ECLI:NL:RBLIM:2021:7277

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
ROE 21/ 2223
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake woningsluiting op grond van de Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 20 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, de bewoner van een woning in Kerkrade, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester om zijn woning voor 52 weken te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde op de vondst van 31 xtc-pillen in de woning, die door de politie was aangetroffen tijdens een onderzoek naar drugshandel. De burgemeester had de sluiting opgelegd als bestuursdwang, met als doel de openbare orde te herstellen.

Tijdens de zitting heeft de burgemeester aangegeven te wachten met de uitvoering van de sluiting in afwachting van de uitspraak op de voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de zaak beoordeeld op basis van de vereisten van spoedeisendheid en de evenredigheid van de sluiting. Verzoeker betwistte betrokkenheid bij de drugshandel en voerde aan dat de sluiting niet proportioneel was, gezien de gevolgen voor zijn woonsituatie.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de burgemeester zich terecht bevoegd achtte om de woning te sluiten, maar dat de evenredigheid van de maatregel onvoldoende was gemotiveerd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/2223
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2021 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J. de Haan),
en

de burgemeester van de gemeente Kerkrade, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd, die strekt tot sluiting van de woning en het bijbehorend erf gelegen aan [adres] (hierna: de woning) voor de duur van 52 weken.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft voorafgaand aan de zitting toegezegd te wachten met het effectueren van de sluiting in afwachting van de uitspraak op de voorlopige voorziening.
Verweerder heeft op 10 september 2021 een verweerschrift inclusief nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Feiten en omstandigheden
3. Verzoeker is de bewoner en huurder van de woning. In de bestuurlijke rapportage van de politie van 1 juni 2021 is vermeld dat er op 26 mei 2021 in de woning 31 xtc-pillen zijn aangetroffen. In deze rapportage staat verder vermeld dat het binnentreden in de woning plaatsvond naar aanleiding van een onderzoek inzake de handel in verdovende middelen waarbij een derde, de dealer annex hoofdverdachte, gebruik maakte van de woning van verzoeker als zogenaamde ‘stash’ (zijnde een opslagplek voor drugs).
4. Bij brief van 8 juni 2021 heeft verweerder verzoeker bericht voornemens te zijn de woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De door verzoeker naar voren gebrachte schriftelijke zienswijze heeft geen verandering gebracht in dit voornemen.
5. Het voorgaande heeft geleid tot de besluitvorming zoals opgenomen onder het kopje ‘Procesverloop’.
Voorwaarden voorlopige voorziening
6. In artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in een (eventueel) bodemgeding. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoekers een bezwaarschrift hebben ingediend tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de eventuele hoofdzaak kennis te nemen.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat kan worden aangenomen dat verzoeker spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat verzoeker voor de duur van 52 weken niet in zijn woning kan als uitvoering wordt gegeven aan het bestreden besluit. De voorzieningenrechter gaat daarom over tot een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling van het bestreden besluit.
Juridisch kader
8. Voor de beoordeling van het beroep geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat verweerder bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is dan wel een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 11a voorhanden is.
9. Ter uitvoering van de bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder het Damoclesbeleid gemeente Kerkrade 2020 (hierna: het Damoclesbeleid) vastgesteld. Hierin is bepaald dat bij een eerste constatering van de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs, de woning wordt gesloten voor de duur van 52 weken, al dan niet voorafgegaan door het kenbaar maken van het voornemen daartoe.
Bevoegdheid tot woningsluiting
10. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat er geen grond is voor sluiting van de woning, omdat hij betwist betrokken te zijn bij enige vorm van handel in of productie van verdovende middelen. Hij was er niet van op de hoogte dat de xtc-pillen in zijn woning lagen en hij betwist dat hij deze pillen in zijn woning heeft neergelegd. Er is sprake van strijd met internationaalrechtelijke verdragen, in het bijzonder artikel 6 en artikel 7 van het EVRM. Sluiting van de woning is een sanctie met een leedtoevoegend karakter en eerst zal moeten worden bezien of de officier van justitie de zaak voor de rechter zal brengen.
11. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet is betwist dat in de woning van verzoeker feitelijk 31 xtc-tabletten met een netto-gewicht van 15,6 gram zijn aangetroffen. Evenmin is betwist dat verweerder dit heeft aan mogen merken als een ruime handelshoeveelheid harddrugs. De voorzieningenrechter overweegt dat de enkele aanwezigheid van een ruime handelshoeveelheid harddrugs in een pand de bevoegdheid tot toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Dit wordt niet anders indien (a) de drugs niet vanuit de woning zijn verkocht, (b) ter plaatse geen sprake was van concrete overlast en/of (c) de huurder geen verwijt treft. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912) die lijn bevestigd en een overzicht gegeven van verdere jurisprudentie over de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. De stelling van verzoeker dat er geen sprake was van bekendheid van de woning als drugspand, handel vanuit de woning of enige overlast doet aan de bevoegdheid van verweerder tot sluiting van de woning dus niet af.
12. Ten aanzien van eisers beroepsgrond dat hem persoonlijk niets te verwijten valt overweegt de voorzieningenrechter dat op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) persoonlijke verwijtbaarheid niet is vereist voor de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:2018:851). De maatregel van bestuursdwang ziet toe op het pand en niet op de persoon. Het sluiten van een pand op grond van artikel 13b, eerste lid, Opiumwet is een reparatoire maatregel, gericht op herstel en bedoeld om de negatieve effecten van de handel in verdovende middelen op het openbare leven en het woon- en leefklimaat te beheersen. Het betreft derhalve geen punitieve sanctie, waarvoor verwijtbaarheid vereist is. Ook als tegen een betrokkene een strafzaak voor de overtreding is aangespannen en die strafzaak vervolgens door een sepot, vrijspraak, ontslag van alle rechtsvervolging of anderszins niet in een straf resulteert, betekent dat niet dat de burgemeester van sluiting had moeten afzien. De bestuursrechtelijke bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting staat namelijk los van een eventuele strafrechtelijke procedure (zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:395).
13. Gezien het voorgaande heeft verweerder zich terecht bevoegd geacht om de woning van verzoeker te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Daarom komt het aan op de vraag of het bestreden besluit noodzakelijk en evenredig is.
Noodzakelijkheid van de sluiting
14. De voorzieningenrechter overweegt dat aan de hand van de aard en de omvang van de overtreding dient te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 1 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1150). Daarbij is mede van belang of feitelijk in of vanuit de woning drugs werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435). Nu vaststaat dat er een handelshoeveelheid harddrugs in de woning van verzoeker is aangetroffen heeft verweerder kunnen concluderen dat er sprake is van een ernstig geval als bedoeld in de uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:130, onder 4.2) en dat daarom niet volstaan kon worden met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Ook volgt uit het onderzoek door de politie dat de woning in beeld was als een ‘stash’ en op die manier een rol vervult binnen de keten van drugshandel.
15. Op grond van het bovenstaande volgt de voorzieningenrechter verweerder in zijn standpunt dat de sluiting van de woning noodzakelijk is.
Evenredigheid van de sluiting
16. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840, herhaald bij uitspraak van 5 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2924 en de uitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, dient verweerder alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb, die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
17. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362, heeft overwogen, dient aan de voor bewoners mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de sluiting van een woning - die een inmenging in het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht kan vormen - een zwaar gewicht te worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is. Gezien deze zeer ingrijpende gevolgen voor verzoeker, ook in het licht van de duur van de woningsluiting die in dit geval 52 weken bedraagt, voelt de voorzieningenrechter zich genoodzaakt om de evenredigheid van het bestreden besluit indringend te toetsen. De voorzieningenrechter wijst daarbij op de conclusie van mr. R.J.G.M. Widdershoven en mr. P.J. Wattel van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1468.
18. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat verweerder van sluiting af zou moeten zien. De sluiting van de woning voldoet niet aan de eisen van redelijkheid en proportionaliteit. Bovendien heeft er volgens verzoeker geen redelijke belangenafweging plaatsgevonden. Verweerder heeft het algemene belang niet onderbouwd, want niet is gebleken dat sluiting van de woning zal leiden tot de oplossing van de drugsproblematiek van de gemeente Kerkrade. Verweerder heeft verder onvoldoende rekening gehouden met de gevolgen voor verzoeker van een uithuisplaatsing. Verzoeker is al aangezegd door verhuurder dat, indien de woning ontruimd zal worden, hem geen vervangende woonruimte zal worden toegewezen. Dit zal ook impliceren dat ook door andere woningbouwcorporaties geen woning zal worden toegewezen. Verzoeker stelt dat er voor hem geen mogelijkheid bestaat om een nieuwe woonruimte te betrekken. Verweerder heeft volgens verzoeker ten onrechte geen rekening gehouden met het aspect van de verwijtbaarheid.
19. De voorzieningenrechter overweegt dat het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat in redelijkheid geen gebruik gemaakt kan worden van de bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. De voorzieningenrechter wijst in dat verband op de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912. Door verzoeker is niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat hij geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de xtc-pillen. De enkele stelling daartoe is onvoldoende. Verzoeker blijft immers als bewoner verantwoordelijk voor hetgeen zich in zijn woning afspeelt. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat iedere betrokkenheid bij de overtreding ontbreekt.
Wel betrekt de voorzieningenrechter in zijn beoordeling dat verweerder de sluiting van de woning enkel heeft gebaseerd op het aanwezig hebben van een handelshoeveelheid harddrugs. Van bijkomende indicatoren is in dit geval geen sprake.
20. De voorzieningenrechter neemt zoals gezegd in aanmerking dat de gevolgen van de sluiting van de woning voor verzoeker heel groot zijn, te meer indien de woning op grond van het bestreden besluit voor de duur van 52 weken gesloten zal worden en verzoeker feitelijk zijn woning kwijt zal raken als gevolg van de door de verhuurder aangekondigde buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst als gevolg van het bestreden besluit. Daarbij heeft de verhuurder ook aangegeven dat eiser op de ‘zwarte lijst van huurders’ terecht zal komen wat het vinden van een andere huurwoning ernstig kan bemoeilijken. De voorzieningenrechter acht het gezien de beperkte financiële mogelijkheden van verzoeker, die is aangewezen op een bijstandsuitkering, niet aannemelijk dat hij zelf gemakkelijk kan voorzien in andere (particuliere) woonruimte, ook niet gezien de krapte op de huidige woningmarkt. Daarbij kent de voorzieningenrechter uitdrukkelijk gewicht toe aan de duur van de sluiting, in dit geval 52 weken. Verweerder heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende gemotiveerd waarom het aantreffen van deze hoeveelheid harddrugs zonder bijkomende indicatoren maakt dat de woning in redelijkheid voor de duur van 52 weken gesloten mag worden, waardoor het niet onwaarschijnlijk is dat verzoeker gedurende een jaar lang op verblijf in een noodopvang aangewezen is, wat tevens ook gevolgen zal hebben voor zijn bijstandsuitkering. Het verblijf in een noodopvang is immers feitelijk het enige woonalternatief dat gezien het bestreden besluit voor verzoeker beschikbaar lijkt te zijn.
21. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de sluiting van de woning in dit geval evenredig is en niet had kunnen worden volstaan met een waarschuwing of voorwaardelijke sluiting.
Conclusie
22. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal houden. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt daarom toegewezen. De voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
23. Aangezien het verzoek wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat de burgemeester aan verzoeksters het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
24. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Mestrom, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2020.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is aan partijen verzonden op: 23 september 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.