ECLI:NL:RBLIM:2022:10210

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
ROE 22/ 967
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de inkomenscriteria bij aanvragen om huishoudelijke hulp onder de Wmo 2015

In deze zaak heeft eiseres een aanvraag ingediend voor huishoudelijke hulp, die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beesel is afgewezen op basis van een inkomenstoets. De rechtbank Limburg heeft op 20 december 2022 geoordeeld dat het college een verkeerde verordening heeft toegepast bij de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank stelt vast dat de afwijzing van de aanvraag niet op de juiste grondslag berust, aangezien de aanvraag van eiseres dateert van na de invoering van de nieuwe verordening, die een inkomenstoets bevatte. De rechtbank oordeelt dat de wetgever bij de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) bewust heeft gekozen om geen inkomenscriteria te hanteren voor de toekenning van huishoudelijke hulp. De rechtbank vernietigt het besluit van het college en kent eiseres de gevraagde hulp toe in de vorm van zorg in natura, zoals eerder door het college was toegekend. Tevens wordt het griffierecht aan eiseres vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/967

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] )
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beesel (het college)

(gemachtigden: [naam gemachtigde 3] en [naam gemachtigde 4] ).

Inleiding

1. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor huishoudelijke hulp.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 5 januari 2022 afgewezen.
1.2.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Eiseres heeft het college verzocht om het bezwaarschrift rechtstreeks voor te leggen aan de bevoegde rechter. [1] Het college heeft hiermee ingestemd. Dat betekent dat het bezwaarschrift zal worden aangemerkt als beroepschrift.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep (samen met zaak ROE 22/1002) op 17 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiseres en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres om huishoudelijke hulp. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat ging aan de zaak vooraf?
3. Het college heeft aan eiseres vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening, in de vorm van hulp in het huishouden toegekend tot en met 31 december 2021. Eiseres heeft op 5 november 2021 een melding ingediend om deze hulp te verlengen. Het college heeft op 3 januari 2022 het ondertekende leefzorgplan ontvangen, waarmee eiseres een aanvraag heeft ingediend om de voorziening hulp in het huishouden te laten doorlopen.
3.1.
Sinds 1 januari 2022 is de ‘Verordening Wmo Beesel 2022’ van kracht. Hierin heeft de gemeenteraad een inkomenstoets opgenomen voor aanvragen om huishoudelijke hulp. [2]
3.2.
Op 5 januari 2022 heeft het college de aanvraag van eiseres om huishoudelijke hulp afgewezen, omdat zij onvoldoende medewerking heeft verleend aan het ingestelde onderzoek. Het college baseert de afwijzing op de ‘Wmo verordening gemeente Beesel 2016’ en de ‘Gemeente Beesel Nadere Regels Wmo 2021’. In deze nadere regels is in artikel 11 een inkomenstoets vastgelegd. Volgens het college heeft eiseres beperkingen in de uitvoer van huishoudelijke taken. Uit onderzoek is gebleken dat eiseres deze beperkingen niet zelfstandig kan oplossen. Omdat eiseres echter geen inkomensgegevens heeft verstrekt, kan het college het onderzoek niet afronden en is de aanvraag afgewezen.
3.3.
Bij besluit van 12 januari 2022 heeft het college aan eiseres een maatwerkvoorziening in de vorm van hulp bij het huishouden toegekend met ingang van
1 januari 2022 tot en met 30 april 2022. Bij besluit van 17 maart 2022 heeft het college de toekenning van deze hulp verlengd tot en met 30 april 2023.
Heeft eiseres procesbelang?
4. De rechtbank stelt vast dat het college verschillende besluiten heeft genomen over de huishoudelijke hulp van eiseres. In het besluit van 5 januari 2022 is de aanvraag om huishoudelijke hulp afgewezen. In de besluiten van 12 januari 2022 en 17 maart 2022 is aan eiseres wel hulp bij het huishouden toegekend. Daarbij is overwogen dat de hulp wordt toegekend in afwachting van de uitspraak van de rechter. Mede gelet op de toelichting van het college ter zitting beschouwt de rechtbank de laatste besluiten dan ook als een door het college zelf getroffen voorlopige voorziening. Dat betekent dat eiseres belang heeft bij beoordeling van de afwijzing van haar aanvraag om huishoudelijke hulp.
Heeft het college de juiste verordening toegepast bij de afwijzing van de aanvraag?
5. De rechtbank stelt vast dat het college de afwijzing van de aanvraag van eiseres om huishoudelijke hulp ten onrechte heeft gebaseerd op de ‘Wmo verordening gemeente Beesel 2016’. De aanvraag van eiseres dateert namelijk van 3 januari 2022. De aanvraag had daarom moeten worden beoordeeld aan de hand van ‘Verordening Wmo Beesel 2022’. Dit betekent dat het besluit van 5 januari 2022 vernietigd moet worden, omdat het op een onjuiste grondslag berust.
5.1.
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of er aanleiding is de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Dit betekent dat de rechtbank zal beoordelen of het college de aanvraag van eiseres mocht afwijzen, omdat zij geen inkomensgegevens heeft overgelegd.
Mocht het college inkomensgegevens van eiseres verlangen?
6. Eiseres stelt dat uit het leefzorgplan blijkt dat zij beperkingen heeft en niet in staat is om zelf haar huis schoon te maken. Haar aanvraag om huishoudelijke hulp is enkel afgewezen, omdat zij geen inkomensgegevens heeft aangeleverd. Volgens het college zijn deze gegevens nodig om te beoordelen of ze haar beperkingen op ‘eigen kracht’ kan oplossen. Het begrip ‘eigen kracht’ ziet volgens eiseres echter uitdrukkelijk niet op de inzet van het inkomen of vermogen. Het inkomen en vermogen mag dan ook geen rol spelen bij de toekenning van een maatwerkvoorziening. Dit volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de(Wmo 2015 en is bevestigd door de Centrale Raad voor Beroep (CRvB). [3]
6.1.
Het college betoogt dat de aanvraag van eiseres is afgewezen, omdat zij niet alle gevraagde informatie heeft aangeleverd. Hierdoor kon het college geen volledig onderzoek doen. De gemeente is sinds de invoering van het abonnementstarief [4] onvoldoende gecompenseerd voor de kosten van huishoudelijke hulp. Gesprekken hierover met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) hebben niet mogen baten. Het college zag zich daarom genoodzaakt een inkomenstoets in te voeren bij de beoordeling van aanvragen om huishoudelijke hulp. Volgens het college past deze inkomenstoets bij de gedachte van de wet. Het college ziet financiële draagkracht als een onderdeel van ‘eigen kracht’. Het college benadrukt dat zij bij de aanvraag van eiseres een volledig onderzoek heeft gedaan. De rechtspraak waar eiseres naar verwijst is volgens het college achterhaald. In die uitspraken gaat de CRvB uit van een kamerstuk uit 2013/2014. Dit is, gelet op de huidige werkelijkheid waarin de systematiek van de eigen bijdrage met de invoering van het abonnementstarief per 1 januari 2019 is gewijzigd, niet meer passend. Het college betoogt dat in artikel 2.3.5 van de Wmo 2015 niet expliciet staat dat er geen inkomenstoets mag worden gehanteerd in het kader van ‘eigen kracht’.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college de aanvraag van eiseres niet had mogen afwijzen, omdat zij geen inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie. Als een cliënt ondersteuning vanuit de Wmo 2015 wenst, moet hij de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen, aan het college geven. [5] De rechtbank is echter van oordeel dat de inkomensgegevens van eiseres niet noodzakelijk zijn voor dat onderzoek, omdat er in de Wmo 2015 geen inkomenstoets geldt. De rechtbank komt tot dit oordeel aan de hand van de geldende wetgeving en de parlementaire geschiedenis bij die wetgeving. De rechtbank beoordeelt niet of de huidige wetgeving nog passend is (bijvoorbeeld in verband met de financiële gevolgen van de aanzuigende werking van het abonnementstarief of de capaciteitsproblemen in de zorg die daardoor ontstaan). Het is immers aan de wetgever en niet aan de rechtbank, om te beoordelen of wetgeving moet worden aangepast. De rechtbank licht haar oordeel hierna toe.
6.3.
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt, voor zover van belang, dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.
6.4.
In de Wmo 2015 wordt ‘eigen kracht’ niet gedefinieerd. Het college betoogt dat het voornoemde artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2105 de ruimte biedt om aanvragen om huishoudelijke hulp af te wijzen als de cliënt over voldoende financiële middelen (en dus over ‘eigen kracht’ om zelf hulp in te kopen) beschikt. De rechtbank ziet deze ruimte niet. De rechtbank leidt dit af uit de parlementaire geschiedenis bij de totstandkoming van de Wmo 2015 en uit de parlementaire geschiedenis bij het later ingevoerde abonnementstarief.
6.5.
In de memorie van toelichting bij de Wmo 2015 staat het volgende over het meewegen van de financiële situatie van een cliënt:
“De regering kiest niet voor het hanteren van een inkomens- dan wel vermogensgrens of toets die bepaalt of iemand in aanmerking komt voor ondersteuning uit hoofde van dit wetsvoorstel.” [6]
“De gemeente mag de aanvraag van een cliënt die een voorziening zelf, zonder tussenkomst van de gemeente, zou kunnen bekostigen gelet op de hoogte van het inkomen en vermogen in relatie tot de bijdrage, niet op die grond afwijzen. Dat neemt niet weg, dat de gemeente in het gesprek met financieel draagkrachtige cliënten natuurlijk wel mag wijzen op de mogelijkheid de voorziening zelf te financieren. Als de cliënt dat wil en ook in staat is om dat zelf te organiseren, kan dat de juiste aanpak zijn. De cliënt kiest er dan voor de voorziening zelf buiten de gemeente om te regelen.” [7]
6.6.
De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de wetgever bewust de keuze heeft gemaakt om geen inkomenstoets te stellen voor voorzieningen op grond van de Wmo 2015. De wetgever heeft dus niet de bedoeling gehad dat onder het begrip ‘eigen kracht’ de financiële mogelijkheden van een cliënt vallen om zelf hulp te kunnen inkopen. Het college betoogt dat de hiervoor genoemde passage uit de parlementaire geschiedenis niet meer passend is, gelet op de huidige werkelijkheid waarin de systematiek van de eigen bijdrage (door invoering van het abonnementstarief) is gewijzigd. De rechtbank oordeelt echter dat de bedoeling van de wetgever op dit punt niet is gewijzigd. Ook niet door invoering van het abonnementstarief. De minister van VWS heeft in de nota naar aanleiding van het verslag bij de invoering van het abonnementstarief namelijk het volgende medegedeeld:

De regering is van mening dat de Wmo 2015 voor iedereen toegankelijk dient te zijn ongeacht inkomen en vermogen. Het instellen van een inkomensgrens, zoals wordt geopperd door de leden van de PvdA-fractie, past daar niet bij.” [8]
“Onder «eigen kracht» in de zin van de Wmo 2015 wordt niet gedoeld op het vermogen van betrokkene om financieel in zijn eigen (maatschappelijke) ondersteuning te voorzien. [9]
6.7.
De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de wetgever, bij invoering van het abonnementstarief, niet heeft beoogd de reikwijdte van het begrip ‘eigen kracht’ te verruimen of te veranderen. Ook heeft de wetgever toen niet op een andere manier de mogelijkheid gecreëerd om een inkomenstoets te hanteren voor voorzieningen op basis van de Wmo 2015. Het abonnementstarief is bijvoorbeeld welbewust ook ingevoerd voor cliënten met een hoger inkomen. De wetgever benoemde destijds zelfs expliciet dat het instellen van een inkomensgrens (inkomenstoets) niet past bij het uitgangspunt dat de Wmo 2015 voor een ieder toegankelijk dient te zijn. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat dan ook geen ruimte om in het kader van de eigen kracht rekening te houden met de financiële mogelijkheden van eiseres om de gevraagde ondersteuning zelf te bekostigen.
6.8.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de wetgever ook thans, met het wetsvoorstel ‘Wet passende eigen bijdrage huishoudelijke hulp’ – dat ter internetconsultatie is voorgelegd – uitdrukkelijk geen inkomenstoets huishoudelijke hulp heeft willen introduceren. In de ontwerp memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel staat hierover:
“Ten aanzien van de invoering van een passende eigen bijdrage voor de huishoudelijke hulp is als alternatief overwogen om potentiële Wmo-cliënten voor wat betreft de huishoudelijke hulp enkel onder een bepaalde inkomensgrens toegang te verlenen tot de voorziening.[…] Er is uiteindelijk niet gekozen voor deze optie, omdat de brede toegankelijkheid van de Wmo 2015 ongeacht inkomen daarmee als uitgangspunt zou komen te vervallen.” [10]
6.9.
Dit betekent dat het college de aanvraag van eiseres niet had mogen afwijzen, omdat zij geen inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie. Die financiële gegevens zijn immers niet noodzakelijk voor het onderzoek.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond, omdat het besluit van 5 januari 2022 op een onjuiste grondslag berust en in strijd is met de Wmo 2015. Dit betekent dat het college de aanvraag van eiseres ten onrechte heeft afgewezen. De rechtbank vernietigt daarom het besluit van
5 januari 2022.
7.1.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat eiseres hulp bij het huishouden krijgt toegekend in de vorm van zorg in natura. Als omvang geldt de omvang van de hulp bij het huishouden die het college bij besluit van 17 maart 2022 aan eiseres heeft toegekend.
De rechtbank merkt hierbij ten overvloede op dat het college deze toegekende maatwerkvoorziening kan herzien bij wijziging van omstandigheden.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 5 januari 2022;
- bepaalt dat aan eiseres huishoudelijke hulp wordt toegekend in de vorm van zorg in natura, zoals beschreven onder 7.1 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.H. Span-Henkens, voorzitter, en mr. M.M.L. Goofers en mr. S.J. Vogels, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2022
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 20 december 2022

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit op grond van artikel 7:1a Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dat staat in artikel 13 van de Verordening Wmo Beesel 2022.
3.CRvB 20 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:772.
4.Besluit van 4 oktober 2019, Stb. 2019, 319.
5.Dat staat in artikel 2.3.2, zevende lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
6.Kamerstukken II, 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 44.
7.Kamerstukken II, 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 45.
8.Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 35 093, nr. 6, p. 9.
9.Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 35 093, nr. 6, p. 24.
10.Ontwerp Memorie van toelichting Wet passende bijdrage huishoudelijke hulp, p.11.