ECLI:NL:RBLIM:2022:10197

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 oktober 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
C/03/301708 / FA RK 22-463
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gegrondverklaring ontkenning vaderschap en verbetering geboorteakte

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 31 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. P. Kramer-Ograjensek, tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man van de minderjarige. De moeder, van Eritrese nationaliteit, heeft aangevoerd dat de man niet de biologische vader is van de minderjarige, die op [geboortedatum 1] 2019 in Maastricht is geboren. De man is niet verschenen op de zitting, ondanks dat hij behoorlijk was opgeroepen. De bijzondere curator, mr. C.C.B. Breij, heeft het belang van de minderjarige vertegenwoordigd en heeft eveneens een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder en de man ten tijde van de geboorte van de minderjarige met elkaar gehuwd waren, waardoor de man als juridische vader geldt. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek van de moeder tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap niet tijdig is ingediend, waardoor zij niet-ontvankelijk is verklaard in haar verzoek. De bijzondere curator heeft echter tijdig een verzoek ingediend, en de rechtbank heeft geoordeeld dat met voldoende zekerheid is komen vast te staan dat de man niet de biologische vader is van de minderjarige. De rechtbank heeft de verbetering van de geboorteakte gelast en de doorhaling van de erkenning door [naam] bevolen, aangezien deze erkenning nietig is. De beschikking is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 31oktober 2022
Zaaknummer: C/03/301708 / FA RK 22-463
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de volgende beschikking gegeven inzake:
[de moeder] ,
verzoekster, verder te noemen: de moeder,
wonend te [woonplaats] ,
advocaat mr. P. Kramer-Ograjensek, kantoorhoudend in Sittard-Geleen.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de man] ,
wederpartij, verder te noemen: de man,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland.
[naam],
verder te noemen: [naam] ,
wonend te [woonplaats] .
Ten aanzien van het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap worden als belanghebbenden aangemerkt:
de minderjarige:
[minderjarige] ,
verder te noemen [minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum 1] 2019 in [geboorteplaats 1] ,
in rechte vertegenwoordigd door mr. C.C.B. Breij,
advocaat, kantoorhoudend in Schinnen,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator voor [minderjarige] ,
verder te noemen: de bijzondere curator.
Ten aanzien van de verzoeken tot het verbeteren van de geboorteakte wordt tevens als belanghebbende aangemerkt:
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Maastricht,
hierna te noemen de ambtenaar.
Wederom gezien de stukken, waaronder de beschikking van deze rechtbank van 3 maart 2022. Bij deze beschikking heeft de rechtbank een bijzondere curator benoemd ter zake het verzoek van de moeder om de ontkenning van het vaderschap van de man gegrond te verklaren.

1.Het verdere verloop van de procedure

Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verslag van de bijzondere curator van 29 maart 2022;
  • het verzoekschrift van de bijzondere curator, ingekomen op 1 april 2022;
  • de brief van de ambtenaar van 17 februari 2022;
  • het F9-formulier van de moeder, met bijlage, van 4 oktober 2022;
  • de mondelinge behandeling van 4 oktober 2022 waar zijn verschenen:
-de moeder, bijgestaan door mr. P. Kramer-Ograjensek en een tolk;
-[naam] ;
- de bijzondere curator;
- de ambtenaar.
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De verzoeken van de moeder

De verzoeken van de moeder strekken ertoe:
1. de ontkenning van het vaderschap van de man van [minderjarige] gegrond te verklaren;
2. de geboorteakte van [minderjarige] te verbeteren in die zin dat [naam] wordt geregistreerd als erkenner van [minderjarige] ;
3. de geboorteakte van [minderjarige] te verbeteren en tevens te bepalen dat [minderjarige] de naam van [naam] vader krijgt, zodat zijn naam komt te luiden: [minderjarige] .
Ter onderbouwing van haar verzoeken heeft de moeder het volgende aangevoerd.
De man is niet de biologische vader van [minderjarige] . Sinds het moment dat de moeder Eritrea heeft verlaten heeft zij geen contact meer gehad met de man . Ze weet niet waar
hij verblijft. De man is nooit in Nederland geweest. [naam] heeft [minderjarige] vlak na zijn geboorte reeds (ten onrechte) erkend. Op grond van artikel 10:17 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en 10:92 BW is Nederlands recht van toepassing op het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man van [minderjarige]

3.Het verslag en zelfstandige verzoek van de bijzondere curator

De bijzonder curator heeft in haar verslag van 29 maart 2022 haar bevindingen en standpunt weergegeven. Zij heeft geconcludeerd dat Nederlands recht op het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van toepassing is. Verder heeft zij aangegeven dat het verzoek op grond van artikel 1: 200 lid 1 onder a juncto lid 5 BW niet tijdig is ingediend, nu het op 7 februari 2022 is ingediend en [minderjarige] op [geboortedatum 1] 2019 is geboren. Op grond van artikel 1: 200 lid 6 BW kan de bijzondere curator namens [minderjarige] een verzoek indienen. De moeder stelt volgens de bijzondere curator dat de man niet de biologische vader van [minderjarige] is of kan zijn. De moeder heeft sinds 2014 geen (fysiek) contact meer met de man en weet niet of de man nog leeft. Ook met de familie van de man heeft de moeder geen contact meer. De exacte verblijfplaats van de man is niet bekend. Daarnaast zijn geen feiten of omstandigheden bekend die ertoe leiden dat de man toch de biologische vader kan zijn of dat de man heeft ingestemd met een daad die de verwekking van [minderjarige] tot gevolg kan hebben gehad. De moeder en [naam] stellen dat [naam] de biologische vader van [minderjarige] is. De bijzondere curator heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van de moeder en [naam] en acht het in het belang van [minderjarige] dat de juridische werkelijkheid overeenstemt met de feitelijke werkelijkheid. Anderzijds heeft het de voorkeur van de bijzondere curator, nu de biologische vader van [minderjarige] wel bekend en in beeld is, dat [naam] alsnog een DNA-onderzoek zal laten plaatsvinden. Dat is naar de mening van de bijzondere curator echter geen vereiste voor toewijzing van het verzoek van de moeder.
Vervolgens heeft de bijzondere curator een zelfstandig verzoek tot, naar de rechtbank begrijpt, gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap ingediend.
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft de bijzondere curator aangesloten bij hetgeen zij in haar verslag reeds naar voren heeft gebracht. Verder heeft zij gesteld dat hoewel [minderjarige] thans niet in staat moet worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen, zijn belang ermee gediend lijkt dat de biologische vader in zijn leven uiteindelijk ook zeggenschap over hem krijgt en dat [minderjarige] kan worden erkend door [naam] , zodat zijn juridische status niet langer zal afwijken van zijn sociale (emotioneel-psychologische) en maatschappelijke werkelijkheid. Dit is slechts mogelijk indien het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man wordt toegewezen. Juist omdat [minderjarige] thans niet van de feitelijk situatie op de hoogte is en die gelet op zijn leeftijd ook niet zal begrijpen, ligt het voor de hand nu een beslissing te nemen. [minderjarige] heeft geen enkel contact met de man en de man weet niets eens van het bestaan van [minderjarige] af. [minderjarige] hoeft ook niets van de man te verwachten.

4.De reactie van de ambtenaar

De ambtenaar heeft bij brief van 17 februari 2022 gereageerd op de verzoeken van de moeder tot verbetering van de geboorteakte van [minderjarige] . De ambtenaar heeft aangegeven op het moment van de geboorteaangifte niet op de hoogte te zijn geweest van het bestaan van een huwelijk. Om die reden is [naam] toegelaten tot erkenning. Het huwelijk van de moeder en de man is pas op 21 juni 2019 opgenomen in de Basisregistratie Personen. De geboorteakte van [minderjarige] stemt niet overeen met de juridische werkelijkheid, omdat er op het moment van geboorte een juridisch vader was, te weten de man. De gegevens zouden als volgt gewijzigd moeten worden:
- Naam van geborene : [minderjarige] ;
- Naam vader : [naam vader] ;
- Plaats van geboorte vader : [geboorteplaats 2] ;
- Dag van geboorte vader : [geboortedatum 2] -1987.
De latere vermelding betreffende erkenning dient te worden doorgehaald.
[naam] kan slechts vader worden van [minderjarige] nadat de rechtbank de ontkenning van het vaderschap op grond van artikel 1: 200 BW gegrond heeft verklaard. Op deze wijze is het voor [minderjarige] zichtbaar hoe de afstamming tot stand is gekomen. De ambtenaar zou zich kunnen voorstellen dat de rechtbank in vergelijkbare zaken een andere afweging heeft gemaakt en de akte ongemoeid heeft gelaten omdat dit ook in het belang van het kind en de biologische vader was.

5.Het verhandelde ter zitting

De moeder, [naam] , de ambtenaar en de bijzondere curator hebben ter zitting hun standpunten kenbaar gemaakt c.q. nader toegelicht. Op de betrokken stellingen en standpunten zal de rechtbank, voor zover nodig, hierna ingaan.

6.De verzoeken van de ambtenaar

De ambtenaar heeft ter zitting de rechtbank verzocht de verbetering van de geboorteakte van [minderjarige] te gelasten, en wel als volgt:
- Naam van geborene : [minderjarige] ;
- Naam vader : [naam vader] ;
- Plaats van geboorte vader : [geboorteplaats 2] ;
- Dag van geboorte vader : [geboortedatum 2] -1987.
De ambtenaar heeft tevens verzocht dat de rechtbank de doorhaling zal gelasten van de aan de geboorteakte van [minderjarige] als vervolgblad 1 toegevoegde latere vermelding betreffende de erkenning van [minderjarige] door [naam] .
De ambtenaar heeft ter onderbouwing van zijn verzoeken onder meer verwezen naar zijn brief van 17 februari 2022.
De moeder heeft ter zitting ingestemd met voormelde verzoeken van de ambtenaar en haar verzoeken tot verbetering van de geboorteakte ingetrokken.

7.De verdere beoordeling

7.1.
De verzoeken van de moeder tot verbetering van de geboorteakte en naamswijziging
De moeder heeft haar verzoeken tot verbetering van de geboorteakte en naamswijziging ter zitting ingetrokken.
De rechtbank overweegt het volgende. Zolang de rechtbank geen beschikking heeft gegeven, bestaat de mogelijkheid om een verzoek in te trekken. De intrekking heeft dan tot gevolg dat het verzoek niet meer verder kan worden onderzocht (zie bijvoorbeeld Hoge Raad
2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU6482). Gelet daarop zal de rechtbank de verzoeken van de moeder tot verbetering van de geboorteakte en naamswijziging afwijzen.
7.2.
De verzoeken van de ambtenaar tot verbetering van de geboorteakte en doorhaling van de latere vermelding
7.2.1.
De rechtbank zal, als de op grond van artikel 263 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering relatief bevoegde rechter binnen wiens rechtsgebied de geboorteakte waarop het verzoek betrekking heeft in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand is ingeschreven, op het verzoek de Nederlandse wet toepassen.
Ingevolge artikel 1:24 lid 1 BW kan doorhaling van een ten onrechte in de registers van de burgerlijke stand voorkomende latere vermelding, of verbetering van een daarin voorkomende akte die onvolledig is of een misslag bevat, op verzoek van belanghebbenden of van het openbaar ministerie worden gelast door de rechtbank.
7.2.2.
In verband met de voorliggende verzoeken dient eerst de vraag te worden beantwoord of door de geboorte van [minderjarige] een familierechtelijke betrekking is ontstaan tussen [minderjarige] en de man.
Op grond van artikel 10:92 lid 1 BW wordt de vraag of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekkingen komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde persoon bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en die persoon of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de vrouw en die persoon elk hun gewone verblijfplaats hebben, of indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
Op grond van artikel 10:92 lid 2 BW geldt, wanneer de persoon, genoemd in artikel 10:92 lid 1 BW en de vrouw een nationaliteit gemeenschappelijk hebben, voor de toepassing van artikel 10:92 lid 1 BW als hun nationale recht het recht van die nationaliteit, ongeacht of zij beiden dan wel een hunner nog een andere nationaliteit bezitten. Bezitten de echtgenoten meer dan een gemeenschappelijke nationaliteit, dan worden zij geacht geen gemeenschappelijke nationaliteit te bezitten.
Ingevolge artikel 10:92 lid 3 BW is voor de toepassing van artikel 10:92 lid 1 BW bepalend het tijdstip van de geboorte van het kind, dan wel indien het huwelijk van de ouders voordien is ontbonden, dat van de ontbinding.
In verband met het vorenstaande komen eerst de voorvragen naar de rechtsgeldigheid van het huwelijk tussen de moeder en de man en naar de ontbinding van dat huwelijk aan de orde.
Bij beschikking van deze rechtbank van 26 mei 2020 (zaaknummer : C/03/271277 /FA RK 19-4214) is vastgesteld dat de moeder en de man op 26 april 2014 te Akordet, Eritrea, met elkaar zijn gehuwd en is de echtscheiding tussen hen uitgesproken. Gelet op die beschikking moet het er in de onderhavige procedure voor worden gehouden dat sprake is van een naar Eritrees recht rechtsgeldig huwelijk tussen de moeder en de man dat als zodanig in Nederland wordt erkend. De echtscheiding is op 25 januari 2021 ingeschreven in het register van de burgerlijke stand.
Uit het vorenstaande volgt dat de moeder en de man ten tijde van de geboorte van [minderjarige] op
[geboortedatum 1] 2019 nog met elkaar gehuwd waren. Dan is op grond van artikel 10:92 lid 3 BW voor de toepassing van artikel 10:92 lid 1 BW bepalend het tijdstip van de geboorte van [minderjarige] .
De rechtbank gaat ervan uit dat de moeder en de man op het tijdstip van de geboorte van [minderjarige] beiden de Eritrese nationaliteit hadden. Daarmee zou, gelet op de eerste trede van de verwijzingsladder van artikel 10:92 lid 1 BW het Eritrees recht als het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de moeder en de man op het tijdstip van de geboorte van [minderjarige] van toepassing zijn op de vraag naar het bestaan van een familierechtelijke betrekking tussen de man en [minderjarige] . Nu echter vast staat dat de moeder op het tijdstip van de geboorte van [minderjarige] een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had, is ten aanzien van haar artikel 10:17 lid 1 BW van belang, waarin is bepaald dat de persoonlijke staat van een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend, wordt beheerst door het recht van zijn woonplaats, of, indien hij geen woonplaats heeft, door het recht van zijn verblijfplaats. In dat geval wordt dus geen rekening gehouden met het nationaliteitsrecht van de moeder en blijft het resultaat van de eerste trede van de verwijzingsladder van artikel 10:92 lid 1 BW (de toepasselijkheid van Eritrees recht) daarmee buiten toepassing.
Gelet op de tweede trede van de verwijzingsladder van artikel 10:92 lid 1 BW, dient dan te worden aangeknoopt bij het domicilie van de betrokkenen. Uit de gegevens uit de basisregistratie personen blijkt dat de moeder ten tijde van de geboorte van [minderjarige] woonplaats in Nederland had. Nu niet duidelijk is waar de man op het tijdstip van de geboorte van [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats had, dient ervan te worden uitgegaan dat ook een gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de moeder en de man op het tijdstip van de geboorte van [minderjarige] ontbreekt.
Dan is op het bestaan van een familierechtelijke betrekking tussen de man en [minderjarige] , gelet op de derde trede van de verwijzingsladder van artikel 10:92 lid 1 BW het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van [minderjarige] van toepassing. Omdat de moeder ten tijde van de geboorte van [minderjarige] woonplaats in Nederland had en de woonplaats van [minderjarige] van haar wordt afgeleid, is daarmee op het bestaan van een familierechtelijke betrekking tussen de man en [minderjarige] Nederlands recht van toepassing.
7.2.3.
Op grond van artikel 1:199, aanhef en onder a BW is vader van een kind de man die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind is geboren, is gehuwd.
De moeder en de man waren, zoals hiervoren reeds is overwogen, op het tijdstip van de geboorte van [minderjarige] met elkaar gehuwd en daardoor heeft de man als de juridische vader van [minderjarige] te gelden.
7.2.4.
De rechtbank stelt vast dat [minderjarige] in de geboorteakte staat vermeld met de namenreeks [minderjarige] en dat bij de oudergegevens de gegevens van man als vader van [minderjarige] ontbreken. De geboorteakte van [minderjarige] is in zoverre onjuist c.q. onvolledig en de rechtbank zal daarom de verbetering van die geboorteakte gelasten, op de wijze zoals door de ambtenaar als belanghebbende is verzocht en niet is weersproken.
7.2.5.
De ambtenaar heeft ook de doorhaling verzocht van de aan de geboorteakte van [minderjarige] toegevoegde latere vermelding betreffende de erkenning van [minderjarige] door [naam] . Op grond van artikel 1:204 lid 1 en onder e BW is de erkenning van een kind nietig, indien zij is gedaan terwijl er twee ouders zijn. Door het huwelijk van de moeder en de man had [minderjarige] bij zijn geboorte twee ouders (de moeder en de man). Gelet daarop is de erkenning door [naam] van [minderjarige] nietig. De aan de geboorteakte van [minderjarige] toegevoegde latere vermelding betreffende de erkenning door [naam] van [minderjarige] komt daarom ten onrechte in het register van geboorten van de gemeente Maastricht voor. De rechtbank zal dan ook de doorhaling van die latere vermelding gelasten, zoals door de ambtenaar is verzocht en niet is weersproken.
7.3.
De verzoeken tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap
7.3.1.
Ingevolge artikel 10:93 lid 1 BW wordt de vraag of familierechtelijke betrekkingen als bedoeld in artikel 10:92 BW in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van een ontkenning kunnen worden tenietgedaan, bepaald door het recht dat ingevolge dat artikel op het bestaan van die betrekkingen toepasselijk is.
Aangezien, zoals hiervoor reeds is overwogen, op het bestaan van een familierechtelijke betrekking tussen de man en [minderjarige] Nederlands recht van toepassing is, is op de tenietdoening van een familierechtelijke betrekking tussen de man en [minderjarige] eveneens Nederlands recht van toepassing.
7.3.2.
Op grond van artikel 1:200 lid 1 onder a BW kan het door huwelijk ontstane vaderschap door de moeder van het kind worden ontkend op de grond dat de man niet de biologische vader is van het kind. De moeder kan bedoeld vaderschap niet ontkennen, indien sprake is van de in het tweede en derde lid van voormeld artikel bedoelde beletselen.
In aanmerking genomen dat de moeder en de man ten tijde van de geboorte van [minderjarige] nog gehuwd waren, doet het in artikel 1:200 lid 2 BW bedoelde beletsel voor ontkenning van het vaderschap zich niet voor. Gesteld noch gebleken is dat de man heeft ingestemd met een daad die de verwekking van [minderjarige] tot gevolg kan hebben gehad, zodat het in artikel 1:200 lid 3 BW bedoelde beletsel voor ontkenning van het vaderschap zich evenmin voordoet.
Op grond van artikel 1:200 lid 5 BW dient het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap door de moeder bij de rechtbank ingediend te worden binnen één jaar na de geboorte van het kind.
De rechtbank stelt vast dat het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man van [minderjarige] niet binnen de in artikel 1:200 lid 5 BW genoemde termijn door de moeder is ingediend. De rechtbank zal de moeder daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man van [minderjarige] .
7.3.3.
De bijzondere curator heeft namens [minderjarige] eveneens een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man van [minderjarige] ingediend.
Op grond van artikel 1:200 lid 1 onder b BW kan bedoeld vaderschap door het kind zelf worden ontkend op de grond dat de man niet de biologische vader van het kind is.
Ingevolge artikel 1:200 lid 6 BW wordt het verzoek door het kind bij de rechtbank ingediend binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet zijn biologische vader is. Indien het kind evenwel gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit, kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend.
De rechtbank stelt vast dat het door de bijzondere curator namens [minderjarige] ingediende verzoek tijdig is ingediend.
7.3.4.
Het geding spitst zich daarmee toe op de vraag of in rechte met een voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat de man niet de biologische vader is van [minderjarige] .
Van belang is dat het hier gaat om een zaak betreffende afstamming waarbij met het verzoek een rechtsgevolg wordt beoogd dat niet ter vrije bepaling van partijen staat. Ingevolge artikel 149, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de rechter in dat geval niet gebonden aan de hoofdregel dat hij feiten of omstandigheden die door de ene partij zijn gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist als vaststaand moet beschouwen, maar blijft de rechter bevoegd bewijs te verlangen ‘zo vaak aanvaarding van de stellingen zou leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat’.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de moeder sinds 2014 in Nederland verblijft. Zij heeft verklaard dat zij Nederland sindsdien niet meer is uit gereisd. Verder heeft zij verklaard dat de man in 2014, nadat zij ongeveer een maand getrouwd waren, uit Eritrea is vertrokken en dat zij niet weet waarheen en waar hij nu is. De moeder heeft nooit contact met de familie van de man gehad en haar eigen familie weet ook niet waar de man is. De rechtbank ziet geen reden om de verklaringen van de moeder in twijfel te trekken. Nu ervan moet worden uitgegaan dat de moeder sinds het vertrek van de man uit Eritrea in 2014 geen contact meer met de man heeft gehad, is het feitelijk onmogelijk dat de man de biologische vader van [minderjarige] is, die in 2019 is geboren. Verder heeft de moeder gesteld dat haar huidige partner [naam] de biologische vader van [minderjarige] is, hetgeen [naam] ter zitting heeft bevestigd.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat met een voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat de man niet de biologische vader is van [minderjarige] . De rechtbank ziet geen aanleiding voor een DNA-onderzoek. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de bijzondere curator als belangenbehartiger van [minderjarige] de toewijzing van het verzoek in het belang van [minderjarige] acht. Gezien al het vorenstaande ligt het verzoek van de bijzondere curator tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man van [minderjarige] voor toewijzing gereed.
De aard van de zaak verzet zich ertegen dat de beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
De werkzaamheden van de bijzondere curator zijn hiermee geëindigd, tenzij alsnog door (een van) partijen een rechtsmiddel wordt ingesteld tegen de onderhavige beschikking.
7.4.
De rechtbank zal bepalen dat de griffier op de voet van artikel 1:20e lid 1 BW en artikel 1:24 lid 2 BW niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking een afschrift daarvan zal zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Maastricht.

8.De beslissing

De rechtbank:
8.1.
gelast de verbetering van de in het register van de burgerlijke stand van de gemeente Maastricht in het jaar 2019 onder aktenummer 100343 voorkomende geboorteakte van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2019 in Maastricht, en wel als volgt:
- Naam van geborene : [minderjarige] ;
- Naam vader : [naam vader] ;
- Plaats van geboorte vader : [geboorteplaats 2] ;
- Dag van geboorte vader : [geboortedatum 2] -1987;
8.2.
gelast de doorhaling van de aan voormelde geboorteakte als vervolgblad 1, Ref 100343/2019, toegevoegde latere vermelding betreffende de erkenning van [minderjarige] op
1 april 2019 door [naam] , geboren op [geboortedatum 3] 1983 in [geboorteplaats 2] ;
8.3.
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man van voornoemd kind;
8.4.
verklaart gegrond de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van [de man] , geboren op [geboortedatum 2] -1987 in [geboorteplaats 2] van [minderjarige] ;
8.5.
wijst af het meer of anders verzochte;
8.6.
bepaalt dat de griffier op de voet van artikel 1:20e lid 1 BW en artikel 1:24 lid 2 BW niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking een afschrift daarvan zal zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Maastricht.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 31 oktober 2022.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.