ECLI:NL:RBLIM:2021:9935

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
C/03/299131 / KG ZA 21-440
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Europees civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot verwijdering van negatieve BKR-registraties in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 27 december 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.A. Bonaparte, en gedaagde, de naamloze vennootschap Volksbank N.V. en h.o.d.n. BLG Wonen, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.E.G. Murris LLM. Eiseres vorderde de verwijdering van twee negatieve BKR-registraties die door BLG waren geplaatst vanwege betalingsachterstanden op hypothecaire leningen. Eiseres stelde dat de registraties disproportioneel waren, gezien haar persoonlijke omstandigheden, waaronder huiselijk geweld en financiële problemen die voortvloeiden uit haar relatie met haar ex-partner. De rechtbank oordeelde echter dat het belang van BLG en de financiële sector om kredietrisico's te beheersen zwaarder woog dan de persoonlijke belangen van eiseres. De rechtbank concludeerde dat de registratie terecht was en dat de vorderingen van eiseres moesten worden afgewezen. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van BLG, die op € 1.683,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/299131 / KG ZA 21-440
Vonnis in kort geding van 27 december 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. P.A. Bonaparte te Eindhoven,
tegen
de naamloze vennootschap
VOLKSBANK N.V. alsmede h.o.d.n. BLG WONEN,
gevestigd te Geleen,
gedaagde,
advocaat mr. M.E.G. Murris LLM. te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en BLG genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met (nagezonden) producties 1 tot en met 56
  • de producties 1 tot en met 17 van BLG
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van BLG.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is in december 2016 getrouwd met de heer [naam] (hierna: ex-partner). Zij woonden in een door hen gezamenlijk aangekochte woning aan de [adres 1] . Op [geboortedag] 2018 is uit hun huwelijk een kind geboren. Partijen hadden relationele problemen, waarbij vanaf het begin van het huwelijk ook huiselijk geweld door de ex-partner werd gebruikt. Daarvoor is hij in januari 2020 strafrechtelijk veroordeeld. In oktober 2019 is de (voorbereiding van de) echtscheidingsprocedure in gang gezet. Partijen hebben een groot deel van hun huwelijk gescheiden gewoond.
2.2.
Op 30 oktober 2017 is [eiseres] samen met haar ex-partner ten behoeve van de financiering van een appartement gelegen aan de [adres 2] een hypothecaire financieringsovereenkomst met contractnummer [nummerreeks] aangegaan (hierna: Geldlening [adres 2] ).
2.3.
Op 8 februari 2018 is [eiseres] samen met haar ex-partner ten behoeve van de financiering van een woning gelegen aan de [adres 3] een hypothecaire financieringsovereenkomst met contractnummer [nummerreeks] aangegaan (hierna genoemd: Geldlening [adres 3] ).
2.4.
Vanaf november 2019 zijn de maandelijkse hypotheektermijnen ten aanzien van beide voormelde hypothecaire geldleningen niet meer voldaan.
2.5.
BLG heeft [eiseres] en haar ex-partner een aantal keren verzocht de achterstand aan te zuiveren. Op 16 en 18 januari 2020 heeft BLG brieven aan [eiseres] en haar ex-partner gestuurd waarin zij aankondigt dat zij bij gebreke van voldoening van de ontstane achterstanden binnen twee weken voor beide hypotheken over zal gaan tot BKR-registraties. Aan deze sommatie is niet voldaan.
2.6.
Op 4 februari 2020 heeft BLG vanwege de betalingsachterstanden twee achterstandscoderingen (zogenaamde A-coderingen) in het Centraal Krediet Informatiesysteem (hierna: CKI) van de Stichting Bureau Krediet Registratie (hierna BKR) ten laste van [eiseres] geplaatst.
2.7.
Vervolgens heeft BLG vanwege de achterstanden en vanwege een ontvangen melding over hypotheekfraude door [eiseres] en haar ex-partner nader onderzoek gedaan en heeft zij de woningen aan [adres 2] en [adres 3] laten taxeren. In de fraudemelding en de taxatierapporten staat vermeld dat beide woningen werden verhuurd.
2.8.
Per 11 juni 2020 was er ten aanzien van de Geldlening [adres 2] een betalingsachterstand van € 2.946,85 ontstaan. [eiseres] wilde het appartement verkopen om de achterstand in te lossen. Na het voeren van een kort geding tegen haar ex-partner die niet mee wilde werken aan de levering, heeft [eiseres] bewerkstelligd dat het appartement gelegen aan [adres 2] - met toestemming van BLG - onderhands is verkocht en per 15 juni 2020 is geleverd aan de vennootschap van haar vader ( [naam B.V.] Vastgoed B.V.). De overwaarde bedroeg € 6.728,40. Daarmee heeft [eiseres] voormelde betalingsachterstand ingelost.
BLG heeft vervolgens per 3 maart 2020 een herstelcodering ten aanzien van de Geldlening [adres 2] in het BKR geplaatst.
2.9.
Per 30 juli 2020 was er ten aanzien van de Geldlening [adres 3] een betalingsachterstand van € 5.671,53 ontstaan. Per 30 juli 2020 heeft de BLG de Geldlening [adres 3] opgezegd en terugbetaling van de achterstand en de geldlening gevorderd. De opzeggingsgronden waren niet alleen de achterstand, maar ook het zonder toestemming van BLG verhuren van de woning aan de [adres 3] en het verstrekken van onjuiste gegevens en/of het verbergen van relevante gegevens daar waar de woning nooit daadwerkelijk door [eiseres] en/of haar ex-partner is bewoond en [eiseres] aldaar nooit ingeschreven heeft gestaan.
heeft bewerkstelligd dat de woning aan de [adres 3] onderhands is verkocht en per 15 september 2020 is geleverd aan een derde. De overwaarde bedroeg
€ 53.887,65. Daarmee heeft [eiseres] op 29 september 2020 voormelde betalingsachterstand ingelost.
BLG heeft vervolgens per 29 september 2020 een herstelcodering ten aanzien van de Geldlening [adres 3] in het BKR geplaatst.
2.10.
De twee negatieve BKR-registraties blijven in beginsel nog vijf jaar zichtbaar nadat het krediet is ingelost, dus tot maart respectievelijk september 2025. Daarna worden ze automatisch uit het CKI-register van het BKR verwijderd.
2.11.
Sinds 2 april 2021 is [eiseres] eigenaar van de woning gelegen aan de [adres 4] . Voor de echtscheiding behoorde deze woning toe aan [eiseres] , haar vader en haar ex-partner. [eiseres] verhuurt deze woning voor € 1.600,00 per maand. Uit de huurovereenkomst blijkt dat deze is aangegaan voor bepaalde tijd voor de duur van twaalf maanden, ingaande op 2 april 2021 en eindigend op 2 april 2022.
2.12.
Sinds 29 juni 2021 is [eiseres] eigenaar van het appartement gelegen aan het [adres 5] . Ook dit appartement wordt door [eiseres] verhuurd.
2.13.
[eiseres] heeft BLG bij brief van 18 oktober 2021 verzocht de twee negatieve BKR registraties te verwijderen. Na twee verzoeken om nadere informatie te verstrekken waaraan [eiseres] heeft voldaan heeft BLG bij e-mailbericht van 23 november 2021 afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - veroordeling van BLG tot het verwijderen van de twee negatieve BKR-registraties op straffe van een dwangsom en veroordeling in de proceskosten waaronder de nakosten en rente.
3.2.
[eiseres] grondt haar vordering op artikel 21 AVG. Zij stelt samengevat dat de twee negatieve BKR registraties dienen te worden verwijderd, omdat het na een belangenafweging en gelet op een aantal bijzondere omstandigheden disproportioneel is om [eiseres] nog (langer) geregistreerd te houden in het BKR. [eiseres] voert daartoe – samengevat – de volgende feiten en omstandigheden aan:
[eiseres] heeft een goede opleiding gehad en heeft altijd in een stabiele financiële situatie verkeerd (eigen inkomen en geen eerdere BKR registraties). Zij woonde met haar ex-partner in de woning gelegen aan de [adres 1] . Zij hebben in augustus 2017 het appartement aan [adres 2] aangekocht met als doel dit appartement zelf te gaan bewonen, nadat dit was verbouwd. Vervolgens zijn er problemen met de door hen ingeschakelde aannemer ontstaan. Deze problemen brachten – bovenop de bestaande relationele problemen tussen [eiseres] en haar ex-partner – veel stress met zich mee. Binnen het huwelijk was sprake van huiselijk geweld, voor welke mishandelingen haar ex-partner later strafrechtelijk is veroordeeld. [eiseres] en haar ex-partner hebben een groot deel van hun huwelijk gescheiden gewoond. Door de problemen met de aannemer konden ze het appartement niet gaan bewonen en hebben [eiseres] en haar ex-partner de woning gelegen aan de [adres 3] gekocht.
Een en ander heeft ook zijn impact gehad op de psychische gesteldheid van [eiseres] . Dit had vervolgens ook weer negatieve gevolgen voor haar inkomenssituatie, omdat zij zich ziek had gemeld en vanaf 4 januari 2018 afhankelijk was van een ziektewetuitkering. Met ingang van 14 juni 2019 werd deze uitkering beëindigd en was [eiseres] afhankelijk van het inkomen van haar ex-partner. Vanaf september 2019 heeft de ex-partner geen geld meer overgemaakt op de gezamenlijke rekening van partijen en vanaf augustus 2019 zijn geen hypothecaire lasten meer aan BLG betaald. In oktober 2019 gaf de ex-partner te kennen dat hij wilde scheiden. [eiseres] heeft haar ex-partner diverse keren verzocht en gesommeerd om aan zijn verplichtingen uit hoofde van hun huwelijksgemeenschap te blijven voldoen, maar zonder resultaat. Het inkomen van [eiseres] was onvoldoende om aan de betalingsverplichtingen jegens BLG te voldoen.
[eiseres] stelt dat zij BLG telkens op de hoogte heeft gehouden van haar situatie en dat zij niets afwist van het feit dat haar ex-partner het appartement [adres 2] en de woning aan de [adres 3] verhuurde. In februari 2020 heeft zij contact opgenomen met de afdeling bijzonder beheer van BLG. Na de BKR registraties heeft zij er alles aan gedaan om de onroerende zaken te verkopen en de achterstanden in te lossen. In eerste instantie wilde haar ex-partner daar niet aan meewerken. Er was een kort geding voor nodig om de leveringen van de twee onroerende zaken te kunnen realiseren.
[eiseres] werkt vanaf september 2020 bij een makelaarskantoor en heeft voldoende inkomen uit arbeid en verhuur. De woonsituatie van [eiseres] is niet ideaal, omdat zij met haar dochter inwoont bij haar ouders en twee zussen in [plaats] . Het privéleven van [eiseres] en haar dochter speelt zich ook in de omgeving van [plaats] af, waardoor zij een belang heeft bij het vinden van een eigen woning in de buurt van [plaats] . Door de BKR-registraties kan [eiseres] echter geen hypothecaire financiering afsluiten, geen woning in de vrije huursector huren en geen zakelijke financiering krijgen om zich bijvoorbeeld in te kopen bij het makelaarskantoor waar zij thans werkzaam is.
De vroegere stabiele financiële situatie, de mate van verwijtbaarheid bij het ontstaan van de achterstand, de pro-actieve houding van [eiseres] om de schulden en/of achterstanden in te lossen en de inmiddels verbeterde en gestabiliseerde financiële positie van [eiseres] en de last die zij van de BKR-registraties heeft maken volgens [eiseres] dat de negatieve BKR registraties moeten worden verwijderd.
3.3.
BLG voert verweer. Samengevat stelt BLG dat er geen sprake is van dringende, uitzonderlijke persoonlijke omstandigheden. [eiseres] wordt in verhouding tot de doelen die met de BKR-registraties nagestreefd worden, niet onevenredig in haar persoonlijke belangen getroffen. Ook is niet gebleken dat deze doelen op een andere, minder ingrijpende wijze kunnen worden verwezenlijkt. Het belang van BLG en andere kredietverstrekkers om financiële risico’s te beperken en het algemeen maatschappelijke belang van vertrouwen in de financiële sector wegen zwaarder dan de persoonlijke belangen van [eiseres] . Op de feiten en omstandigheden die BLG ter onderbouwing van voornoemde stellingen heeft genoemd, gaat de rechtbank hierna onder de beoordeling nader in.

4.De beoordeling

4.1.
BLG is een aanbieder van krediet in de zin van artikel 1:1 van de Wet financieel toezicht (Wft). Op grond van artikel 4:32 Wft is zij verplicht om deel te nemen aan een stelsel van kredietregistratie. Het CKI is een dergelijke kredietregistratie en BLG is als deelnemer aan het CKI gebonden aan het door CKI vastgestelde Algemeen Reglement (AR). Het doel van BKR is het bevorderen van een maatschappelijke verantwoorde financiële dienstverlening. Het BKR wil enerzijds consumenten beschermen tegen overkreditering en andere financiële problemen en anderzijds voor haar zakelijke klanten een bijdrage leveren aan het beperken van de financiële risico's bij kredietverlening en aan het voorkomen en bestrijden van misbruik en fraude. Het AR legt aan een deelnemer de verplichting op een melding te doen bij het BKR van (onder meer) een ontstane achterstand, waarna de betreffende consument in het CKI een A-code krijgt.
4.2.
Het registreren van [eiseres] in het CKI van het BKR is aan te merken als het verwerken van persoonsgegevens in de zin van artikel 4 onder 2 Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De verwerking van de BKR-registraties berust op de verwerkingsgrond ex artikel 6 lid 1 sub f van de AVG. Deze f-grond houdt – kort gezegd – in dat de verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van een gerechtvaardigd belang (ECLI:NL:HR:2021:1814) zoals hiervoor omschreven. De geregistreerde beschikt daarom over het recht op gegevenswissing zoals bedoeld in artikel 21 van de AVG. Op grond van artikel 21 van de AVG kan verwijdering van persoonsgegevens worden verzocht wanneer de desbetreffende persoonsgegevens feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met de wettelijke voorschriften worden verwerkt.
4.3.
Ingevolge het arrest Santander van de Hoge Raad (HR 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8097, NJ 2011/595) dient bij elke gegevensverwerking onder meer te zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit brengt mee dat de inbreuk op de belangen van betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor betrokkene minder nadelige, wijze kan worden verwezenlijkt. De belangenafweging moet worden gemaakt aan de hand van de op het moment van de afweging bekende feiten en omstandigheden, zodat daarbij ook feiten en omstandigheden die zich eerst na de registratie hebben voorgedaan kunnen worden betrokken.
4.4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat niet in geschil is dat de twee coderingen A op 4 februari 2020 terecht in het CKI zijn opgenomen, omdat tussen partijen vast staat dat er ten aanzien van beide afgesloten hypothecaire geldleningen sprake was van een betalingsachterstand.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van BLG, het algemeen belang van de samenleving en de financiële sector, welke belangen worden gediend met handhaving van de twee negatieve kredietregistraties, zwaarder wegen dan het individuele belang van [eiseres] , zodat haar vorderingen moeten worden afgewezen. De voorzieningenrechter heeft daartoe als volgt overwogen.
4.6.
De wijze waarop de achterstanden zijn ontstaan (relationele problemen en het verlies van inkomen) komt in beginsel voor rekening en risico van [eiseres] (en haar ex-partner). Hoewel zij reeds een gemeenschappelijke koopwoning, gefinancierd door een hypotheek, aan de [adres 1] hadden en daarnaast relationele problemen, hebben [eiseres] en haar ex-partner ervoor gekozen om in relatief korte tijd verdere betalingsverplichtingen aan te gaan voor de aankoop (en verbouwing) van een appartement aan [adres 2] in 2017 en voor nog een extra woning aan de [adres 3] in 2018. Dat de relationele problemen maakten dat [eiseres] met haar ex-partner gescheiden wilden leven en daardoor kennelijk bereid waren grotere betalingsrisico’s aan te gaan is voorstelbaar, maar tegelijkertijd acht de voorzieningenrechter het bezwaarlijk om diezelfde relationele problemen en de gevolgen daarvan thans (in)direct als argumenten te gebruiken om de BKR-registraties verwijderd te krijgen. Bovendien heeft BLG bij gebrek aan wetenschap betwist gesteld dat noch [eiseres] noch haar ex-partner ooit het appartement aan [adres 2] of de woning aan de [adres 3] zelf hebben bewoond, zodat de rechtbank ook niet zonder meer aanneemt dat deze objecten daarvoor aanvankelijk werden gekocht.
4.7.
Hoewel [eiseres] stelt dat zij BLG ervan in kennis heeft gesteld dat er achterstanden dreigden te ontstaan is dit door BLG betwist en is dit niet nader onderbouwd door [eiseres] zodat de voorzieningenrechter daar ook niet vanuit kan gaan. Pas na het ontstaan van achterstanden is er contact opgenomen met BLG. Hoewel BLG erop heeft gewezen dat zij bij het aanhouden van de betalingsachterstanden een melding zou doen bij het BKR en dat dit gevolgen zou kunnen hebben voor volgende financieringsaanvragen zijn de achterstanden niet aangezuiverd. Na de BKR-registraties (en voor wat betreft de Geldlening [adres 3] pas na opzegging en opeising) heeft [eiseres] actie ondernomen.
4.8.
Verder heeft [eiseres] naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de impact die zij ondervindt van de BKR-registraties zodanig is, dat deze ongedaan zouden moeten worden gemaakt. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat als al zou moeten worden aangenomen dat de BKR-registraties het aangaan van een nieuwe financiering onmogelijk maken (hetgeen door BLG gemotiveerd is betwist, welke betwisting door [eiseres] op haar beurt weer is betwist) [eiseres] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij voor het verkrijgen van nieuwe woonruimte noodzakelijk een nieuwe financiering moet aangaan bij een hypotheekverstrekker.
Allereerst heeft [eiseres] met haar dochter onderdak in de omgeving waar hun privéleven zich afspeelt, namelijk [plaats] , en niet gesteld of gebleken is dat deze situatie onhoudbaar zou zijn, zeker nu [eiseres] zelf aangeeft dat haar dochter regelmatig bij haar ouders verblijft als zij naar haar werk moet. De omstandigheid dat [eiseres] geen hypotheek kan krijgen is op zich onvoldoende om een juiste BKR-registratie van tafel te krijgen, ook niet als de actuele woonsituatie van de betrokkene niet optimaal is.
Daarnaast heeft [eiseres] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij is aangewezen op een financiering van een hypotheekverstrekker om andere woonruimte te kunnen kopen. Immers, [eiseres] heeft ondanks alle door haar omschreven malaise kunnen bewerkstelligen dat zij in 2021 (enig) eigenaar is geworden van een appartement gelegen aan het [adres 5] en de woning gelegen aan de [adres 4] , terwijl onweersproken is gesteld dat op deze woningen geen hypotheek rust. Weliswaar heeft [eiseres] aangegeven dat deze objecten voor haar en haar dochter niet geschikt zijn om te bewonen (beide objecten zouden zijn verhuurd, de woning te [adres 4] zou te ver weg liggen en het appartement te [adres 5] zou te klein gebleken zijn), maar – als dit al valide argumenten zouden zijn – niet gesteld of gebleken is dat de huurovereenkomsten niet kunnen worden beëindigd zodat deze onroerende zaken te gelde kunnen worden gemaakt. Uit de door [eiseres] overgelegde huurovereenkomst ten aanzien van de [adres 4] volgt in ieder geval dat die eindigt per 2 april 2022. Door de verkoop zou [eiseres] financiële ruimte kunnen creëren (verkoopopbrengst en het wegvallen van vaste eigenaarslasten) om een geschikte woonruimte voor haar en haar dochter aan te kopen. Niet gesteld of gebleken is dat dit niet haalbaar zou zijn, ook gelet op het feit dat [eiseres] het voordeel heeft dat zij in dat opzicht over een goed netwerk beschikt aangezien zij zelf bij een makelaarskantoor werkt en haar vader een vastgoedbeleggingsbedrijf exploiteert.
4.9.
Verder heeft [eiseres] gesteld dat zij door de BKR registraties geen zakelijke financiering kan aangaan om zich in te kopen bij het makelaarskantoor waar zij thans werkzaam is. Zo er al een aanbod zou liggen van haar werkgever om zich in te kopen (hetgeen door BLG wordt betwist, niet volgt uit het voorstel zoals dat door [eiseres] is overgelegd als productie 47 en niet nader door [eiseres] is onderbouwd) dan heeft [eiseres] niet aannemelijk gemaakt dat de BKR-registraties (die in 2025 aflopen) haar belemmeren om op een zakelijk voorstel tot samenwerking anders dan in dienstverband in te gaan. Zonder nadere toelichting is niet zonder meer duidelijk dat daarvoor een zakelijke financiering op eigen naam noodzakelijk is, nog daargelaten de opmerking van BLG dat het verkrijgen van een hypothecaire financiering voor de aankoop van een woning wellicht juist zou worden bemoeilijkt indien [eiseres] uit loondienst zou treden, zoals het voorstel als verwoord in productie 47 lijkt in te houden.
4.10.
Als er al sprake is van bijzondere omstandigheden aan de zijde van [eiseres] , dan zijn deze naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment onvoldoende zwaarwegend zijn om de BKR-registraties te (laten) verwijderen. Het belang van BLG en overige kredietaanbieders dat zij een compleet beeld kunnen vormen van het feit dat [eiseres] tot ruim een jaar geleden in strijd met de kredietvoorwaarden heeft gehandeld waardoor zij in staat zijn om [eiseres] daarover te bevragen en dit alles mee kunnen wegen in hun beslissingen, weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen van [eiseres] integraal zullen worden afgewezen.
4.11.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van BLG worden begroot op:
- griffierecht 667,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.683,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van BLG tot op heden begroot op € 1.683,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en in het openbaar uitgesproken op 27 december 2021. [1]

Voetnoten

1.type: SS