ECLI:NL:RBLIM:2022:10278

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
ROE 21/2728 en 21/2730
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van voorzieningen op grond van de Jeugdwet voor jeugdhulp aan kinderen met complexe zorgbehoeften

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee eisers, kinderen met complexe zorgbehoeften, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht. De eisers, vertegenwoordigd door hun vader en gemachtigde, hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder die hen onvoldoende jeugdhulp toekenden op basis van de Jeugdwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet voldoende inzicht heeft gegeven in de noodzakelijke hulp voor de kinderen, rekening houdend met hun leeftijd en ontwikkelingsniveau. De rechtbank oordeelt dat verweerder had moeten onderzoeken in hoeverre de eigen mogelijkheden van de ouders toereikend zijn om in de zorgbehoefte van de kinderen te voorzien. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt verweerder op om nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers en moet het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 21/2728 en ROE 21/2730

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 december 2022 in de zaken tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers,

(gemachtigde: mr. S. Cloosterman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder,
(gemachtigde: mr. W. Huntjens).

Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2021 (primair besluit I) heeft verweerder op grond van de Jeugdwet (Jw) over de periode 1 juni 2021 tot en met 31 mei 2022 ten behoeve van [eiser 2] ( [eiser 2] ) aan [naam vader] (de vader) een voorziening voor jeugdhulp verstrekt bestaande uit ambulante individuele begeleiding in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor 3 uur per week.
Bij besluit van 28 mei 2021 (primair besluit II) heeft verweerder op grond van de Jw over de periode 1 juni 2021 tot en met 31 mei 2022 ten behoeve van [eiser 1] ( [eiser 1] ) aan de vader een voorziening voor jeugdhulp verstrekt bestaande uit ambulante individuele begeleiding in de vorm van een pgb voor 2 uur per week.
Bij afzonderlijke besluiten van 24 augustus 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep van [eiser 1] is geregistreerd onder zaaknummer ROE 21/2728 en het beroep van [eiser 2] is geregistreerd onder zaaknummer ROE 21/2730.
Beide beroepen zijn gevoegd behandeld op de zitting van 19 juli 2022. Namens eisers is hun vader verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [naam 1] , consulent Jeugd bij de gemeente Maastricht en [naam 2] , jurist bij de gemeente Maastricht.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2.
[eiser 2] is geboren op [geboortedatum 1] . Hij heeft NF1 (neurofibromatose type 1 oftewel de ziekte van Von Recklinghausen), ADHD (= een aandachtstoornis) en PDD-NOS (= een ontwikkelingsstoornis). Hij draagt een orthese aan zijn linkerbeen.
1.3.
[eiser 1] is geboren op [geboortedatum 2] . Hij heeft NF1 en ADHD.
1.4.
De moeder van [eiser 2] en [eiser 1] heeft ook NF1. Zij is arbeidsongeschikt en beperkt inzetbaar.
1.5.
Bij e-mail van 15 januari 2021 heeft de vader bij verweerder een aanvraag ingediend voor verlenging van de pgb’s voor de zorg aan zijn zoons met ingang van 1 juni 2021.
1.6.
Op 8 april 2021 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen een medewerker van team Jeugd van de gemeente Maastricht en de vader van [eiser 2] en [eiser 1] .
1.7.
Op 25 mei 2021 heeft de medewerker van team Jeugd overleg gehad met een gedragswetenschapper van de gemeente Maastricht.
1.8.
Vervolgens heeft verweerder de primaire besluiten genomen. Voor [eiser 2] heeft verweerder een indicatie van 3 uur per week en voor [eiser 1] een indicatie van 2 uur per week aan individuele begeleiding in de vorm van een pgb toegekend voor de periode 1 juni 2021 tot en met 31 mei 2022. Als onderbouwing hiervoor staat dat uit onderzoek is gebleken dat [eiser 2] en [eiser 1] verlenging van het pgb nodig hebben in verband met hun executieve functies die aandacht behoeven.
1.9.
Vader heeft namens zijn zonen bezwaar gemaakt tegen deze besluiten.
Bestreden besluiten
2. In de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Verweerder is van mening dat het begeleiden van een kind bij het plannen en uitvoeren van zijn huiswerk, inhoudelijke huiswerkbegeleiding, het begeleiden, helpen en brengen van een kind naar zijn hobby’s, het ondersteunen van een kind bij kinderfeestjes en bij het afspreken en spelen met vriendjes, het voeren van medische gesprekken namens het kind en het voeren van gesprekken met overige instanties zoals scholen en gemeenten taken zijn die ouders op zich nemen en ook van ouders verwacht mogen worden. Hetzelfde geldt voor het toezichthouden dan wel controleren van de Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL). Dat vader meer zorg moet verlenen dan bij een kind zonder beperkingen het geval zou zijn, maakt volgens verweerder niet dat dit moet leiden tot toekenning van individuele begeleiding.
Wat betreft het naar school brengen en halen is het leerlingenvervoer van de gemeente Maastricht de aangewezen voorziening.
Wat betreft het overnemen van de ADL-taken is de Zorgverzekeringswet de aangewezen voorziening.
Voor wat betreft de andere doelen en taken die volgens verweerder zijn aan te merken als bovengebruikelijke zorg, is verweerder van mening dat vader deze op eigen kracht heeft opgelost. Vader ondersteunt en helpt zijn zonen bij het verwezenlijken van hun doelen. Moeder kan bijspringen indien haar ziekte dit toelaat. Vader heeft op zijn werk kunnen regelen dat hij de onplanbare zorg kan leveren. Verder is niet gebleken van financiële problemen die een gedwongen keuze zouden opleveren tussen een betaalde baan en de hulpverlening aan [eiser 2] en [eiser 1] . Dit betekent volgens verweerder dat er geen aanvullende voorziening op grond van de Jw noodzakelijk is.
Omdat verweerder de situatie door het indienen van het bezwaar niet slechter mag maken, blijft de indicatie individuele begeleiding voor 2 uur per week voor [eiser 1] en voor 3 uur per week voor [eiser 2] in bezwaar gehandhaafd.
Beoordeling rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht voor de periode van 1 juni 2021 tot en met 31 mei 2022 voor [eiser 2] een indicatie van 3 uur per week en voor [eiser 1] een indicatie van 2 uur per week aan individuele begeleiding in de vorm van een pgb heeft toegekend. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
Standpunt eisers
4. Eisers vinden dat verweerder ten onrechte slechts voor 2 respectievelijk 3 uur per week aan individuele begeleiding in de vorm van een pgb heeft toegekend. Eisers zijn van mening dat er sprake is van meer behoefte aan jeugdhulp en bovengebruikelijke zorg dan waar verweerder vanuit gaat. Dit zit met name in de intensiteit, de momenten en de delicate en complexe zorgbehoefte van de jongens. Het betreft onplanbare en bovengebruikelijke zorg in combinatie met zorg die qua aansturing, controle en veiligheid hetgeen gebruikelijk is gelet op de leeftijd van de jongens het gebruikelijke in ruime mate overstijgt.
Eisers betwisten dat de draagkracht in het gezin in balans is en een voorziening voor jeugdhulp niet nodig zou zijn. De ondersteuningsbehoefte van eisers is aanzienlijk en valt onder “bovengebruikelijke zorg”.
Eisers zijn verder van mening dat er geen sprake is van een zorgvuldig onderzoek door verweerder. Verder hebben eisers twijfels over de deskundigheid van verweerder. Verweerder heeft niet dan wel onvoldoende gemotiveerd waarom verweerder 2 respectievelijk 3 uur per week aan individuele begeleiding in de vorm van een pgb toereikend acht. Verwezen wordt hierbij naar de onderzoeks- en motiveringsplicht aan de hand van een stappenplan zoals aangegeven door de Centrale Raad van Beroep (CRvB).
In geval van gegrondverklaring van het beroep en toekenning van een hoger aantal uren aan pgb vragen eisers om een schadevergoeding die zij lijden dan wel zullen gaan lijden ten gevolge van de onrechtmatigheid van de bestreden besluiten.
Toetsingskader
5. Artikel 2.3, eerste lid, van de Jw bepaalt dat indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp treft. Het college waarborgt een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
6. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (bijvoorbeeld de uitspraak van 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477) volgt uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 2.3 van de Jw dat het bestuursorgaan voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. Dit brengt mee dat wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag om jeugdhulp het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn. Eerst wanneer de problemen en stoornissen zijn vastgesteld, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen.
Oordeel rechtbank
7.1.
Niet in geschil is dat verweerder de hulpvraag van eisers en hun ouders en de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van eisers voldoende in kaart heeft gebracht. Ter zitting is echter komen vast te staan dat verweerder heeft nagelaten inzichtelijk te maken welke hulp voor eisers noodzakelijk is naar aard en omvang om, rekening houdend met hun leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Verweerder heeft de door vader in de bezwaarfase opgestelde overzichten als uitgangspunt genomen. Verweerder is er hierbij vanuit gegaan dat dit alle zorg betreft die vader per week aan zijn zonen verleent. Ter zitting heeft vader toegelicht dat dit niet klopt. Het betreft de volgens hem bovengebruikelijke zorg die hij per week aan zijn zonen geeft in vergelijking met hulp die ouders normaal aan hun kinderen van 12 tot 18 jaar besteden. Dit betekent dat het uitgangspunt van verweerder niet juist is.
7.2.
Verweerder heeft zich ertoe beperkt tot het louter overnemen van de door vader gemaakte overzichten zonder kennis te nemen van de door deze daarop gegeven toelichting. Uit dat overzicht blijkt dat [eiser 2] in 2020 ondersteuning vanuit Columbus (groep lang midden) en Cirkel (individueel lang laag) kreeg en 7 uur per week aan individuele begeleiding in de vorm van een pgb en [eiser 1] eveneens ondersteuning vanuit Columbus (individueel lang laag) en 4 uur per week aan individuele begeleiding in de vorm van een pgb. Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet te volgen dat verweerder zich, zonder onderzoek, een jaar later op het standpunt stelt dat er voor beide jongens eigenlijk helemaal geen jeugdhulp meer nodig is. Zeker niet nu de jongens in 2021 de overstap naar een nieuwe school hebben gemaakt.
Dat de ondersteuningsvraag bij [eiser 2] en [eiser 1] groter is dan die van leeftijdsgenoten zonder beperkingen is voor de rechtbank, gezien de medische problematiek, een gegeven. Het kan dus wel zo zijn dat de door verweerder genoemde taken zoals het begeleiden van een kind bij het plannen en uitvoeren van zijn huiswerk, inhoudelijke huiswerkbegeleiding, het begeleiden, helpen en brengen van een kind naar zijn hobby’s, het ondersteunen van een kind bij kinderfeestjes en bij het afspreken en spelen met vriendjes, het voeren van medische gesprekken namens het kind en het voeren van gesprekken met overige instanties zoals scholen en gemeenten op zichzelf taken zijn die ouders op zich nemen en die ook van ouders verwacht mogen worden. Maar als deze taken structureel veel meer tijd kosten dan bij een kind zonder beperkingen, omdat de ondersteuningsvraag bij [eiser 2] en [eiser 1] groter is dan die van andere leeftijdsgenoten, dan kan wel degelijk ook bij die taken sprake zijn van bovengebruikelijk zorg. Het is aan verweerder om dit goed in kaart te brengen. Dat heeft verweerder niet gedaan.
7.3.
Verweerder heeft vervolgens ook niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van het gezin toereikend zijn om in de hulpbehoefte van eisers te voorzien. Verweerder had moeten onderzoeken of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden, bezien tegen de achtergrond van hun specifieke situatie. Hierbij is ook van belang wat de moeder van [eiser 2] en [eiser 1] nog aan zorg kan verlenen. Verder dient rekening te worden gehouden met het feit dat vader niet alleen extra zorgtaken heeft voor zijn zoons, maar ook nog voor zijn echtgenote. Ook daar heeft verweerder geen onderzoek naar gedaan.
Wat betreft de gegeven toelichting ter zitting door verweerder over de eigen kracht verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de CRvB van 26 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1327. Hierin heeft de CRvB geoordeeld dat de in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet bedoelde maatstaven eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van de ouder(s) geen ruimte bieden voor een beoordeling van de financiële draagkracht van een gezin om zelf jeugdhulp te kunnen verlenen. Dit betekent dat de financiële draagkracht geen onderdeel mag zijn van het onderzoek.
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder alsnog moet onderzoeken en beoordelen welke hulp naar aard en omvang nodig is voor eisers en of en zo ja, in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Daarna moet verweerder beoordelen of, en zo ja welke, voorziening op het gebied van jeugdhulp voor eisers moet worden getroffen en of deze voorziening in de vorm van een pgb kan worden verstrekt.
In dit kader acht de rechtbank het van belang om verweerder erop te wijzen dat de gemeente een regierol heeft. Voor een goed functionerende zorg is het essentieel dat de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen helder zijn en dat partijen elk vanuit hun eigen verantwoordelijkheid nauw samenwerken. Omdat er verschillende wettelijke systemen zijn, blijven er ook schotten tussen wetten en zijn er altijd schaduwgebieden in de voorzieningen. Om ervoor te zorgen dat een jeugdige daarvan zo min mogelijk last heeft, is afstemming en samenwerking tussen de domeinen noodzakelijk. Het is dus niet de bedoeling om enkel te verwijzen naar het leerlingenvervoer van de gemeente Maastricht voor het naar school brengen en halen en naar de Zorgverzekeringswet voor het overnemen van de ADL-taken, maar verweerder dient actief te onderzoeken welke mogelijkheden deze regelingen concreet bieden en deze vervolgens in de besluitvorming te betrekken.
9. Gelet op de voorgeschiedenis en de inhoud van de bestreden besluiten ligt het naar het oordeel van de rechtbank in deze zaken in de rede dat verweerder het onderzoek laat uitvoeren door een ter zake deskundige onafhankelijke derde instantie die nog niet eerder in deze zaken heeft gerapporteerd. Ook naar de toekomst toe, is van belang dat er een breed en gedegen onderzoek voorhanden is.
Conclusie
10. Met het voorgaande is gegeven dat de bestreden besluiten wegens strijd met de artikelen 2.3 van de Jw in combinatie met 3:2 en 7:12 van de Awb dienen te worden vernietigd. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat er op dit moment onvoldoende gegevens voorhanden zijn. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, gelet op de aard en omvang van het door verweerder nog te verrichten onderzoek. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11. Bij deze uitkomst worden de verzoeken om veroordeling van verweerder tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente afgewezen.
12. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Daarbij gaat de rechtbank uit van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Bpb, nu deze zaken gelijktijdig zijn behandeld door de rechtbank en de werkzaamheden in de zaken nagenoeg identiek zijn geweest, zodat zij voor toepassing van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bpb in beroep worden beschouwd als één zaak.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 98,- (twee maal € 49,-) aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, en mr. M.A.H. Span-Henkens en mr. E.B.A. Ferwerda, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 21 december 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.