Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding,
- de akte overlegging producties met producties 1-37 van [eiseressen] ,
- de conclusie van antwoord met producties 1-4,
- de rolbeslissing waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- de brief d.d. 28 oktober 2021 met producties 38-43 van [eiseressen] ,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 10 november 2021 met daaraan gehecht de pleitaantekeningen (met eiswijziging) van mr. Oulad Abdelkrim en de pleitaantekeningen van mr. Crombaghs.
2.De feiten
“Resultaat garantstellingOvereengekomen is dat er van het totaal gewijzigde opdracht bedrag groot 132.900,00 euro excl. BTW een bedrag groot10.000,00 euro excl. BTWgereserveerd wordt t.b.v. een zogenaamde resultaat garantstelling.Mochten de financiële resultaten van WFP 2016 negatief uitvallen zal [eiseres 1] samen met de andere participanten, naar rato, garant staan voor het verlies, begrensd tot het max garantstelling bedrag van 10.000,00 euro excl. BTWDe financiële afhandeling zal plaatsvinden voor 1 september 2016.(…)Vervolg partnership…Ter compensatie van de resultaat garantstelling en aangepaste betalingsvoorwaarden zal [eiseres 1] ook voor de World Festival Parade 2020 alsfirst suppliervan de audiovisuele dienstverlening worden ingezet. Onder die verstande dat er een editie 2020 plaatsvindt en/of de prijzen marktconform zijn. Mocht er geen editie 2020 plaatsvinden of een editie eerder dan 2020 dan dient er gelezen te worden, de eerstvolgende editie i.p.v. editie 2020.(…)Opdrachtgever gaat tevens akkoord met de hier boven vermelde condities en geeft bij bevestiging van deze opdracht aan dat hij de algemene handelsvoorwaarden van [eiseres 1] ter kennis heeft genomen en accepteert.”
“3.10 Annulering van een overeenkomst door de wederpartij is uitsluitend mogelijk, indien zulks schriftelijk geschiedt vóór het begin van uitvoering van het verlenen van diensten en/of de levering van zaken. Met inachtneming van het hierna bepaalde zullen in geval van annulering te allen tijde alle eventueel gemaakte voorbereidingskosten door [eiseres 1] aan de wederpartij in rekening worden gebracht. (…)”.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Vorderingsrecht [eiseressen] / contractsoverneming
Tussen partijen is in geschil of uit hoofde van de overeenkomst 2016 aan [eiseres 1] dan wel aan [eiseres 2] (dan wel aan geen van beiden) een vorderingsrecht toekomt en, in verband daarmee, of aan de in art. 6:159 BW gestelde vereisten voor contractsoverneming is voldaan.
De rechtbank zal het antwoord op deze vragen in het midden laten, omdat – zoals hierna nader zal blijken – beantwoording ervan in de ene dan wel andere zin uiteindelijk niet tot een ander dictum zal leiden. De rechtbank zal er bij de verdere beoordeling van deze zaak gemakshalve van uitgaan dat de vorderingen worden ingesteld door [eiseressen]
Partijen verschillen in dit verband van mening omtrent de betekenis van het begrip ‘first supplier’ in de genoemde bepaling in de overeenkomst 2016.
De uiteenlopende standpunten van partijen vragen om de uitleg van de overeenkomst 2016 op dit punt. De rechtbank stelt voorop dat het bij deze uitleg aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de gemaakte afspraak inzake de voorzetting van het “partnership” mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, zulks in het licht van alle omstandigheden van het geval (ECLI:NL:HR:1981:AG4158, Haviltex).
De rechtbank volgt [eiseressen] in haar opvatting dat, bezien tegen deze achtergrond, Stichting WPB bij het aangaan van de overeenkomst 2016 redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de toekenning van het predicaat “first supplier” méér zou inhouden dan “het zijn van de eerste partij om een offerte uit te brengen en mee in gesprek te gaan”, zoals door Stichting WPB tijdens de mondelinge behandeling is gesteld. [eiseres 2] mocht er destijds van uitgaan dat aan haar als “first supplier” de opdracht voor de Parade 2020 (dan wel de eerstvolgende editie) zou worden gegund, op voorwaarde dat zij op basis van marktconforme prijzen zou offreren.
Ten aanzien van [eiseres 2] geldt dat de vennootschap na haar (als zodanig vaststaande) ontbinding is blijven voortbestaan, maar uitsluitend voor zover dit tot vereffening van haar vermogen nodig is. Dat brengt met zich mee dat de nakomingsvordering ten aanzien van [eiseres 2] hoe dan ook niet toewijsbaar is.
Ook ten aanzien van [eiseres 1] . is de vordering niet toewijsbaar, omdat de vordering onvoldoende bepaald is. Vast staat dat [eiseres 1] . voor de Parade 2020 in totaal drie offertes (met verschillende diensten en prijzen) heeft uitgebracht, waarover geen overeenstemming met Stichting WPB is bereikt. Daarom is onduidelijk wat de nakoming van de bepaling inzake de voorzetting van het “partnership” inhoudt. Ook tijdens de mondelinge behandeling hebben de vertegenwoordigers van [eiseressen] dit niet duidelijk kunnen uitleggen. Bovendien heeft de Parade 2020, zoals vaststaat, geen doorgang gevonden en is nog onduidelijk of de eerstvolgende editie van de Parade , gepland voor 2022, doorgang zal vinden en (als dit het geval is) in welke vorm. Stichting WPB heeft in dit kader tijdens de mondelinge behandeling - onweersproken - gesteld dat, als de Parade 2022 doorgang vindt, deze editie hoe dan ook kleiner zal zijn. Ook om deze reden is onvoldoende duidelijk wat de nakoming, waartoe Stichting WPB jegens [eiseres 1] . zou moeten worden veroordeeld (ook nog eens op straffe van verbeurte van een dwangsom), inhoudt.
De rechtbank overweegt dat voor zover deze vraag al bevestigend zou worden beantwoord en van een tekortkoming in de nakoming en van schadeplichtigheid sprake zou zijn, dat niet kan leiden tot toewijzing van de door [eiseressen] gevorderde vergoeding voor de grootste gestelde schadepost, de ‘gederfde winst’, omdat [eiseressen] deze schade niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd. [eiseressen] heeft (desgevraagd) tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de schade is gebaseerd op de eerste door [eiseres 1] . uitgebrachte offerte voor de Parade 2020, die verschilt van de twee later door [eiseres 1] . voor deze editie uitgebrachte offertes, en waarover door partijen nimmer overeenstemming is bereikt. Daarmee is het gevorderde bedrag ad € 22.074,39 onvoldoende onderbouwd.
Bovendien heeft de editie 2020 vanwege het coronavirus COVID-19 geen doorgang gevonden. Daardoor valt niet in te zien dat sprake zou zijn geweest van winstderving (al dan niet tot het gevorderde bedrag) als Stichting WPB de afspraak inzake de voortzetting van het “partnership’ zou zijn nagekomen.
De rechtbank volgt [eiseressen] hierin niet. Aan de tussen partijen bestaande rechtsverhouding ligt de overeenkomst 2016 ten grondslag. Het enkele gegeven dat (volgens [eiseressen] ) door Stichting WPB niet aan de overeengekomen voorwaarde is voldaan, maakt niet dat de door [eiseressen] gegeven garantstelling een rechtsgrond is komen te ontbreken. Van een onverschuldigde betaling zoals bedoeld in artikel 6:203 lid 1 BW had sprake kunnen zijn in geval van een ontbinding van de overeenkomst 2016 op grond van de gestelde tekortkoming door Stichting WPB . Een dergelijke ontbinding heeft echter niet plaatsgevonden. [eiseressen] heeft dienaangaande niets gesteld. Van onverschuldigde betaling is dan ook geen sprake.
1.442,00(2,0 punten × tarief € 721,00)
5.De beslissing
op 15 december 2021.