ECLI:NL:RBLIM:2022:10043

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
ROE 21/3227
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit op bezwaar inzake Wob-verzoek en tijdige besluitvorming

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 1 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade. Het beroep was gericht tegen de ongegrondverklaring van een bezwaar dat eiser had ingediend tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn Wob-verzoek. Eiser stelde dat het college het besluit op 5 november 2021 had moeten nemen, terwijl het college volhield dat het besluit op 4 november 2021 was genomen en verzonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college inderdaad op 4 november 2021 een besluit heeft genomen en dit op dezelfde dag aan eiser heeft verzonden. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat het besluit pas op 5 november 2021 was genomen, zoals eiser had betoogd. De rechtbank vond de argumenten van eiser onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het college geen proceskostenvergoeding hoefde toe te kennen, omdat het besluit tijdig was genomen. De rechtbank constateerde bovendien dat het college het bezwaar eigenlijk niet-ontvankelijk had moeten verklaren, maar dat dit geen gevolgen had voor de inhoudelijke beoordeling van de zaak. De uitspraak werd mondeling gedaan en een proces-verbaal werd opgemaakt en ondertekend door de rechter en de griffier. Eiser werd gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/3227

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

1 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] (hierna: eiser)

(gemachtigde: P. Ramackers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade

(hierna: het college)
(gemachtigde: mr. H.A. Martens).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het besluit van het college van
24 november 2021 (het bestreden besluit) op 1 december 2022 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college deelgenomen.
Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van de uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder ‘de beslissing’, gevolgd door de motivering daarvan en een uitwerking van wat de rechtbank op de zitting verder nog heeft besproken.

Beslissing

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

Motivering van de uitspraak

1. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiser met wat hij in beroep heeft aangevoerd geen gelijk. De rechtbank zal dat hierna toelichten.
Waar gaat het beroep over?
2. Het college heeft met het bestreden besluit het bezwaar van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek om openbaarmaking van stukken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) ongegrond verklaard. Het college vindt dat zij op
4 november 2021 en dus tijdig een besluit op het Wob-verzoek heeft genomen en dat besluit ook op 4 november 2021 aan eiser heeft verzonden. Voor een proceskostenvergoeding ziet het college daarom geen aanleiding.
Eiser is het daar niet mee eens. Hij zegt dat het besluit op het Wob-verzoek op
5 november 2021 moet zijn genomen en bekendgemaakt. Hij baseert dat (kort samengevat) op de ontvangst van het besluit in een ongestempelde envelop op 5 november 2022, nadat zijn gemachtigde diezelfde dag in de ochtend bezwaar heeft gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het Wob-verzoek. Hij vindt dat het college het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit had moeten vernietigen en hem een proceskostenvergoeding had moeten toekennen.
Waarom heeft eiser geen gelijk?
3. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college uiterlijk op 4 november 2021 een besluit op het Wob-verzoek van eiser moest nemen. Dat betekent dat als het besluit op die dag wordt genomen en verzonden, waardoor het dan de dag erna wordt ontvangen, nog is beslist binnen de termijn. Daar zijn partijen het ook over eens.
De rechtbank vindt aannemelijk dat het college op 4 november 2021 een besluit op het Wob-verzoek van eiser heeft genomen, dat het college dat besluit op 4 november 2021 aan eiser heeft verzonden en dus op 4 november 2021 aan eiser bekend heeft gemaakt.
De rechtbank baseert zich in de eerste plaats op de uitdraai van het Documentair Management Systeem (DMS) bij het verweerschrift, waaruit volgt dat het besluit op
4 november 2021 is genomen en verzonden. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat deze gegevens ook op het besluit staan. Bovendien heeft eiser het besluit op 5 november 2021 ontvangen, de dag waarop eiser (ook volgens hemzelf) het besluit uiterlijk had moeten krijgen. De rechtbank vindt daarbij verder van belang dat de gemachtigde van het college op de zitting heeft gezegd dat hij het besluit van 4 november 2021 zelf heeft geschreven en verstuurd op die datum. De rechtbank heeft geen aanleiding aan die mededeling te twijfelen en hecht daar ook waarde aan.
Wat eiser tegenover dit alles stelt, vindt de rechtbank onvoldoende voor een ander oordeel. Zij vindt niet aannemelijk dat het is gegaan zoals eiser stelt dat het is gegaan, namelijk dat het college het besluit pas heeft genomen en bekendgemaakt nadat zijn gemachtigde op
5 november 2021 in de ochtend bezwaar heeft gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Een foto van een (ongestempelde) envelop vindt de rechtbank onvoldoende om daarvan uit te kunnen gaan. Deze foto en de envelop die daarop is te zien zeggen namelijk niets over het moment van de besluitvorming en de verzending/bekendmaking van het besluit. De conclusie van eiser over de gang van zaken, namelijk dat het besluit op
5 november 2022 moet zijn genomen nadat zijn gemachtigde in de ochtend bezwaar had gemaakt omdat uit de daarna ontvangen ongestempelde envelop blijkt dat het college het besluit niet aan een postbesteller heeft aangeboden om het te bezorgen maar het besluit persoonlijk bij hem thuis heeft bezorgd, kan ook niet zonder meer uit de foto en de envelop worden afgeleid. Bovendien zegt alleen de envelop zonder poststempel niet dat die niet door de postbezorger is bezorgd. De gemachtigde van het college heeft namelijk gezegd dat, hoewel niet alles altijd goed gaat bij Business Post (BP), hij het besluit zelf op 4 november 2021 heeft verstuurd. Als gezegd hecht de rechtbank daar waarde aan.
Daarbij vindt de rechtbank ook de context waarin de gemachtigde voor eiser bezwaar heeft gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit van belang. De gemachtigde heeft het bezwaar namelijk heel vroeg in de ochtend van 5 november 2021 bij het college ingediend, terwijl toen nog helemaal niet duidelijk was dat het besluit die dag niet meer zou worden bezorgd. Dat de gemachtigde voorbarig bezwaar heeft gemaakt, vindt de rechtbank afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van wat eiser over de gang van zaken heeft gezegd.
De twijfel die eiser heeft geuit over de gegevens uit het systeem van het college (het DMS) deelt de rechtbank niet. De rechtbank vindt de toelichting in het aanvullende verweerschrift op de punten die eiser in dit verband heeft genoemd voldoende en plausibel. Eiser heeft op de zitting verklaard dat hij er geen bezwaar tegen heeft dat het aanvullende verweerschrift wordt meegenomen (maar niet de daarbij gevoegde stukken). In elk geval ziet de rechtbank in die twijfel geen aanleiding om er niet van uit te gaan dat het besluit op het Wob-verzoek van eiser op 4 november 2021 is genomen en aan eiser is verzonden/bekendgemaakt.
Tot slot vindt de rechtbank van belang dat eiser het besluit heeft ontvangen op de dag dat hij dat (ook volgens hemzelf) uiterlijk had moeten krijgen. Dat betekent dat geen sprake is van de situatie dat eiser te laat bekend is geraakt met het besluit op zijn wob-verzoek.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit had moeten vernietigen en eiser een proceskostenvergoeding voor proceskosten die eiser in bezwaar heeft gemaakt had moeten toekennen.

Uitwerking van wat de rechtbank op de zitting verder nog heeft besproken

4. Gelet op het oordeel van de rechtbank en de motivering die de rechtbank daarvoor heeft, heeft zij geen reden gezien verweerder op te dragen de verschillende versies van het besluit te overleggen waar eiser om had gevraagd. Zij heeft ook geen reden gezien de opname die de gemachtigde van eiser heeft gemaakt van een telefoongesprek met een medewerker van BP over verzendstempels op A4-enveloppen en de mail van de gemachtigde van het college over het stempelen van A4-enveloppen te laten overleggen om bij de beoordeling te kunnen betrekken. De nadere informatie daarover heeft de rechtbank namelijk niet nodig voor haar oordeel. Omdat de rechtbank de stukken die het college in het aanvullend verweerschrift heeft bijgevoegd ook niet nodig heeft bij de beoordeling van het beroep en deze stukken dus niet heeft gebruikt om haar oordeel op te baseren, is niet van belang of deze stukken in strijd met de goede procesorde zijn ingediend. De rechtbank heeft deze vraag daarom niet beantwoord en eiser niet de kans gegeven om op deze stukken te reageren.
5. De rechtbank heeft ambtshalve geconstateerd dat het college het bezwaar eigenlijk niet-ontvankelijk had moeten verklaren in plaats van ongegrond. Er kan namelijk alleen bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingesteld als een bestuursorgaan in gebreke is op tijd een besluit te nemen. Omdat aannemelijk is dat het college het besluit op 4 november 2021 heeft genomen en verzonden/bekendgemaakt, was het college op
5 november 2021 in de vroege ochtend (toen de gemachtigde van eiser het bezwaar heeft ingediend) niet in gebreke het besluit te nemen. In dit geval blijft echter de inhoudelijke kern van het standpunt van het college in stand, namelijk dat op tijd (op 4 november 2021) een besluit op het Wob-verzoek van eiser is genomen en verzonden/bekendgemaakt: alleen het formele dictum in het bestreden besluit is onjuist. De keuze voor het dictum ‘ongegrond’ heeft feitelijk en juridisch gezien ook geen andere consequenties voor eiser dan het dictum ‘niet-ontvankelijk’. Bovendien heeft eiser er zelf niets over gezegd: dit is een ambtshalve constatering van de rechtbank. De rechtbank heeft daarom in dit geval geen aanleiding gezien om aan het enkel noemen van het verkeerde formele dictum in het bestreden besluit gevolgen te verbinden voor het beroep.
6. De rechtbank heeft verder geen aanleiding gezien voor een vergoeding van de proceskosten in beroep of van het griffierecht.
7. Zij heeft partijen er tot slot op gewezen dat van de mondelinge uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt dat partijen binnen twee weken toegestuurd krijgen, dat partijen tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep kunnen gaan bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na ontvangst van het proces-verbaal en dat dit onder het proces-verbaal komt te staan. Zij heeft ook nog gezegd dat partijen samen met het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak een afschrift van de zittingsaantekeningen ontvangen.
Dit proces-verbaal is opgemaakt en ondertekend door mr. P.H. Broier, rechter, en
mr. A.W.C.M. Frings, griffier.
griffier
Rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 15 december 2022

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan tegen de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Zij kan dat doen met een brief, hoger beroepschrift genoemd, waarin zij uitlegt waarom zij het niet eens is met de uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.