im Juli 2017 hat sich an meiner rechtlichen Ansicht nicht geandert. Ob der Verkauf der Immobilie seiner Zeit rechtmassiger Weise geschehen ist, kann ik nicht beurteilen, da auf ihr Handeln luxemburgisches Gesellschaftsrecht Anwendung findet. Der Kurze halber verweise ich auf meine Email vom 28.07.2017, sowie die sich om Anhang der E-Mail befindliche Beratung.’
2.12.
Op 14 mei 2018 heeft [eiseres] , met hulp van een andere advocaat, [naam advocaat 3] , in Duitsland bij het Landgericht Trier verzet ingesteld tegen het verstekvonnis van 28 september 2016. De Duitse rechter heeft op 1 december 2020 geoordeeld dat het verzet niet ontvankelijk is vanwege het aflopen van de verzettermijn (productie 14 bij dagvaarding).
2.13.
Op 17 december 2020 heeft [eiseres] [gedaagde] aansprakelijk gesteld op grond van wanprestatie voor een bedrag ter hoogte van € 2.741.100,00 (productie 12 bij dagvaarding) en heeft zij [gedaagde] gesommeerd om tot betaling over te gaan. Op 25 mei 2021 (productie 13 bij dagvaarding) heeft [gedaagde] , via haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, na aanvulling/vermeerdering van eis, dat de rechtbank, bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [gedaagde] (a) tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst van opdracht met [eiseres] en daardoor aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] lijdt en zal lijden /(b) de zorgplicht ex artikel 7:401 BW heeft geschonden en daardoor tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht/onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] en aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] lijdt/zal lijden,
II. voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] lijdt en zal lijden doordat [gedaagde] niet tijdig in verzet is gegaan tegen het verstekvonnis van het rechtscollege te Duitsland/ [gedaagde] niet binnen één jaar gerekend vanaf datum openbaarmaking van het verstekvonnis, een nieuwe datum heeft verzocht om vervolgens in verzet te kunnen gaan,
III. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de geleden schade, thans begroot op € 166.000 p.m., wegens de toewijzing van de vordering in het verstekvonnis, inclusief rente en bijkomende kosten, dit te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf januari 2021 tot aan de dag van algehele voldoening,
IV. [gedaagde] veroordeelt tot terugbetaling van € 12.036,60 p.m. aan [eiseres] wegens het niet uitvoeren van overeengekomen werkzaamheden, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 6 januari 2021 tot aan de dag van algehele voldoening,
V. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten in dit geding, nakosten daaronder begrepen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten en nakosten aan de zijde van [gedaagde] .
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het beroep van [gedaagde] op verval van recht
4.1.
Het meest verstrekkende verweer waar [gedaagde] zich in de conclusie van antwoord op beroept is dat [eiseres] haar recht om vorderingen jegens [gedaagde] in te stellen op grond van de overeenkomst heeft verwerkt, gelet op het bepaalde in artikel 7 van de algemene voorwaarden. Dat artikel luidt als volgt:
‘Alle vorderingsrechten en andere bevoegdheden van de client(e) uit welke hoofde dan ook jegens [naam 2] in verband met de uitvoering van de door [naam 2] verrichte werkzaamheden, vervallen in ieder geval na 1 jaar na het moment waarop de client(e) bekend werd of redelijkerwijs bekend kon zijn met het bestaan van deze rechten en bevoegdheden. In alle gevallen vervallen voornoemde rechten en andere bevoegdheden na 2 jaar na de uitvoering van de werkzaamheden van [naam 2] .’
De in artikel 7 opgenomen twee vervaltermijnen van één en twee jaar waren volgens [gedaagde] al verstreken toen [eiseres] op 26 juli 2021 [gedaagde] heeft gedagvaard. [eiseres] was volgens [gedaagde] dus te laat en dat heeft tot gevolg dat reeds om die reden de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen.
4.2.
[eiseres] heeft op de mondelinge behandeling aangevoerd een beroep te doen op vernietiging van artikel 7 van de algemene voorwaarden op de grond dat sprake is van een onredelijk bezwarend beding als bedoeld in artikel 6:236, aanhef en onder g, van het Burgerlijk Wetboek (BW). [eiseres] stelt zich daartoe op het standpunt dat zij een particulier is die de gevolgen van een vervalbeding niet kan overzien. Bovendien is volgens [eiseres] de vervaltermijn van twee jaar na uitvoering van de opdracht niet gaan lopen, omdat de opdracht door [gedaagde] nooit is uitgevoerd.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat het bepaalde in artikel 7 van de algemene voorwaarden geen onredelijk bezwarend beding inhoudt dat op de zwarte lijst uit artikel 6:236 van het BW staat. Voor een beding uit de zwarte lijst is immers vereist dat het gaat om een vervaltermijn van korter dan één jaar. [eiseres] heeft niet onderbouwd weersproken dat de beide vervaltermijnen uit artikel 7 van de algemene voorwaarden ten minste één jaar bedragen en dus niet korter dan één jaar zijn.
Dat het beding uit artikel 7 van de algemene voorwaarden niet voorkomt op de zwarte lijst, betekent niet dat geen sprake kan zijn van een onredelijk bezwarend beding. Daarvoor dient dan echter de weg van artikel 6:223, aanhef en onder a, van het BW te worden bewandeld. De stelplicht en bewijslast voor het slagen van het beroep op vernietiging berust in dat geval bij [eiseres] (HR 21 september 2012, LJN BW6135, NJ 2013/431 (Van Marrum/Wolff).
4.4.
De rechtbank oordeelt dat [eiseres] , ten opzichte van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat en waarom sprake is van een onredelijk bezwarend beding. [gedaagde] heeft betwist dat [eiseres] een particulier is die de consequenties van een vervalbeding niet zou kunnen overzien. Hoewel [eiseres] in persoon de overeenkomst met [gedaagde] is aangegaan, heeft [eiseres] niet weersproken regelmatig contact met advocaten te hebben en onder meer in België en Duitsland juridische procedures te voeren, zodat [eiseres] meer kennis van het recht en overeenkomsten met advocaten dan een gemiddelde particulier kan worden toegedicht. Bovendien is de enkele omstandigheid dat [eiseres] , zoals zij stelt, een particulier is, op zichzelf onvoldoende om te spreken van een onredelijk bezwarend beding.
Gelet op het voorgaande neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat van een onredelijk bezwarend beding dus geen sprake is en dat [gedaagde] in beginsel een beroep kan doen op artikel 7 van de algemene voorwaarden.
4.5.
Voor het geval een beroep op vernietiging niet slaagt, heeft [eiseres] zich er subsidiair nog op beroepen dat artikel 7 van de algemene voorwaarden buiten toepassing moet worden gelaten vanwege strijd met de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Het is volgens [eiseres] onaanvaardbaar dat zij door toepassing van het vervalbeding in haar rechten wordt beperkt.
heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld om haar beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid te doen slagen. De rechtbank overweegt daartoe dat de enkele omstandigheid dat [gedaagde] zou zijn tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, hetgeen [gedaagde] overigens betwist, niet toereikend is om het vervalbeding in kwestie buiten toepassing te laten. [eiseres] heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit de rechtbank kan opmaken waarom juist in haar situatie sprake is van een onaanvaardbaar beroep door [gedaagde] op het vervalbeding.
4.6.
Het standpunt van [eiseres] dat [gedaagde] inhoudelijk geen beroep kan doen op artikel 7 van de algemene voorwaarden omdat de vervaltermijn van 2 jaar nooit zou zijn gaan lopen, behoeft geen nadere bespreking. De reden hiervoor is dat [eiseres] niet betwist dat in ieder geval is voldaan aan de voorwaarden voor het intreden van de vervaltermijn van één jaar na het moment waarop [eiseres] bekend werd of redelijkerwijs bekend kon zijn met het bestaan van haar vorderingsrecht. [eiseres] heeft niet weersproken dat die vervaltermijn uiterlijk op 15 juni 2018, de dag waarop zij van de Duitse rechtbank de uitspraak ontving dat zij niet in haar verzet werd ontvangen, is gaan lopen. Het tijdsverloop is, eveneens onweersproken door [eiseres] , daarmee langer dan één jaar geleden voordat [eiseres] heeft gedagvaard. De rechtbank is van oordeel dat het verstrijken van alleen deze eerste vervaltermijn al verval van recht oplevert, zodat in het midden kan blijven of ook is voldaan aan de tweede vervaltermijn.
Tussenconclusie
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] met succes een beroep heeft gedaan op artikel 7 van de algemene voorwaarden, hetgeen verval van het (vorderings)recht van [eiseres] tot gevolg heeft. Dat betekent dat de vorderingen van [eiseres] reeds hierom voor afwijzing gereed liggen. De rechtbank ziet echter aanleiding om de zaak hierna ook inhoudelijk te beoordelen.
Wanprestatie door [gedaagde]
4.8.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de op [gedaagde] rustende verplichting om tijdig verzet in Duitsland in te stellen en om tijdig te adviseren over de kansen en risico’s van het instellen van verzet. [gedaagde] heeft dit volgens [eiseres] niet gedaan, zodat [eiseres] genoodzaakt is geweest om uiteindelijk zelf verzet in Duitsland in te stellen. Dat verzet bleek vervolgens niet ontvankelijk omdat het te laat zou zijn ingesteld. Er is door [gedaagde] , aldus [eiseres] , niet geadviseerd over de kansen en risico’s van een verzetprocedure. [gedaagde] heeft volgens [eiseres] feitelijk niets gedaan ter uitvoering van de opdracht, behoudens het versturen van één enkele brief.
4.9.
De rechtbank overweegt dat [eiseres] zich, gelet op haar stellingen, in essentie beroept op een beroepsfout van de advocaat in de zin dat [gedaagde] de op haar rustende zorgplicht uit artikel 7:401 van het BW zou hebben geschonden. Een advocaat is volgens die norm gehouden te handelen zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan. Vgl. HR 9 juni 2000, NJ 2000/460 en laatstelijk en meer specifiek voor advocaten, HR 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:986, JIN 2020/102. Op [gedaagde] rust naar het oordeel van de rechtbank, gezien die zorgplicht, de verplichting om tijdig verzet in te stellen als een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot dat ook zou doen. Daar is naar het oordeel van de rechtbank sprake van, als het instellen van verzet in Duitsland een redelijke kans van slagen zou hebben op basis van de aan [gedaagde] ter beschikking gestelde informatie en stukken.
4.10.
In tegenstelling tot waar [eiseres] bij dagvaarding (primair) vanuit lijkt te gaan, gaat de zorgplicht van [gedaagde] in deze zaak niet zo ver dat [gedaagde] , ter uitvoering van haar opdracht, zonder meer verzet zou moeten instellen. Dat [gedaagde] volgens [eiseres] in een e-mail van 18 september 2017 (productie 6 bij dagvaarding) in combinatie met een ‘plan van aanpak’ van 5 september 2017 (productie 8 bij dagvaarding) zou hebben bevestigd dat met [eiseres] zou zijn afgesproken dat [naam advocaat 2] in verzet zal komen tegen het verstekvonnis, maakt dat niet anders. Weliswaar is de door [gedaagde] gekozen formulering in de eerste zin van punt één van de e-mail van 18 september 2017 erg stellig, in de zin dat uit de betreffende zinssnede sec zou kunnen worden opgemaakt dat zonder meer verzet zou worden ingesteld, maar in dezelfde e-mail wordt door [gedaagde] in de zin erna aangegeven dat op dat moment niet kan worden ingeschat wat de succeskansen zijn. De zorgplicht van een advocaat brengt met zich dat juist die succeskansen sterk van invloed zijn op de vraag of uiteindelijk een juridische procedure wordt gestart of niet. De advocaat heeft, ongeacht de wensen van een opdrachtgever, een eigen rol bij het nemen van de beslissing tot het al dan niet starten van een juridische procedure, om opdrachtgevers te behoeden voor nodeloze procedures met daarbij horende kosten. Daarnaast heeft [gedaagde] in het ‘plan van aanpak’ van 5 september 2017 ook aangegeven dat hij zich het recht voorbehoudt om van de daarin genoemde acties (zoals het instellen van verzet) af te wijken. Ook hieruit kan worden opgemaakt dat er geen absolute verplichting bestond voor [gedaagde] om verzet in te stellen in Duitsland.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] , in tegenstelling tot waar [eiseres] vanuit gaat, wel degelijk heeft geadviseerd over risico’s en proceskansen van een verzetprocedure in Duitsland. Zo stelt de rechtbank vast dat [gedaagde] , in de persoon van [naam advocaat 2] , op 25 juli 2017 (productie 2 bij antwoord) een schriftelijk advies heeft opgesteld. [eiseres] heeft niet betwist dat zij dit advies ontvangen heeft. In dat advies heeft [gedaagde] benoemd dat de eerste horde die genomen moet worden om het verstekvonnis van 28 september 2016 te vernietigen. Dat is het met succes aanvechten van de openbare betekening van het verstekvonnis. Als dat al niet lukt, dan is verzet kansloos omdat [eiseres] dan niet in haar verzet ontvangen zal worden. [naam advocaat 2] geeft aan dat zij niet kan garanderen dat zij ontvangen zal worden in een eventueel verzet, maar dat [eiseres] wel snel moet besluiten of zij tegen het verstekvonnis verzet wil instellen of niet.
4.12.
Verder heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank terecht aangevoerd dat het voor haar niet mogelijk was om te beoordelen of het instellen van verzet, zou dat verzet ontvankelijk zijn, ook inhoudelijk een redelijke kans van slagen zou hebben. Partijen zijn het erover eens dat het in Duitsland net als in Nederland bij het instellen van verzet direct alle inhoudelijke bezwaren tegen het verstekvonnis moeten worden vermeld. [gedaagde] voert aan dat, voor het beoordelen van de inhoudelijke kans van slagen van een verzetprocedure, het daarom noodzakelijk was om voorafgaand een advies van een Luxemburgse advocaat te verkrijgen. Een dergelijk advies was volgens [gedaagde] nodig, omdat de zaak waarin het verstekvonnis is gewezen weliswaar een zaak in Duitsland betreft, maar deze zaak beoordeeld zou worden naar Luxemburgs recht en [gedaagde] geen kennis heeft van Luxemburgs recht. [bedrijfsnaam] , waar [eiseres] bestuurder en aandeelhouder van was en dat onderwerp was van de verstekzaak in Duitsland, is bovendien een vennootschap naar Luxemburgs recht. [eiseres] heeft niet, althans onvoldoende, onderbouwd dat een advies over Luxemburgs recht niet noodzakelijk was om inzicht te krijgen in de proceskansen. De rechtbank volgt [gedaagde] dan ook hierin.
4.13.
De rechtbank overweegt dat [naam advocaat 2] reeds op 28 juli 2017 (productie 3 bij antwoord) een e-mail aan [eiseres] heeft gestuurd waarin zij een voorstel doet voor een in te schakelen Luxemburgse advocaat. Op 23 augustus 2017 volgt hierover verder e-mailverkeer tussen [naam vertegenwoordiger] en mr. [gedaagde] (productie 3 bij antwoord). Daaruit volgt dat [eiseres] nog niet heeft gereageerd op het verzoek om een Luxemburgse advocaat in te schakelen. [gedaagde] geeft tevens aan een advocaat op het oog te hebben. Op 1 februari 2018 (productie 3 bij antwoord) stuurt [naam advocaat 2] nog een e-mail aan [eiseres] , waarin wordt terugverwezen naar de e-mail van 28 juli 2017. Op maandag 29 januari 2018 stuurt ook mr. [gedaagde] een e-mail aan [eiseres] waarin opnieuw wordt aangegeven dat een Legal opinion van een Luxemburgse advocaat vereist is voordat verzet kan worden ingesteld. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank [eiseres] dus niet in haar standpunt dat [gedaagde] over haar proceskansen in een verzetprocedure in Duitsland niet geadviseerd zou hebben of geen actie zou hebben ondernomen. Het was [eiseres] die om haar moverende redenen inactief bleef en geen toestemming verleende voor het inschakelen van een Luxemburgse advocaat voor het nodige advies dat vooraf ging aan een besluit om verzet in te stellen of niet. Het voorgaande betekent dat niet kan worden geoordeeld dat [gedaagde] haar zorgplicht heeft geschonden en dat van de door [eiseres] gestelde beroepsfout geen sprake is. Daarom bestaat geen grond om [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van enige schadevergoeding of tot terugbetaling van enig door haar ontvangen honorarium.
Onrechtmatige daad van [gedaagde]
4.14.
In de dagvaarding beroept [eiseres] zich naast wanprestatie ook erop dat door [gedaagde] jegens [eiseres] een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 van het BW zou zijn gepleegd. De onrechtmatige gedraging bestaat er volgens [eiseres] uit dat [gedaagde] op geen enkele manier actie heeft ondernomen in relatie tot het instellen van verzet nadat zij op 12 juni 2017 de relevante stukken over de verstekzaak uit Duitsland heeft ontvangen.
4.15.
De rechtbank is van oordeel dat door [eiseres] onvoldoende onderbouwd is dat door [gedaagde] een onrechtmatige daad is gepleegd. Daargelaten dat uit het voorgaande blijkt dat [gedaagde] niet is tekortgeschoten in de nakoming van haar zorgplicht en als zodanig ook niet heeft stilgezeten zoals [eiseres] aanvoert, levert het enkele stilzitten dan wel wanpresteren op zichzelf ook geen onrechtmatige daad op. Daarvoor is meer nodig. [eiseres] heeft ter zake niet aan haar stelplicht voldaan.
Conclusie
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [eiseres] door de rechtbank zullen worden afgewezen.
De proceskosten
4.17.
[eiseres] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
4.200,00
- salaris advocaat
3.540,00
(2,00 punten × € 1.770,00)
Totaal
7.740,00
4.18.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 7.740,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 163,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 85,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.M.J.A. Smitsmans en in het openbaar uitgesproken op
14 december 2022.